GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Calvijn  contra   prof. Haitjema.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn contra prof. Haitjema.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook op Calvijn doet Prof. Haitjema een beroep.

Veel haalt hij van den Hervormer aan. En wat hij aanhaalt, daarmee zijn wij het van harte eens.

Als b.v. dat de bchrift een gevoel van waarheid voor zich uitdraagt, dat meiisöhelijke getuigenissen 'de Schrift niet geloofwaardig kunnen maken, dat de Schrift uit Gods eigen mond tot ons is gevloeid.

Maar wat nut hebben deze citaten?

Prof. Haitjema gebruikt ze als stormram tegen een poort...! die wagenwijd open staat.

Onze Gereformeerde Kerken hebben do waarheid, welke in die citaten wordt weergegeven, nooit betwist

Zij hebben haar ook nooit vergeten.

Zij leven er nog dagelijks uit.

Ook hier komt het weer aan het licht, dat Prof.

Haitjema in een heel andere sfeer verkeert dan de onze.

In z ij n kerk is een herinnering aan wat Calvijn in die citaten schreef, op haar plaats.

In de onze kan zij gelukkig geheel overbodig heeten.

Daarenboven raken deze citaten de kwestie van Assen niet.

Zij bewijzen niet, wat Prof. Haitjema wil bewijzen, n.l. dat de kerk besluiten gelijk te Assen genomen zijn niet mag nemen, want dat daardoor het gezag der kerk wordt „aangesleept" „om den troon van Gods Waarheid te stutten".

Over de roeping der kerk ten opzichte van het Schriftgezag gaat het dus.

Maar daarvan is in de cita.ten, door hem aan Calvijn ontleend, geen of slechts zijdelings sprake.

Prof. Haitjema verviel bij Calvijn in dezelfde fout als bij Junius.

Hij zocht weer op de verkeerde plaats.

Hij sloeg uitsluitend het eerste boek van Calvijns Institutie op, waarin gehandeld wordt over de kennis van God als Schepper en waarin ook de leer aangaande de Schrift woidt uiteengezet.

Maar het kwam blijkbaar niet bij hem op ook eens het vierde boek te raadplegen, dat tot titel draagt: „Van de uitwendige middelen des heils" en waarin Calvijns leer van de kerk voorkomt.

Wie nu even nadenkt, zal toch moeten gevoelen, dat, indien hij iets naders wil weten over de taak van de kerk, hij daar en nergens anders moet wezen.

Het is uiterst moeilijk een redelijke verklaring te geven van Prof. Haitjema's verzuim in deze.

Dat hij met opzet het vierde boek' der Institutie gesloten heeft gelaten, mag natuurlijk* niet ondersteld.

Dat iemand in Junius niet geheel thuis is, is lot op zekere hoogte nog te vergeven, ofschoon men dan ook niet een denkbeeld van eigen fabrikaat met het gezag van. Junius moet trachten te dekken.

Maar dat een Gereformeerd hoogleeraar de Institutie van Calvijn niet als het ware in zijn hoofd heeft, daarvoor is bijna geen reden tot verontschuldiging aan te voeren.

En dat hij, wanneer hij tot de autoriteit van Calvijn de toevlucht neemt, zich niet de moeite getroost om diens hoofdwerk juist op ~flie plaats op te slaan, waar men verwachten kan te vinden wat men zoekt, gaat in raadselachtigheid nog hierboven uit.

Zulk een oppervlakkigheid door een adjektief te typeoren kan beter woerden nagelaten.

Uit het vierde boek van Calvijns Institutie zouden wij meerdere bewijzen kunnen aanvoeren.

Wij meenen echter, dat één citaat afdoende is.

In hoofdshik I, paragraaf 10, zegt Calvijn: Zoo hoog schat de Heere de gemeenschap van Zijn kerk, dat hij voor een overlooper en deserteur (desertore) van de religie houdt al wie zich van eenige christelijke gemeenschap (societate), welke de ware bediening van Woord en Sacrament betracht, halsstarrig vervreemdt. Zoozeer beveelt Hij haar autoriteit aan, dat Hij bij schending daarvan oordeelt, dat Zijn eigen autoriteit word't verkleind. Want het is geen kleine zaak, dat de-kerk genoemd wordt de pilaar en vastigheid' der waarheid en het huis Gods (1 Tim. 3:15). Met deze woorden geeft Paulus te verstaan, dat de kerk een trouwe bewaakster of beschermster (custos) der waarheid is, opdat de waarheid Gods in die wereld niet te gronde ga (ne intercidat), \vijl God door haar dienst en arbeid de zuivere prediking van Zijn Woord heeft willen bewaren en Zichzelf aan ons heeft willen toonen als den Huisvader (patrem fahiihas), terwijl Hij ons met geestelijke spijzen voedt en van alles voorziet, wat tot onze "taligheid strekt".

Waar blijft Prof. Haitjema met dit citaat?

Als hij dit leest, moet hij dan Calvijn niet ten laste leggen, wat hij Assen voor do voeten wierp: , , Veel vertrouwen in de toekomst, en wat meer zegt. in Gods macht, waarmede Hij zorgt voor de autoriteit van Zijn Woord, had men blijkbaar niet"?

Moet hij met Calvijn niet spotten, gelijk hij met Assen spotte, dal op die manier „de troonzetel van Gods Waarheid maar vast gevestigd" wordt?

Valt ook Calvijn niet , onder zijn vonnis, dat hij het gezag der Kerk „aansleept" „om den troon van Qods Waarheid te stutten"?

Krasser dan Calvijn het heeft gedaan, kan men zich kwalijk uitdrukken.

Hij toch zegt, dat God de schending , van de autoriteit der kerk toerekent als een verkleining, een besnoeiing van Z ij n eigenautoriteit.

En de autoriteit, haar verleend, bestaat hierin, dat zij is de getrouwe bewaarster of beschermster der waiarheid.

Het woord „custos", hier door bewaarster of beschermster gebruikt, sluit tweeërlei in.

De kerk als pustos zorgt, dat de waarheid goed bewaard blijve, maar ook tegen aanvallen van bui'ten verdedigd worde.

En wat Calvijn er dan nog aan toevoegt is zóó sterk, dat wij haast eenige aarzeling moeten overwinnen om het hem na te spreken, n.l. dat de kerk door God als bewaarsteï of besch& rmster is aangesteld, opdat de waarheid Gods in de wereld niet te gr o n d e g a.

Wat dunkt U, Prof. Haitjema, gaat Calvijn hierin niet veel verder dan het bóoze Assen?

Stel hét U toch voor, dat volgens hem de kerk den ondergang van. de waarheid Gods in de wereld moet verhinderen 1!

Haast Gij U ook hier niet om te oordeelen: „Maar wat is dit „helpen" van God en het gezag van Zijn' Woord anders dan. een aantasten van autoriteit. Die alleen Gods autoriteit blijven moét? "

In elk geval: Calvijn spreekt hier nog, nadat hij gestorven is, om te waarschuwen tegen de theorieën van Prof. Haitjema.

Calvijn had dan ook een heel ander kerkbegrip.

Hij zag in de kerk meer dan een verzameling van menschen.

Hij was ervan doordrongen, dat de kerk niet te denken is zonder den Heiligen Geest.

Dat de Heilige Geest de kerk tot een custos maakt.

Ja, dat, wanneer de Heilige Geest niet door de kerk werkte, de waarheid Gods op heel de wereld geen plaats meer zou vinden voor het hol van haar voet.

M^aar aan een kerk, waarvan de Heilige Geest zich zóó bedient, stelt Calvijn dan ook' de voorwaarde, dat zij „de ware bediening van Woord en Sacrament betracht".

Gevoeglijk zouden wij het hierbij kunnen laten.

Het is uit wat wij aanvoerden k'laar als de dag, dat Calvijn Prof. Haitjema als het ware in het aangezicht wederstaat.

Toch moeten wij er onze verwondering' over uitspreken, dat Prof. Haitjema ook niet eens andere werken van Calvijn, al ware het dan slechts 'zijn commentaren, heeft ter, hand genomen.

Indien hij alleen maar 1 Tim. 3:16, waarover hij naar aanleiding van Junius' beroep opl de Schrift even spreekt, in de commentaren van Calvijn had opgezocht, zou hij re^eds tot andere gedachten zïjn gekomen of althans van "Calvijn als „vader" hebhen afgezien.

Allereerst schrijft Calvijn daar, dat de kerk met den naam van „huis Gods" wordt verwaardigd!, omdat Hij ons niet alléén door genade tot kinderen heeft aangenomen, maar ook in ons midden woont (sed etiam in medio nostri habitat).

Zoo beziet Calvijn in tegenstelling met Prof. Haitjema de kerk.

Hij beschouwt haar van uit de inwoning des' 'G e e s t e s.

En als Calvijn dan den schoonen 'titel (splendido titulo) „pilaar der waarheid" verklaa.rt, dan merkt hij op: „Want de gemeente is een pilaar der waarheid, omdat zij deze door haar dienst beschermt en verbreidt".

Beschermt en verbreidt (tueatur et pro^ pagat).

Het beschermen gaat dus \yeer voorop.

Net nis bij Junius.

Onmiddellijk laat Calvijn er op volgen, dat God niet zelf uit den hemel nederdaalt, noch ook' dagelijks zijn engelen ' uitzendt om de waarheid' bekend te maken, maar dat Hij dit doet door de herders.

'Op den dienst der kerk in deze valt alzoo de volle nadruk.

Even verder komt hij er nog op terug. Daar leest men: „Alzoo van menschelijken kant bezien draagt de kerk de waarheid (sustinet ecclesia veritatem)".

De kerk heeft haar taak dus zóó te volbrengen, dat het van menschelijke zijde bezien is, alsof de kerk de waarheid torst, of om in d'e taal van Prof. Haitjema te spreken: alsof de kerk de waarheid „stut".

Het is bijna of Calvijn afwijkingen als die van Prof. Haitjema voorzien heeft en ze met gebruik van de woorden, waarin zij zich uiten, bestrijdt.

Nog veel meer teekent Calvijn bij dezen tekst aan, dat Prof. Haitjema in het ongelijk stelt.

Maar naar het ons voorkomt is dit genoeg.

En hoezeer Calvijn ook bij het oefenen van tucht tot voorzichtigheid en lankmoedigheid maant, van een slappe leertucht, gelijk door Prof. Haitjema wordt voorgestaan, is hij niet gediend.

Wie b.v. kennis neemt van zijn uitlegging op Titus 1:11, zal zich daarvan kunnen overtuigen. De herder, zoo heet het daar, moet op-wacht staan, opdat niet verkeerde en schadelijke leeringen ongemerkt (tacitus) binnensluipen.

Calvijn is er dus geen voorstander van, dat men eerst zal wachten tot een dwaling in groote afmeting openbaar wordt.

• Neen, dan eerst is d^ kerk trouw, wanneer zij acht geeft op zulke dwalingen, welke als op] vvollen sokken, schier onhoorbaar en onzichtbaar de kerk willen binnendringen.

Voorts kent Calvijn aan de kerk de bevoegd'heid toe om hun, die zulke leeringen voorstaan, het zwijgen op te leggen en hen, zoo zij dit volstandig weigeren, ten minste van den omgang met de geloovigen te weren.

Ook hierin wordt Prof. Haitjema derhalve door Calvijn verloochend.

De zaa.k staat dus zóó.

Gronden 'Uit de Schrift voerde Prof. , Hail'jema voor zijn gevoelen niet aan.

Junius' heeft hij .als „vader" verloxél^SJiM/' Ook Calvijn ontviel hem als „vader".

Het bleek niet, of hij nog andere „vaders" lïad. In dit opzicht hangt Prof. Haitjema's gereformeerdheid wel in de lucht.

Onze Belgische Kerken.

«Onlangs spraken wij in een andere rubriek ons leedwezen er over uit, dat er zooveel modernen én links-ethischen onder de protestanten in België gevonden worden.

Dr Van Gheel Gildemeester uit Den Haag en Ds Van der Brugghen, vroeger predikant te "Brassel, reageeiMien daarop.

De eerste verklaarde niet te weten, wat linksethischen zijn.

De ander voelde zich tot sommige links-ethisdhen meer aangetrokken dan tot uiterste Gereformeerden.

Op zulk een basis valt er moeilijk te discussiëeren.

Daarvan zien wij dan ook af.

Maar wel vragen wij de aandacht voor een schrijven van onze Gereformeerde Kerken te Antwerpen, Brussel en Gent, dat luidt

Dezer dagen werd publiek gemaakt e& a aanvraag om steun voor „de Belgische Predikanten". _ Genoemde Kerkeraden achten zich v6rplichV.^ëÉ''/opV te wijzen: V-ÏS,

1. dat onder deze predikantsn onderscheidenen zijn van weinig-positievc of zelfs van beslist vrijzinnige gevoelens;

2. dat het niet geheel juist was te spreken van „de Belgische Predikanten", terwijl die der Geref. Kerken in België van dezen steun uitgesloten zijn en. haar Kerkeradsn hierin niet zijn gekend;

3. dat indien het al uit Christelijke naastenliefde toch gewenscht mocht heeten enkele bepaalde predikanten van beslist Christelijke belijdenis te steunen, allen die de Geref. belijdenis zijn toegedaan, mogen bedenken dat de drie Geref. Kerken in België zelf noodlijdend zijn.

Men wete dus wel, dat onze kerken vandfejai^t gekondigde inzameling niet profiteeren.

Bedenkt men daarbij, dat onze kerken fina; noiëele hulp zoo dringend noodig hebben, dan zal men zich van zijn roeping bewust worden, om eerst deze huisgenooten des geloofs afdoende te steunen.

Wij hebben er niets op tegen, dat men aanklopt voor noodlijdende Belgische predikanten.

Maar wel geordende liefdadigheid eischt, dat wij de zorg daarvoor aan andere kerken overlaten en zelf beginnen met onze eigen kerken van 'geestelijken leeftocht te voorzien.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Calvijn  contra   prof. Haitjema.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Reformatie | 8 Pagina's