GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

De Schrift zou alzoo aan haar doel niet beantwoorden, zij zou geen openbaring zijn, indien zij niet duidehjk was.

Al zou er dan ook geen enkele tekgt in de Schrift Yoorkomen, waarin haar duidelijkheid met evenzooveel woorden werd uitgesproken, zou deze nog voor ons moeten vaststaan.

Zij ligt dan ook metterdaad aan elk woord der Schrift ten grondslag.

Zij wordt niet slechts hier en daar in de Schrift geleerd, maar de geheele Schrift door.

Wanneer wij dan ook enkele teksten als bewijzen zullen bijbrengen, dan meene men niet, dat dit de eenige zijn. Dan zou het Schriftbewijs al heel mechanisch worden opgevat. In de teksten, Avelke wij . bespreken zullen, valt het zelf getuigenis der Schrift aangaande haar duidelijkheid ons meer op dan in andere. Maar daaruit mag niet worden gekonkludeerd, dat in de overige dit zelfgetuigenis zou ontbreken.

Reeds bij de voorloopige afsluiting van het eerste deel van de Schrift, _ den Pentateuch of de vijf boeken van Mozes, wordt aan de duidelijkheid daarvaii getuigenis gegeven.

In zijn laatste toespraak tot het volk van Israël ])indt Mozes het Woord Gods, dat hij beschreven heeft, op de ziel.

De Heere, aldus houdt Hij het Israël voor, zal zich weer over u verblijden u ten goede, „wanneer gij de stem van den Heere', ' uw God, zult gehoorzamen en Zijn geboden en inzettingen, die in dit wetboek beschreven zijn, zult houden, wanneer gij u zult bekeeren tot den .Heere, uw God, met uw gansche hart en met uw gansche ziel". (Deut. 30:9, 10).

Het' lijdt diis g.een twijfel of Mozes doelt hier op het geschreven W o or d, • dat Israël destijds bezat.

En van dit geschreven Woord nu verklaart hij nader: het is van u niet verborgen en het is niet ver"', ' d.w.z. het is niet duister en ligt niet buiten uw bereik. God heeft daarin niet in raadselen gesproken, waarvan gij den zin niet kunt vatten en Hij heeft Zijn Woord niet zóó lioog gehangen, dat gij er niet bij kunt. (Deut. 30:11). Mozes zelf geeft deze toelichting: Het is niet in den hemel, zoodat gij reden zoudt hebben om te zeggen: ie zal voor ons ten hemel va, ren, dat hij het voor ons hale en ons het doe hooïen, opdat wij het doen. Het is ook niet aan gene zijde der zee, zoodat gij reden zoudt hebben om te zeggen: ie zal voor ons overvaren naar gene zijde der zee, dat hij het voor ons ha, le en het ons doe hooren, opdat wij het doen". (Deut. 30:12, 13).

Maar nog sterker drukt hij zich uit: want dit Woord is zeer dicht bij u, in uw mond ea in uw hart, om dat te doen". (Deut. 30:14).

Dat geschreven Woord is niet bestemd om buiten den mensch te blijven. God legt het allen, die het lezen, als het ware op de lippen en Hij doet het indiingen in' de ziel. Ware het duister, ware het orakeltaal, dan zou daarvan geen sprake zijn. Dan zou het geschreven Woord buiten hen blijven. Nu komt het in hen.

Geeft Mozes, die het zich bewust is, dat het in Tiet opgeteekende Schriftdeel gaat om leven en dood (Deut. 30:15) hier niet een, aangrijpend getuigenis tot de Kerk aller eeuwen, dat zij zich aan de klem van het geschreven Woord niet zullen onttrekken, onder voorwendsel, dat het onhelder zou zijn en ver boven de bevatting zou uitgaan ?

Wat hier van de „Wet" gezegd wordt, geldt natuurlijk ook van de „Profeten" en van heel de Schrift.

Want nergens vindt gij er ook maar een spoor van, dat de vijf boeken van Mozes op de overige een uitzondering zouden vormen.

Integendeel worden die als Godsopenbaring steeds op één lijn met de andere gesteld.

Is dit een direkt Schriftbewijs, omdat het nietverborgen-zijn hier zonder eenigen twijfel slaat op het geschreven Woord, bij den tekst, die men gewoonlijk voor de duidelijkheid der Schrift het allereerst aanhaalt. Psalm 1-9; 105, mag niet ver geten, dat men daar met een indirekt bewijs te doen heeft.

Als daar de dichter zingt: „Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn. pad", blijkt uit niets, dat hij speciaal op het oog heeft dat Woord/ dat in zijn dagen reeds was te boek gesteld.

. De Woordopenbaring ging toen nog altijd door.

Hijzelf was door God tot een van haar instrumenten gekozen.

Maar hier wordt ook gecnerlei onderscheid gemaakt tusschen het gesproken en het geschreven AVoord.

De psalmist doelt hier op alle'Woord Gods.

Doch dan is het geschreven Woord daarbij inbegrepen.

Ook de Schrift is als Gods Woord een licht.

Zij was een licht in het deel, dat toenmaals was bekend.

Maar ^ij zou ook een licht zijn in het deel, dat nog bekend gemaakt zou worden.

Omdat alle Woord Gods het karakter van een licht draagt.

Is het dan verkeerd hierdoor ook bewezen te achten, dat niet maar de Schrift over het geheel genomen een licht is, maar dat zij in haar g e-h e e 1 en dus ook in al h a ar d e e 1 e n een licht isV

Wijst deze tekst op zichzelf niet reeds genoegzaam uit, dat wij er geen recht toe hebben duistere . naast heldere plaatsen in de Schrift te hebben ?

Immers, is heel de Schrift Gods Woord, dan moet ook heel de Schrift een licht zijn en is er voor duistere plaatsen in haar geen plaats.

Dit is niet de eenige tekst, waar Gods Woord een licht wordt geheeten.

In den 19den psalm wordt de heerlijkheid van de wet, het getuigenis, de bevelen of het gebod des Heeren te aanschouwen gegeven en dan luidt het: „het gebod des Heeren is zuiver, verlichtende de oogen" (vs 9).

Hier zou men de vraag kunnen opwerpen, of met de woorden „wet", „getuigenis", „bevelen", „gebod" niet speciaal bedoeld is de bijzondere openbaring, welke reeds in de Schrift was vastgelegd.

Deze kwestie is niet gemakkelijk uit te maken.

Zooveel is zeker, dat op verschillende plaatsen in de Schrift die woorden een breedere heteekenis hebben, v

Maar hoe dit ook zij, wat van de bijzondere openbaring Gods geldt, geldt gewis ook van de Schrift: zij verlicht de oogen.

In. Spreuken 6:23 vindt men iets dergelijks: Want het gebod is een lamp en de wet is een licht".

Op het geschreven Woord en wel op heel het Oude Testament heeft onbetwistbaar' betrekking 2 Petr. 1:19.

Petrus herinnerde in de vorige verzen aan de slem, welke hij uit de hoogwaardige heerlijkheid had vernomen: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wien Ik Mijn welbehagen heb". Daarop laat hij volgen: „En wij hebben het vastere profetische woord". Onze Sta ten vertalers hebben daarvan gemaakt: „En wij hebben het profetische AVoord, dat zeer vast is". Zoo redden zij zich uit een zwarigheid, welke deze tekst oplevert, maar op oen wijze, die toch aan den eisch van een goedevertaling niet voldoet. Inderdaad is het woord^. dat PetrTis hier neerschrijft verbijsterend. Hij getuigt niets meer of niets minder, dat het profetische woord of het Oude Testament vaster is. Vaster dan wat? Hierop kan geen ander antwoord gegeven worden, dan: vaster dan de hemels tem. Wij mogen ons niet laten verlokken om een overzicht te geven van de verklaringen, welke exegeten en dogmatici hier hebben voprgesteld', noch ook om in deze een beslissing te nemen. "Want wij willen ons strikt bepalen tot ons onderwerp: de duidelijkheid der Heilige Schrift. Het is voor, ons doel genoeg hierbij te konstateeren, dat volgens den apostel het geschreven woord niet onderdoet voor het woord Gods, dat rechtstreeks uit den hemel daalt. Dat het door menschen is te boek gesteld geeft daaraan geen mindere vastheid.

En nu zegt Petrus van het Oude Testament: gij handelt goed, wanneer gij daarop acht geeft of daarop afgaat als op een licht schijnende in een duistere plaats.

Niet dus de Schrift is duister, maar de plaats, waarin zij schijnt is duister.

Het is goed dit even op zich te laten inwerken.

Want dit is vóór een rechte beschouwing van de duidelijkheid der Heihge Schrift van het hoogste belang.

Rondom de Schrift is het enkel nacht.

Zij maakt door haar duisterheid of door de' duisterheid van sommige harer deelen de duisternis om haar heen niet dichter.

Doch zij straalt niets dan Hcht uit.

Nog één uitspraak der Schrift zij hier vermeld en wel 2 Cor. 4:3 en 4.

Daar staat: „En indien ook ons evangelie bedekt is, zoo is het bedekt in hen, die verloren aan, in wien de goi dezer eeuw het verstiand an hen, ongeloovigen, verblind heeft, opdat hen iet beschijne de verlichting van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld ods is".

Paulus heeft het hier gelijk men ziet over het vangehe, dat door hem wordt gepredikt.

Over dat evangelie is geen dekkleed geworpen. Het is in zichzelf helder.

Want indien het bedekt is, onder bedekking ligt, dan is dat alleen het geval bij hen, die verloren gaan.

En hoe komt dat'?

Is de oorzaak daarvan te zoeken bij het evangelie zelf'?

Volstrekt niet.

Het is de god dezer eeuw, die hun verstand heeft verblind.

Het evangelie der heerlijkheid van Christus gaat altijd door met licht uit te stralen.

Maar zij als ongeloovigen met hun blinde oogen zien het niet.

Niet het evangelie is duister, maar zii.

Deze tekst is voor de leer van de duidelijkheid der Schrift van het hoogste belang.

Want al handelt Paulus hier over het gesproken en niet over het geschreven woord, het behoeft niet te worden herhaald, dat dit voor de zaak zelf geen verschil maakt.

Wanneer er dus in betrekking tot de Schrift duisterheid bestaat, zoo is die niet te zoeken in de Schrift, want die blijft een Hcht, dat niet kan worden gedoofd, omdat de heerlijkheid van Christus erin uitschijnt, maar dan bestaat die alleen aan den kant van den mensch, zijn verstand is door ongeloof niet in staat het licht te aanschouwen.

Wie dit vasthoudt, zal de kwesties, welke er bij de leer van de duidelijkheid der. Schrift rijzen, zuiver stellen. , |

Er zij nog op gewezen, dat in al deze teksten van een intermediair, van een persoon of macht oE middel, welke tusschen de Schrift en ons zou instaan om .haar helder en tot. een licht te maken, in het minst geen sprake is.

Krasser kon dit wel niet worden voorgesteld dan door Mozes, toen hij sprak, dat het woord, in het wetboek opgeteekend zeer dichtbij was, in den mond en in het hart van hen, die het lazen en hoorden. En hij zeide dit niet tot priesters en levieten, maar tot geheel Israël, ook tot den eenvoudigen man.

Niet door tusschenkomst van iemand anders, maar van zichzelf was het Woord Gods voor den dichter een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad. 'Wmm^:

Niet zij, die de geboden aan Israël voorhouden zijn - zuiver, maar het gebod zelf is zuiver en verlicht daarom de oogen.

Het profetische woord wordt niet eerst oen licht door de kennis van de Oostersche kuituur of door welke wetenschap ook. De verstrooiden, aan wie Petrus schreef, stonden waarlijk niet zoo heel dicht bij het kultuurmiheu, waarin het Oude Testament was ontstaan. De hellenistische kuituur, waarin zij zich zagen geplaatst, had ondanks de voorliefde welke daarin voor het oude Oosten werd betoond een geheel andere geaardheid en was uit een gansch verschillenden wortel gegroeid. Het is in dit verband wel opmerkelijk, dat het Nieuwe Testament geen moeite doet om Oud-Oostersche gebruiken toe te lichten en in het Semitische kultuurmilieu de Japhetieten en Chamieten binnen te leiden. Het was voor de helderheid van de Schrift blijkbaar niet noodig. Want ook zonder dat noemt Petrus het geschreven woord der .profetie een licht. En hij richt zich daarbij niet tot de ambtsdragers der kerken, maar tot de gemeente zelf, wanneer hij zegt, dat zij wel doen, wanneer zij daarop acht geven.

Op grond van de Schrift mag alzoo worden vastgesteld :

lo. de Schrift is inzichzelf helder. Zij is een licht.

2o. wanneer er rond - de Schrift duisterheid heerscht, dan is dat uitsluitend te wijten aan het menschelijk verstand.

3o. de helderheid der Schrift is rechtstreeks door de geloovigen te aanschouwen. Zij hebben in deze ..geen énkel intermediair noch van de kerk noch , van de wetenschap van noode.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's