GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Felix Timmermans, Schoon Lier.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Felix Timmermans, Schoon Lier.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Felix Timmermans, de bekende, rondboillige Vlaming, die met nimmer vervelende virtuositeit vertellen kan van het Vlaamsche land en de Vlaamsclie menschen, heeft aan de speciifek-Vlaamsche literatuurgroep, door hemzelf, Streuvels, Sabbe, Buysse e.d. vertegenwoordigd, weer een nieuw boek toegevoegd, dat tot titel draagt: „Schoon Lier".

^) Uitg. raoi P. N. van Karai)en en Zoon, Amsterdani.

Ditmaal is het niet een roanan of een novellenbundel, maar een boek van beschrijving. Het wil den lezer rondleiden door de eigen stad van den Auteur, en heden en verleden van het veel-geprezen „Schoon Lier" lederen belangstellende doen kennen. Vreemdeling is de getrouwe lezer der Vlaamsche boeken in Lier zeker niet: bij herhaling hebben Timmermans zelf, zijn vriend Antoon Thiry, Frans Verschoren en dichters als de Weert of Arras van en over laer verteld of gedicht en de Sinte Gommarustorenis ons bijna even eigen als het Belfort van Brugge. Maar een beschrijving van de stad, een opzettelijk en afzoaiderlijk geteekend beeld, bezaten we toch niet en dat lieeiÊt nu de meest bekende Lierenaar, Felix, gegeven. •

Intusschen, men behoeft niet te vreezen, dat deze , , beschrijving" een dorre opsomming zal zijn van straten, gebouwen, monumenten en bezienswaardigheden in den trant van een toeristengids of een propagandaboek voor vreemdelingenverkeer. Wie dat meent, kent Timmermans niet. Beschrijven en vertellen is voor hem precies hetzelfde. De Vlaamsche huizen, geveltjes, straatjes, de torens en de kapellekens, de poorten en de bruggen, leven voor hem evenzeer als de Vlaamsche menschen. Hij kan zijn Vlaamsch type niet teekenen, als hij het niet ziet in het milieu van de Vlaamsche stad. Sooyfce van der Musschen, . Jo Duim, Piet Lawijd, mijnheer Pirroen e.d. kunnen alleen tot hun recht komen, zijn ook alleen mogelijk in de na'ief-komische atmosfeer der achter den tijd ver aankomende oude stadjes en daarom is Timmermans' vertellen tegelijk beschrijven en omgekeerd, is zijn beschrijven in de locale kleur, die hij noodig beeft, vertellen. „Schoon Lier" moge dus niet een bepaald verhaal of verhalen-oompilex zijn, 't is toch geheel een vertelling over en van het Vlaamsche leven in het kader van een beschrijving.

Het begin van 't boek is al aanstonds karakteristiek voor Timmermans. Zoo'n zin, zulk een „beschrijving" geefl alleen hij.

„Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen", zoo vangt 't eerste hoofdstuk aan, „waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend, magere Kempenland, daar is het. Daar troppelt Lier met zijn roode daken en witte trap-en krolgevelen, met zijn torentjes, tuintjes, straten en bruggen uit het weerspiegelend, olijfgroene water opi, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig.... Het glimlacht .... in een eivormigen kring van betuinde en beboofflde wallen (en) aan elk der vijf poorten, van waaruit een bleeke steenweg in dc' verre wereld draait, is het gemoedelijk gebaar van houten windmolens en levers aan een binnenneethje schuimt en snorkt een watermolen in de stilte".

Met zulk' een zin staat meteen heel het beeld in de grondtrekken op 't doek: 't behoeft slechts de détajlleering om een schilderij te worden.-

Maar — in die détailleering ligt juist de kracht van Timmermans' talent. En daarom zijn de verdere effecten, zoioals we die bladzijde na bladzijde vinden, Jtocb ook weer onmisbaar bij deze beschrijvingskunst: hef primitieve schilderstuk — en wat is zulk een boek als „ychoion Lier" anders — is immers juist door zijn met zorg afgewerkte bijkomstigheden bekoodijkl

Heel gewichtig, als een groot topografisch werk, is het boek in vijf hoofdstukken verdeeld'.

Eerst krijgen we de beschrijving van „de stad", met haar torens, kapellen, kloosters, statige en simpele huizen, straatjes, geveltjes, hofjes; met haar versieringen van aaneengevlochten, aaneen gerankte, aaneengebloeide hloemslingers, pinakels, arabesken, engelen en evangelisten op schier ieder gebouw, op bruggen, pompen, straathoeken; met haar begijnhof en begijnenvest, haair sappigen buitenkant en vergeeld-oud innerlijk. We zien het alles en krijgen het beschreven met al de Timmermans-karakteristieken va, n humor, uitdrukkingswijze, visie en vergelijking.

Dan volgt de teekening van „een ordinaire dag", te beginnen met het ooigenblik, dat het magere kloksken voor de vroegmis luidt en pastoor Rits in den , , muizenschemer" zich naar de kerk spoedt, voor welker deur „de hevigste kwezels in kapmantels als spoken reeds (staan) te wachten", — to't opi het moment, dat 'Gommer Nollekens, de kuiper, altijd de laatste klant uit „de Drie Gapers", dooT de slapende straten naar huis trekt, geïnspireerd door het bier tot schoone „dichters", die hij, bij gebrek aan papier, op de 'toeë blaveturen (luiken) der huizekes schrijft. Tusschen die twee uitersten ligt het leven en bewegen van heel den dag in, en het passeert alles de revue.

Een derde hooldstuk behandelt „de geschiedenis" van bchoon Lier. Dit historisch overzicht vangt aan op het moment, dat de zee daar nog spoelde en , , de' streek reeds geljefkooisd wierd, was het niet door de menschen, dan toch door mamouthen". En dan komen al de ontwikkelingsphasen aan de orde: het omtstaaai van de Nethe, den bouw van Gommaras kasteel, 't verrijzen van 't eerste huis (een herberg!) de komst der Noormannen, de periode van de Bourgondiërs, Keizer Karel, Philips II, Lodewijk XV, Jozef II, Napoleon, von Bülow, Ijcopold [. 't Is een komischci kaleidoscOop van geschiedkundig gebeuren, die hier voor het oog van den lezer wordt rondgedraaid met als hoofdmotief het figuur: „eerst een kapel en dan een herberg, dat is de dichterlijke oorsprong van, Lier, dat is ook de geest van Lier, een herberg naast de kapell"

't Vierde hoofdstuk beschrijft „De Feestelijke almanak", alweer humoristische teekening van den geest van Lier, waar „geen pluim omhoiog (kan) gaan of de maag zet haren toot op& a en de Lyrische ]., ier rijmt en zingt", waar „de vlaggen haast niet van den gevel (zijn) en de hooge hoeden niet van den kop". Geestig, maar met een onmiskenbaar trekje van cynische spot, zet Timmermans uiteen, hoe Lier het heele jaax door feest viert. Omdat de vele kerkelijke hoogtijden, heiligenvieringen, procession niet toereikend zijn, houdt men voorjaars-, zomer-en herfstkermis, organiseert prijskampen van ringsteken, duivensport, borduurkunst, haalt feestelijk een jongen binnen, die op de teekenacademiei van Antwerpen een pirijs heeft behaald en werklui, die een trooiwen-'dienst-medaille hebben gekregen. Alle houten tot en met gouden bruiloften worden publiek gevierd, evenzeer als het uit huis zetten van een niet betalenden huurder of het jubileum van den klokluier. Lier feest van Nieuwjaar tof oudjaar en bij elk feest behoort gevlag, hooge hoed, serenade, verlichting, bal, bier en volle sclhofel. „Niet Yoor niets rijmt Lier op' bier en op! plezier". „Lierke plezierke", dat is het devies van de burgerij „met hunnen vetten humor".

Een slothoofdstuk beschrijft „het lyrische lier", noemt in lange rij al de schrijvers, dichters, schilders, die Lier hebben verheerlijkt, bezongen, vereeuwigd, van Comelis de Bi e, den middeleeuwschen rederijker af, tot Isidoor Opsomer toe, die is de moderne „poeët van het Liersche kol'eur". En weer is de toon van deze hymne op het lyriselie Lier „plezant". Ze eindigt zelfs in een climax van lofverheffing, die haar finale vindt in een enthousiaste groet aan „de Vlaamschte stad van Vlaanderen":

„Gegroet, O' Lier, gegroet, gegroet Lierke Plezierke! , Nog duizend pluimen opi uw hoed!"

Blijkt uit dit inhoudsoverzioht al, hoezeer dit boek het stempel van den Timmermansgeest draagt, nog duidelijker wordt dit, als men eens let op-de verschillende effecten van het geheel. Daar zijn weer die echte Timmermans-vergelijkingen: „de ramen juichen als een AQaamsche vlaggestoet", „het steenen okzaal is als een witte Liersche kantensluier", „kwezels achter dichte gordijntjes loeren naa, r menschen, lijk katten naar muizen".

Dan die typische Timmermans-ui tdrukkingen: 't praalt en wemelt aan de gebouwen van versieringen „om er migraine van te krijgen, ', : „men is fier van mensch te zijn" als men de schoonheid der gevels en beelden ziet, 's avonds , , murmelt er uit (de oude huizen) een gouden legende van mysterieuze gobelijnsfiguxen, die wandelen op 't muziek van teeder snaargesiddei".

Voorts treft overal d e v i s i e, die in Timmermans den kunstenaar verraadt: het stadhuis heeft „2000 flesschegroene ruitjes met petroleumschijnen er in"; „de taartsilhouettige kerk van 't Begijnhof" heeft de mooiste klok; de straten van Lier zijn niet bang voor water: ze komen vooreen grachtje „wip, de rug een beetje opgetrokken, er is een ronde b.rug en ze zijn er overl"; de huizen hebben blaveturen (: =.• luiken) met harten, ruiten, klavers en schuppen in en 's avonds doen ze zich toe lijk een kever". Luik , , zit in zijn wallen op de scheiding van Brabant en' Kempenland, frisch en kleurig in de zon als een mandeken met schoon Brabantsch fruit, waarvan de kerk de meloen is"; „in den schemer drijven kapmantels lijk zwarte kloikken naar de kerken".

Overal ook sprankelt de Vlaamsche humor over de bladzi.jden: de lucht in Lier is gezond, „door koningen geprezen en daardoor kan de maag niet stilstaan", de mindere buurten zijn „de voering van de stad". „Haringreuk en armemenschenhemdenreuk zweven (in Lier) naar de voorname zolderingen, rond breede, opgesmukte schouwen aan wier vuur eens een prins zijn teenen warmde. Bierwalmen en pijpesmooirluierikken achter gothische vensters, achter wier groene ruitjes vroeger een bleek, in fluweel gedost bourgondisch heer met zijn guldenvliesketting speelde". De straten van Lier zijn „belegd met gelige, bollige kasseien (klinkers), waar soms op malsche wijze gras tusschen groeit. Ze liggen er profijtelijk als eieren. Het is een genoegen daarover te wandelen, bezonder met kloonen (=i klompen) aan. Dat klinkt en klikt en kleppiert, lijk castagnetten in een Spaansche hand. De ' kasseikens zingen. Een kruiwagen hoort men in de stilte aankomen, achter een hoek. De menschen denken, dat het de trommel , van de harmonie (= muziekcorps) is. Men koant al aan de deur, men luistert, neen 't is maar een kruiwagen". En in die straten met hun bollige kassien is het nooit stil; „als er geen menschen zijn, wandelen er toch kiekens".

In deze humoer zit een glimp' van spöit, zelfs, gelijk ik zeide, van cynisme.' Sterk is dat b.v. in de passage over de trouwpartij van Jefken Paljas en Pollen de Zucht. „Hij is een oude schoenmaker, , zij een weduwe, mosselleurster van beroep. Hij heeft al zijn decoraties aan; vroeger trommelaar geweest bij de soldaten, een paard tegen gehouden en van ver denooTlog van '70 gezien. Ze zijn samen langs vóór op het stadhuis gekomen en gaan er af langs 't achtertrappeken, dat om zoO' te zeggen direkt in „'t Lieve Vrouwken" uittoopf: daar wordt de eerste ontroering in een koppiel borrels weggeidronkeir". Cynisch is ook het verhaal van de „acht soldaten, die een ledige stoo-tkar (r^handkair) naax de gekalkte kazene stooten", van den haas, die na den noen de stad kwam binnenwandelen, vele straten doorging, en eindelijk bij' den glazenmaker inliep', die er een soupier van maakte", van het „immer ledig, rochelend, smoTendi, trompettend stoomtrammeke" en, om nog één voorbeeld te geven, de teekening van den vastenavond, , als de menschen met mombakkessen door de straten gaan en onherkenbaar zijn: „Wie wat zeggen wil, trekt een mombakkes aan, want ach, men heeft zooveel moeten opkroppen, op den lever laten liggen en niets durven zeggen, zoodat deze dagen een oliezachte, bevrijdende ontlasting zijn. 't Is ©en veiligheidsklep".

Uit deze en dergelijke citaten en passages kan men den geest van het boek leeren kennen, , den Timmermans-geest, die altijd naar Pallietersche uitbundigheid neigt. De bezwaren, die we daartegen hebben op grond van onze christelijke levensovertuiging (de lezer zal zich herinneren, hoe we die meer dan eens hebben gefoirmuleerd) gelden dus ook hier. Maar daa.rbij mag niet worden voorbijgezien, dat in het boek toch ook een sterk element van critiek leeft op de mentaliteit van het Vlaamsche leven. De uitbundigheid in de teekening is heel vaak niet anders dan ironie, die — ik wees er juist daarom op — soms zelfs sarcaisme wordt. Daarmede moet natuurlijk rekening gehouden worden, bij de waardebepaling van het boek als lectuur.

Ten slofte zij nog vermeld, dat vele teekeningen van den Auteur zelf het boek versieren, ouderwetsche houtsnee-prentjes, van het geestige soiort, dat we uit Timmermans werken sinds lang kennen. Veelal zijn het hier oude geveltjes, typische straathoekjes, poortjes, uithangteekens e.d., die geheel passen in het kader van„schoon" Lier.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Felix Timmermans, Schoon Lier.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's