GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over den Satan.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over den Satan.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

De namen (2).

Een andere naam, die na den term „Satan" wel het meest bekend geworden is, luidt: duivel. En ook leze is aan den bijbel ontleend.

Terwijl het Oude Testament den naam „Satan" leert, hoewel die naam naar zijn grondbeteekenis „neutraal" is en zelfs van goede machten en menschen passende aanduiding kan zijn, daar geeft het Nieuwe Testament den naam duivel; en die is niet neutraal, en kan alleen van kwade praktijken een verkondiging zijn.

Ook hier is de naamgeving van den bijbel een stuk openbaringsgeschiedenis. Na eeuwen van profetie kan de afkeer van wat zonde is en zonde opdringt zich niet meer lucht geven in zachte woorden. De gedachten zijn sterker geworden, en daarom ook de woorden. Waar de openbaring groeide, daar k a n ze ook haar woorden kiezen, niet uit het boek der eerstbeginnenden, maar uit dat der meergevorderden. En als het kan, dan moet het.

Want „satan" is: „tegenstander"; maar „duivel" wil doorgaans zeggen „kwaadspreker, aanklager, lasteraar". En dat is altijd een kwaad getuigenis.

Men dient, o zeker, zélfs hier nog te bedenken, dat «Op zichze 1 f" een kwaadspreker nog niet behoeft te liegen. Hij spreekt wel eens een waarheid. Ook een iiduivel" kan waarheden zeggen. Inuners, in de taal van het Nieuwe Testament is „duivel": „d i a-b o 1 o s". Nu is dit woord „dia-bolos" weer afgeleid van het werkwoord • »dia-ballein". Dit woord beteekent waarschijnlijk (er zijn ook andere opvattingen): de dingen door elkander heen werpen; een wanordelijken hoop ergens neerwerpen. Zoo wordt het begrip geleidelijk overgedragen op het terrein ^an het spreken. Men kan door zijn woorden ver-Warring stichten; de dingen uit hun verband rukken. En dit is dan dia-ballein. Dia-bolos is dan ieder, die zich met dat werk bemoeit.

In den regel nu zal dat dia-ballein geschieden door onware dingen te zeggen. Maar niet altijd is dat zoo. i^^^^an den diabolos kan zich er ook toe beperken, dat hij dingen zegt, aanbrengt, die opzichzelf wel waar zij n, maar die hij naar voren brengt met onedele bedoeling. In zulk een geval zegt hij wel waarheden, maar is geen dienaar der waarheid. Immers, wat hij doet, komt dan niet voort uit den hartstocht voor de waarheid, maar uit den lust om ten kwade iemand te treffen. Zulk een diabolos brengt dan allerlei kwaad aan het licht, en zegt triumfantelijk: is 't niet waar? Ja waarlijk, waar is het alles, van a tot z. Maar h ij - zélf is een leugenaar, ook al weer van a tot z; want terwijl hij den schijn aanneemt van iemand, die van wege de waarheid in brand staat, is hij in werkelijkheid onverschillig ervoor. Niet z ij overmeestert hém, maar h ij bedient zich van het feit, dat zij bestaat en haar recht wil laten gelden. In schijn brandt hij van puren ijver voor het 9e gebod. Maar in werkelijkheid annexeert hij den wetgever van het 9e gebod, om met schijn van recht tegen het 6e te zondigen. Terwijl hij liegt, is hij hater, dat is, naar bijbelsch spraakgebruik, en naar de breedheid en den diepgang der goddelijke geboden: een moordenaar. Ge hebt nu maar die beide gedachten te verdiepen tot den grond toe, en ge krijgt aanstonds voor Uw oog het beeld van één, die tegelijkertijd, 'in één adem heeten kan: vader der leugen (al heeft hij van waarheden den mond al aanklagend vol) en: menschenmoorder van den beginne (Joh. 8). Want hij toch spreekt wel waarheden? Ja, hij doet het; maar het is zijn oordeel, dat hij ze wel zegt met betrekking tot een ander, maar ze niet zegt tot dien ander zelf.

De „diabolos" is dus een lasteraar. Niet altijd omdat hij onware dingen zegt, zelfs niet, omdat hij feiten verdraait of op onzuivere manier combineert; doch simpel en alleen soms, omdat hij leelijke gedachten voedt.

Men dient zich er goed van te doordringen, dat in het begrip „diabolos" niet het zeggen van leugens, maar meer het „doen" van de leugen, het zijn „in" de leugen, en dus de onwaarachtigheid op den voorgrond staat.

Een sterk sprekend voorbeeld levert hier Lucas 16:1. Daar is de rentmeester van den rijken heer. Hij wordt beschuldigd, „aangegeven"; en de aanklacht luidt, dat hij de goederen van zijn patroon slordig beheerde. Is de aanklacht een verzinsel? Waarlijk niet. Ze hebben schoon gelijk; de feiten — het verhaal zelf wijst het uit — zijn niet te loochenen. Toch staat er in den griekschen tekst het werkwoord „dia-ballein". Want ze brachten hem wel aan; maar niet zoozeer uit blakende liefde voor de bezittingen van den rijken heer, als wel uit de begeerte, om den man eens „een hak té" zetten".

En iemand „een hak zetten", iemand in den weg gaan staan, dat is weer hetzelfde als iemand een „satan" zijn.

In het afgetrokken gesproken, zouden we ook nu weer dezelfde lijn van redeneering kunnen volgen als bij de bespreking van den naam „satan" ons te volgen bleek. Want in alle gevallen, waarin het goed zou zijn, iemand, die kwaad wil doen, in den weg te gaan staan, zou men ook zonder blikken of blozen mogen zeggen, dat men „diabolisch" doet. Dat dit niet uit de lucht gegrepen is, bewijst wel het feit, dat, evenals de naam „satan" in het hebreeuwsch, zoo ook de naam „dia-bolos" in het grieksch op goede, zuivere, en eerlijke sprekers en tegensprekers wordt toegepast. Men denke maar aan de Septuagint, de meest bekende grieksche vertaling van het Oude Testament. Daar wordt in dezelfde plaatsen, die we in een vorig artikel noemden (Num. 22) toen we een engel des Heeren zagen optreden als „satan", als weerhouder, van Bileam, door de grieksche vertaüng het woord „diabolos" aangewend, althans een afleiding daarvan. De engel is een „diabolos" voor Bileam; een soort van „duivel", die hem tegenspreekt, maar die dat dan doet in zijn gezicht. Hier is dus de beteekenis onverdeeld gunstig.

Maar zoo is de regel niet. Aan het woord „dia-bolos" is de bijsmaak van kwaadwilligheid. Ook in de Septuagint en andere grieksche vertalingen van het Oude Testament. Zoo wordt, om enkele voorbeelden te noemen, in de Septuagint het bedrijf diabohsch genoemd van: aman, die den Joden kwaad wil doen; en van: e Chaldeeën, die er haastig bij zijn, om den koning te rapporteeren, dat de vrienden van Daniel het beeld van Zijne Majesteit niet willen aanbidden; en ze hebben al weer geen woord te veel gezegd; het was allemaal écht waar gebeurd. (Esther 7:4; 8:1; Daniel 3:8; vgl. in andere grieksche vertalingen nog de aanklagers van Daniel, Dan. 6:24, de verklapper uit Spreuken 30:10.)

En deze kwaadwilligheidsgedachte overheerscht straks in-het begrip „dia-bolos". Behalve het op zichzelf juiste dingen zeggen met leelijke bedoeling, kan ook het vertellen van onwaarheden het diabolisch bedrijf

zijn. Vrouwen moeten niet lasteren, oude vrouwen ook niet; ze moeten niet diabolisch zijn, zegt de Schrift (1 Tim. 8:11, Titus 2:3); al weet zij, dat de mond der lasteraars, der diabolische menschen, toch in de wereld telkens weer opengaat (2 Tim. 3:3).

Duidelijk is in al deze voorbeelden de aanwending van het begrip diabolos inkw adenzin.

En dat is dan ook in de taal van het Nieuwe Testament wel de doorgaande praktijk. De duivel wordt er telkens genoemd als een zelfstandig naamwoord, en dan zóó, dat er één bekende duivel, een diabolos is, al weet dezelfde bijbel ook te zeggen, dat menschen diabolisch kunnen zijn. Een enkele maal komt het woord „diabolos" als een zekere eigennaam voor, en dan zonder lidwoord, b.v. Handelingen 13:10. De regel is echter, dat het woord met lidwoord wordt aangetroffen; en dan is het een aanduiding van den éénen grooten lasteraar, den kwaadspreker bij uitstek, die altijd op verwarring aanstuurt; en die met het woord de waarheid tegenstaat. Want de waarheid is uit God; maar de duivel staat niet in de waarheid (Joh. 8:44) ook als hij aanklaagt niet. Want dat hij tegen anderen zich beroept op de wet, die hijzelf met voeten treedt, dat bewijst, dat zün aanklacht in leugen is gedrenkt.

Wij moeten dus de dingen eenigszins anders zien dan de kerkvader Hieronymus, die den duivel als lasteraar in den breedsten zin des woords opvatte. Want al ligt alle lasterlijk spreken op den weg van het diabolische, toch heeft in het woord „diabolos" de laster een bepaalde richting en doelstelling. Hieronymus zeide, dat „duivel" lasteraar beteekent, en dat die naam gekozen is om zijn lasteren; hij lastert van den mensch tegenover God, en van God tegenover den mensch.

Het laatste zouden wij weglaten, wanneer het loopt over de grondbeteekenis van het woord. Want in den bijbel komt het diabolische van Satan juist daarin uit, dat hij van den mensch kwaadspreekt b ij God. Dat is wel de kerngedachte, in den naam. Dat andere, zijn kwaad zeggen ook van God, is óók wel zijn werk; maar om d a t te melden, gebruikt de Schrift andere namen. De Satan heet „duivel", niet om te loochenen, dat hij vijand van God is, maar toch wèl met de bedoeling, den nadruk te leggen op het feit dat hij ook vijand vandenmenschis. In het woord Satan overheerscht de gedachte van de vijandschap tegen God, in den naam duivel de idee van vijandschap tegen den mensch. Natuurlijk is een strenge scheiding der beide beteekenissen niet mogelijk. Maar onderscheid in de accentuatie is er wel.

Scheiding, zoo zeiden we, mag men tusschen de beide namen niet maken. Herhaaldelijk worden de namen satan en duivel als gelijkwaardig naast elkaar gebruikt. Men leze maar Openbaring 12:9, 20:2. Maar zoodra de Schrift het thema, dat in den naam „diabolos" gegeven is, begint uil te werken, laat ze in allerlei bizonderheden zien, dat de diabolos het kwaad van de menschen zoekt. Hij wil in het menschelijk leven de ruine. Slechts één keer treedt hij onder dezen naam rechtstreeks op legen God: ant het is de „diabolos", die het onkruid zaait in den goeden akker, dien in de gelijkenis een mensch met goed zaad had bezaaid. Daar is God de eigenaar van den akker; en die het goede zaad zaait is de Zoon des Menschen; en de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen des koninkrijks, en het onkruid de kinderen des boozen; en de vijand, die het gezaaid heeft, is de diabolos (Mallh. 13:37—39). Maar ook al is hier het werk van den duivel in den grond een actie tegen den eigenaar van den akker. God, het is toch óók weer wel waarlijk een vijandige daad tegen de menschen; want het gevolg van zijn onkruid-zaaien was, dat al dadelijk bij de menschen (en waarom niet ook in zijn eigen duisteren geest? ) de gedachte opkwam, dal men met het onkruid ook de tarwe zou uittrekken (vs. 29). Wie onkruid zaait, bedoelt niet alleen den eigenaar van den akker te schaden, maar ook het goede zaad te beschadigen. Zoo is ook hier nog het diabolische een tegen-mensohelijk werk.

Saamvaltend hooren wij dus ook nu weer een naam voor den Geest van het kwaad, die zijn verschrikkelijkheid ons openbaart onder het deksel van een gewoon, menschelijk begrip. Dat oude vrouwen moeten zorgen niet denzelfden naam te gaan verdienen als de lenige, beweeglijke, altijd ruslelooze Wreker der ongerechtigheid draagt, het spreekt weer dezelfde dingen als welke ons ook in verwondering achterlieten, toen we op den naam Satan een terugblik wierpen. Wal worden toch de meest horribele dingen gezegd op een heel gewone ma­ nier! Blik in de diepte van de hel, en luister een buurpraatje af, dat op een hofje gehouden wordt van tanige, landlooze oudjes: ge zult in beide gevallen kunnen zeggen: hier is het diabolische.

En wie ongeestelijk is, die zegt: 'het is dus zoo erg niet met dat werk, dat den diabolos typeert. Maar wie heeft te niet gedaan, hetgeen eens kinds is, hij zegt bij ziel)-' zelf: hoe slecht moet de wereld zijn, hoe diabolisch het leven, dat uit hel leven aller dagen het „eigen werk des duivels" zich kan doen herkennen.

Doch in zijn schaamte leert hij zich toch verheugen,

Want hij heeft eerst gehoord van den Satan — d. i. van den geest, die opstaat tegen God.

Toen zag hij den Satan lot een duivel worden; en lol hel duivelsche behoorde ook de aanklacht, tegen de menschen ingebracht, ja, MAAR DAN BIJ GOD.

En toen heeft hij verstaan: die van God is afgevallen (satan), moet toch weer naar Hem teruB (duivel). Die Gods rechtszaal uitgeloopen is onder krijgsmuziek, opstand uitroepend (satan), die moet to cl) weer naar die rechtszaal ter u'g (duivel). Die eerst heeft gezegd: met U heb ik, o God, niets te doen (satan), die moet toch weerkeer en en zeggen: inet "U, o Rechter van hemel en aarde, heb ik alles te doen, want ik ben aanklager, en gij zijl de Rechter (duivel). Die een eigen werkprogram ontwikkelde, en op eigen gezag zou handelen en met eigen recht zou spreken (satan), die moet als aanklager weer op Gods program zich beroepen, en op G o d s dreigement zich gronden en op Gods gezag en recht steunen, heel zijn lasterlijk pleidooi.

In den naam Satan spreekt miskenning, in den naam duivel reeds de afgeperste erkenning van de gedachte, dal God van zijn plaats niet is weg Ie stooten-De hond (satan) is (als duivel) wedergekeerd lot ziJ" eigen uitbraaksel en heeft moeien erkennen: ik ben wel legen Gods wil (satan) maar ik kan niet ha»' delen BUITEN zijn wil (duivel).

Ja, er is ironie in de nevensschikking van de namen Satan en duivel. Die Gods paleis afbreken zo^' (Satan) komt er een acte van beschuldiging straks pr^' senteeren (duivel): geen steen is van het gebouw S*" broken. De duivel is al de nederlaag van den Satan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1926

De Reformatie | 6 Pagina's

Over den Satan.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1926

De Reformatie | 6 Pagina's