GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niebergall over de Schrift, en over de „mvddem-menschen".

Ds J. Douma, die eerst in Gron. Kb. geschreven heeft over wat Niebergall opmerkt over het O ude Testament, "vervolgt thans, steeds nog onder het opschrift „Eigenwillige Prediking", in dit blad zijn critisch overzicht van NiebergalI's „verklaring" van het N i e u. w e Testament. Omdat onderstaande schets van de afteekening der positie, voor vele onzer lezers zeer duidelijk zal zijn, neem ik ze hier over:

Welbewust neemt hij tegenover de leer der inspiratie, der goddelijke ingeving van de Schrift positie. Volgens het geloof in de inspiratie, zoo zegt hg niet onjuist, draagt de Schrift een absoluut karakter. God spreekt er in tot de menschheid, eens voor goed. Spreekt daarin voor alle tijden Zijn geidachten en Zijn wil uit over wereld en leven, tijd en eeuwigheid. Daartegenover legt hij den nadruk op de relativiteit der Schrift. Zij is in den loop der tijden ontstaan, en staat volgens hem als literair pro-

duct midden in den stroom van de liistoris'che en literaire ontwikkeling van het Oosterscli-Grieksche geestesleven. Zij is een menschelijk product.

Uit het absoluut karakter der Schrift vloeit voor den rechtzinnige voort, dat de Schrift in zich zelf, objectief beschouwd, daargelaten of zij geloof vindt, Gods Woord is. God spreekt immers in de Schrift, daarop rust het geloof. Daartegenover neemt hij positie in de subjectiviteit. Niet God spreekt tot menschen, maar menschen uit een bepaalden tijd spreken tot hun tijdgenooten van hunnen God. E^ eerst ons geloof maakt de Schrift voor ons tot Gods Woord.

Eindelijk, wie gelooft in de ingeving der Schrift, aanvaardt ze als één geheel. Voor hem is de Schrift een eenheid, waarin geen werkelijke tegenstrijdigheden voorkomen. De rechtzinnige opvatting is, zegt Niebergall, centripetaal, middelpuntzoekend. Daarentegen huldigde hij de vrijzinnige gedachte, die de eenheid der Schrift loochent, slechts schriften kent en geen Schrift. Centrifugaal, middelpuntvliedend valt in de Schrift alles uiteen. Het Oude Testament gaat in een andere richting dan het Nieuwe, de apostolische geschriften streven weg van het Evangelie, bovenal gaat Paulus een anderen koers dan Jezus. Alle eenheid lost zich op in de veelheid. „Den oud-geloovigen, wier eerbied aan het heilige bijbelboek hangt, mag het hart wel bloeden", zegt hij met prijzenswaardig medegevoel!

Zoo stelt hij de beide uitersten tegenover elkaar. Hij weet wel, dat daartusschen nog eenige groepen gevonden worden, die een middenweg zoeken. Zij ïiebben met het geloof in de goddelijke ingeving der Schrift gebroken, maar, zooals Niebergall opmerkt, en bizonder interessant vindt, zij scharrelen en schipperen om nog zooveel mogelijk van de oude opvatting te redden, trouwe piëteitvolle menschen als zij zijn. Ze hebben zoo hun geliefde phrases „De Schr; ift is niet Gods Woord, maar zij bevat Gods Woord; of: „de Schrift is de oorkonde der goddelijke openbaring". iVIaar daarvan houdt hij niet, waarin wij hem wel bijvallen willen. Echter wil hij ook niet mèt ons in de Schrift een organisme zien. Hij loochent immers de eenheid der Schrift. ï: i plaats van met een organisme, dat door één levenswet beheerscht wordt en groeit, vergelijkt hij de Schrift liever met de aarde, die opgebouwd is uit onderscheiden lagen, oudere en jongere, die soms ook nog door elkander geschoven zijn.

Uit alles merken we wel, dat Niebergall heelemaal niet onze vertrouwde leidsman kan zijn, en dat wij vaker van hem zullen kunnen leeren, hoe wij de Schrift niet moeten gebruiken dan hoe wèl. Wij kunnen» begrijpen, dat de vraag rijst: maar wat kan zoo iemand met de Schrift beginnen, als hij ze niet als Gods Woord, dus als de waarheid, aanvaardt? De waarheid echter interesseert hem niet, hij let slechts op do waarde der Schrift, haar praktische bruikbaarheid voor onze dagen, op haar gedachten, die nog het leven verhelderen, haar normen en regels die nog aan het menschenkind stuur kunnen geven-Hij vindt in de Schrift motieven, die een mensch tot daden t)rikkelen en q u i e t i e v e n, die hem in smart en tegenspoed rust geven. Het waarheids-gehalte der Schrift boezemt hem geen belang in. De praktijk is hem alles.

Wij moeten, zoo zegt hij, vooreerst weten wat wij willen. Dan de toestanden kennen van het menschenhart en van de samenleving. En eindelijk ook weten, door welke middelen wij die üoestanden maken kunnen tot wat wij willen, dat ze worden. Wie niet op de onderscheiden toestanden ingaat, o£ wie slechts idealen voorhoudt en niet den weg wijst om ze te bereiken, is al een zeer onpraktische preeker. De prediker wekke geestdrift voor levensidealen èn wijze den weg om ze na te jagen. En de Schrift kan hen daarbij prachtig materiaal verschaffen. Vooral in het Nieuwe Testament zijn krachten en woorden opgetast, als in geen ander boek der wereld. Ea hoe dieper men komt, des te meer ziet mien hoe diep het is.

Zoo bezit de Schrift, wier ingeving hij loochent, toch voor hem bruikbaarheid. Vooral de in de Schrift voorkomende personen met hun denken en zeggen en doen zijn voor hem van groote beteekenis. Hij zegt met Luther: Wij willen de heiligen in het hart zien, om hun rijkdom voor ons te ontsluiten. Hij meent zelfs, zooals meerderen het met hem meenen, dat hij zoo aan de Schrift allen eerbied bewijst. Men kan kritisch geen steen op den anderen laten en toch diep in het hart vol eerbied tegenover de verzameling geschriften staan, en zeggen: waarlijk. God is aan deze plaats. En men kan elke letter verdedigen eii van dezen diepen eerbied niets hebben. Wat wij in ons land ook wel eens gehoord hebben. De macht der zelfmisleiding is groot.

De beteekenis van de laatste woorden is ieder wel duidelijk. Inderdaad, wie door menschen als Niebergall de positie ziet afbakenen, kan hem danld)aar zijn voor de min ef meer ruwe eerlijkheid en voor de wetenschappelijke consequentie, die hij daarbij aandurft. Want hij kan velen duidelijk maken, dat er een grens-lijn ligt tusschen vrijzinnig en rechtzinnig, ook tusschen ethisch en gereformeerd. Over Niebergall en zijn denkbeelden, zijn „quietieven en motieven" en heel zijn standpunt is ook geschreven in Prof. Hoekstra's Gereformeerde Homiletiek.

De inaam Gods, hei asyl der traagheid.

In dé Pernissche Kerkbode wordt geciteerd uit „De Zondagsbode". Dit, blijkbaar in dit geval — want er zijn ettelijke „zondagsboden" in deze landen — hervormde orgaan, schreef, gelijk ik uit Pern. Kb. bemerk:

„Men (d.i. de mannen der Afscheiding) sloeg in eigen wijsheid de hand uit tot kerkherstel en genas de breuke der dochter Sions op het lichtst en verstond niet, dat God er aan te pas moet komen, om Zijn Kerk te verlossen van haar ellende." O, neen, ik lach daar niet om. Er zijn in do Herv< Kerk menschen, die ik hoogacht, en die óók meenen, dat zij in het kerkelijk geding niet het recht hebben, iets anders te doen, dan hun daden, woorden en werken zóó schikken en richten, dat de reformatie der Herv. kerk, waarop zij hopen, thans nog niet doorbreken zal. Zij hebben er voor over, een tijdlang bewust te doen, wat hun inzicht omtrent wat Gods eisch wil, of verbiedt, hun als ongeoorloofd doet voorkomen, en hopen, dat het in hun geval geoorloofd is, mo; menteel en tijdelijk tegen het geweten te handelen. Zulke meening deel ik in geenon deele, maar ik kan die menschen verstaan.

Iets anders wordt het evenwel, als men, om die opinie in zijn binnenste te beveiligen, anderen gaat vervolgen met laster. Zoo is het hier. Een uiting, als van deze enkele regels is daarom de moeite waard, omdat er een bepaald Wad is — De Gereformeerde Kerk — dat zich 'bewust tot taak stelt de vaderlandsche broeikas te zijn, waarin dergelijke theologische vruchten worden rijpgestoofd langs dan ook uiterst kunstmatigen weg.

De Pern. Kb. teekent bij' deze woorden van De Zondagsbode aan:

Men lette op de gespatiëerde woorden!

Had de „Zondagsbode"-redacteur nauwkeurig kennis genomen van de levensbeschrijving van de door hem besmaalde en besmeurde Vaderen der Scheiding, dan zou hij zich wel even bedacht hebben, alvorens zoo smadend en smalend te schrijven.

De Scheiding van 1834 is niet een werk van menpchelijke berekening, maar een arbeid, waan-an de kiem ontsproot uit het wedergeboren hart, waar de vlam ontglceide van het zuivere belijden der Scliriftv.aarheden. Dit belijden groeide en gloorde uit tot een beleven van de hervonden waarheid, die weldra het woord der prediking overstraaJde em doorglansde als een wonder Gods.

Hervonden waarheid!

Men kan ook tot deze en dergelijke bestrijders van de Afscheiding en, van de' Doleantie (want deze woi'dt natuurlijk met gelijksoortige , , argamenten" bestoott) zeggen: indien „God er aan te pas moet komen", en i n d i e n dat dan beteekent, dat menschen zich wachten moeten voor een eigen, ingrijpende daad, laat dan ook uwerzijds alle werk los, en zie, wat sr van komt. Als De Cook, en als dr A. Kuyper, uit de kerk moet gezet worden, dan moet daar tóch zeker óók „God 'aan té pas koinon"? Doe dan niets, en wadit ai. .,

Maar dan zien we weer, dat de Herv. kerkbesturen God er heelemaal niet aian te pas laten k'oanen, maar — heel terecht — uit eigen oogen zien en doien, wat ze meenen dat noqdig is: hen uitwerpen. Het zijn allemaal kronkelredeneeringen, uiterst gevaarlijk, omdat ze ten eerste de algemeene nederlandsche vlucht uit het concrete' zoeken, en dan voorts nog een zeer gevaarlijk quietisme prediken, dat, wanneier e volgelingen de leidejs .maar heusoh vertrouwden — maar ze doen 't gelukkig niet — tot zeer bedeailceijke excessen leiden zou. De algemeenheid van deze redeneemiethode rechtvaardigt, dat we er even op. wijzen.

De talen op den Olijfberg.

„De Macedoniër", Maart-April-m-., neemt uit „De Opwekker" een artikel over van Dr H. A. v. Andel, onzen medewerker van Solo-(Java'). Dr Van Andel spreekt daarin ov'er de Jeruzalemsche-Wereldzendingsconferentie. Do redacteur, ds D. Pol, schrijft in ©en noot:

„De Macedoaiiër" zweeg tot nog toe zoo goed als geheel over de Jeruzalemsche Wereld-Zendings-Conierentie; er waren bij ons bedenkingen en bezwaren, doch tot oordeelen achtten wij ons niet bevoegd, omdat toch eigenlijk alléén de ooggetuigen daartoe bekwaam ^ijn.

Ook na al wat er over dit onderwerp door aiideran gesproken en geschreven is, achten wij rustige overdenking van Dr van Andei's stuk van groote beteeke-• nis. De vrijheid hebben wij van den schrijver om zijn artikel geheel over te nemen.

Dr V. Andel merkt op:

De aanblik der groote vergadering, saamgekomen uit alle oorden der wereld (.uit 51 landen), overtuigde ervan, dat het woord, door Christus voor 19 eeuwen gesproken, zijn kracht niet verloren heeft. „Gaat heen in de geheelo wereld." En hier kwamen uit de geheele wereld afgevaardigden van groote scharen van Cbristgeloovigen tot Hem terug als om opnieuw Zijn stem te hooren en van Hem te vragen, hoe zij verder Zijn werk hebben te doen. En toch, welk een klein deel van „de geheele wereld" heeft thans nog de kennis van Christus ontvangen! Negentien eeuwen! Waarlijk onze harten mochten daar wel vei-vuld worden van ootmoedig© beschaamdheid.

Toch heeft nimmer t© voren „de geheele wereld" zoo klaar binnen den gezichtskring der Kerk gelegen als in onzen tijd. De versnelling van het hvereldverkeer, de wonderen der techniek in telegraaf en radio en luchtvaart, hebben de wereld verkleind en binnen den gezichtseinder van velen getrokken. Voor de Kerk bracht dit een dieper besef van haar taak; naarmate do wereld Ideiner werd, werd de roeping der Kerk grootei'. In vorige eeuwen was niet denkbaar een leuze als die der Studenten-Zendings-beweging: „de Evangelisatie der wereld gediu-ende den levenstijd van dit geslacht". Er mag iets vaii stouten, - Amarikaanschen ondernemingsgeest in geklonken hebben, nieu kan er toch ook een klank des geloofs in hooren. De 20ste eeuw is de eeuw der wereld zending. Zelfs do groote oorlog, die het „Christelijk Westen" iu zijn grondslagen schokte en die grondslagen blijvend havende, heeft het Christendom niet in zijn grondslagen geschokt. De grondslagen van het Christendom liggen dieper dair het wereldgebeuren, omdat Christus Zelf die grondslag is. En ondanks al de fatale gevolgen van den oorlog voor het maatschappelijk leven dor volken, heeft het Zendingswerk zich gehandhaafd en uitgebreid.

Die oorlog heeft de oogen der wereld meer geopend voor de beteekenis der niet-Christelijke volken, van de niet-blanke rassen. En het natuurlijk inzicht draagt ook voor het geestelijke vrucht. In Zendingskringea wordt de beteekenis der Inlandsche Kerken beter ei'kond. Jeruzalem vertoonde daarwan de duidelijke teekenen. In Edinburg was vrijwel alleen de Zendingsmacht aanwezig; zendende Kerken en genootschappen hadden hun vertegenwoordigers gezonden. Maar iu Jeruzalem waren in groeten getale saamgebracht de vertegenwoordigers der jongere Kerken. De Kerken op het Zendingsveld beginnen mee te tellen on mee to spreken. In het Zendingsgeheel wordt voor de Inlandsche Kerken een groote en beteekenisvoUe plaats ingeruimd.-

Waar uil heel de wereld vertegenwoordigers samenkomen, woi-dt zwaar gevoeld het verschil van taal. Bij een wereldtaak hoort eigenlijk een wereldtaal. ï", en wereld-zendingsconferentie gevoelt de behoefte aan het talenwonder van den Pinksterdag. En niet alleen het gezamenlijk beraadslagen stelt den eisch der taal-eenbeid. Er is een behoefte, die uit dieperen wortel opkomt, die niet slechts het praktisch-wenschelijke docli het wezenlijk-noodige in het licht steil. De eenheid der Kerk eisoht eenheid van taal; de gemeenschap de]' heiligen kan slechts en zal eens ten volle opbloeien in één heilige taal.

Bij een vergadering als op den Olijfberg wordt de volle ontplooiing der geestelijke eenheid verhinderd door taalverschil. Het Engelsch lag als een drukkende last op den geest van vele afgevaardigden uit de niet-Engelsch-sprekende volken. Soms begrepen zelfs Engelschen' en Amerikanen elkander niet door hun onderlinge taalverschillen. Deze gebrokenheid van het taalbewustzijn doet ons bedenken, dat ook de eenheid der Kerk in deze bedeeling slechts gebrekkii; kan zijn. De Kerk van Rome, die het Koninlcrijk van God thans reeds in uiterlijken yonn tracht te ver-Wezenlijken, poogt deze moeilijkheid të overwinnen door haar ééne kerktaal. Maar daarmede moge zij hereiken, de eenheid van de Kerk als instituut boven de geloovigen, zij plaatst tegelijkertijd de kerkelijke handelingen eenigermate buiten het bewustzijn barer leden. Wij zullen in dit door de zonde uiteengescheurd menschelijk leven, welks gebrokenheid zoo duidelijk uitkomt in de veelheid der talen, ootmoedig hebben in te w-achten de verschijning van het Koninkrijk Gods, waarbij de eenheid der Kerk mede door eenheid der taal tot stand zal worden gebracht.

- Het is altijd zeer gewaagd, en wetenschappelijk© voorzichtigheid, meer nog: de eerbied voor de Schrift, veriedt het, een eschatologisch beeld uit te werken, dat één lieveüngsgedachte rücksichtslos uitspint in ijzeren consequentie, zonder rem aan t© leggen aan zijn eigen fcdlende gedachten.

Toch meen ik. da; t de onder-stelling althans niet te ewaagd is, dat hel perspectief van een wereldenheid, waartoe zoowel het satanische als het goddeijke werk in de wereld dringen, waarom Beest en Geest beide roepen, ieder met eigen doel, ook, laat ons eggen, de waarschijnlijkheid, althans de mogelijkheid opent van de komst van één w e r e I d t al a 1. Raiolessen in verschillende landen in het esperanto zijn ok een tijdsteeken; het gaat hierbij nist om het aianal (vooralsnog) van de luisteraars, noch om de momeneels taalvormen van dit esperanto-brouwsel — he: t aat om • de gedachte.

En indien een wereldtaal op het programma slaat — de bijbelsche openbaringshistorie sluit deze geachte volstrekt niet uit, maar, mits goed v^erstaan^ ordert zij deze m.i. veel eerder — dan zal die eeno ereldtaal, gelijk zooveel andere dingen, een reuzenstap oowel naar da hel als naar den hemel zijn. Verbreeding an de actie der wereld, in haar anti-goddelijk streven, erdiepmg, samenbinding van de laatste, in getal kleine, aar in geloof verdiepte en gezuiverde gemeente van Christus.

Wie weet, of de ©en of ander© plaats in d© wereld iet straks hen samen brengen zal, in één taal spreende: , in één taal hun gemeenschappelijke vonnis leende, ol hoorende door de lucht, of waar dan ook oor, en in één taal hun stervenskreet uitstortenlde oor het oor der wereld en voor het hart van God?

De vlieger: „voelen", maar ook „zien" en „tasten".

In „De Stroom" (vrijzinnig) schrijft J. C. A. F., reeds erder hier geciteerd, over den naam „Jezus" of „Chrisus".

Ik neem liet heele (vervolg)artik©I hier over:

Tot zoover over den mensch Jezus en het Christuslot, dat hij droeg. Wat ik voor u neerschreef, is een gezichtspunt; men kan het leven van Jezus aldus beschouwen; voor mij is dit gezichtspunt hel meest bevredigend, maaj ik kan nooit bewijzen, dat het geheel juist is en ik zal het werkelijk aan anderen niet opdringen.

Nu laten wij dus den histoiischen Jezus los en bezinnen ons op cïe beteekenis van het woord: Christus.

Dit woord heeft (buiten do eigenlijke kerkleer om; daarom bekornme-ren wij ons in dit artikel niet!) een

geschiedenis, zooals ook de woorden: Crod en Idee', Koninkrijk Gods en Socialisme, een geschiedenis heibhen. Die geschiedenis begint al in het Johannes-evatiffclie, waaxvati b.v. ook de cthisch-orthodoxea zeggen, dat het geooastrueerd is of gedicht, want het is een meesterwerk van compositie en gedachte.

In'het Johannes-evangelie is Christus het neergedaalde Godswoord, de mensch-geworden logos (Joh. 1:1). Hier zijn de waarden der drie eerste evangeliën, die men gewoonlijk de synoptisclie noemt (omdat zij een synopsis, d.i. een ovei'zicht geven van Jezus' leven), omgezet en logisch gemaakt, d.w.z. vergeestelijkt. Hier is het Koninkrijk Gods niet meer profetisch en jiiet meer apocalyptisch, doch zuiver geestelijk, het rijk van den geest, die doorbreekt in deze ongeestelijke, van den geest verstotene, geestelijk-doode wereld; Clu-islus kennen is: ot geestelijke wedergeboorte gekomen zijn, het eeuwige leven bereikt hebben, want „dat i s het eeuwige leven, dat zij U kennen en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt". (Joh. XVII:3.) Hier zegt Jezus niet meer, dat hij terugkeert in de heerlijkheid zijns Vaders met de heilige engelen, maar dat liij zijn leerlingen geen weezen laten zal, omdat hiji als heilige Geest toi hen terug zal keeren na zijn lichamelijken dood; zoo zal hij hen in alle waarheid leiden. (Joh. XIV.)

Alle meer mystieke ChrisLusopvattingen, die aansluiten bij de reli, gie der moderne monschen, sluiten aan bij het Johannes-evangelie. Christus is: de Geest, de Waarheid, de Weg, het Leven, waarmee de evangelist Johannes bedoelt: het geestelijke Leven.

Meermalen is door mij in een godsdienstige toespraalc het beeld van den vlieger gebruikt, dat sommigen van de lezers van dit artikel zich zullen herinneren.

Daar was in een Idein stadje met nauwe straatjes een kleine jongen, die een vlieger had opgelaten. Deze vlieger was zóó hoog gestegen „boven alle huizen, dat de jongen hem niet meer zien kon. Een voorbijganger wilde den, kleinen jongen plagen en vroeg: Waar is je vlieger? Is hij er nog wel? Ik zie hem niet", maar de joaigen zeide triumphantelijk, terwijl hij' zijn touw vast omklemde: Hij is er wèl; want ik voel hem trekken". Zoo kan men den geestelijken God, d.i. dc'U geestelijken Christus, dien het Johannes-evangelie verkondigt, niet zien, want Hij is boven alle creatuurlijkheid verheven, maar de mvstielc-religieus aangelegde mensch voelt Hem trekken. "Deze trelckende macht, die hoiven alle stoffelijke verhoudingen uittre-kt, die alle stoffelijke verhoudingen loutert, is God; of beter: e logos, Christus (Joh. 1:1), want er in aan God een kant, diè niet naa: de menschen gericht is, waarvan liet in Vondel's _„Lucifer" heet:

Gij zijt alleen dan die Gij zijt U zelf bekend en niemand nader,

maar de logos, de Christus, is de openbaringskracht van God („l'expression de Dieu", d.i. de „uitdrukking van God" — naar 't woord van Liosen); Hij is de geestelijke liefde (charité, caritas), die doorbreekt in het natuurlijke spel van liefde (amour, amor) en haat, van aantrekking en afstooting; Hij is de diepe rust; die alle onrust van deze wereld doorademt, de diepe rust, naar wie alles trekt en die alles ^ trekt. Het isi een mystische Godsopvatting, die men ook kan vinden in Dante's „Divina Commedia", zuiverder nog in de mystische geschriften en gedichten van alle landen en alle tijden.

In onzen nieuwen "bundel (Lied 261) bevindt zich een gedicht van Jan Luyken, dat aldus begint: „Al ruischen alle wouden..." Het derde couplet luidt:

Als Jezus zich in 'therte te rust heeft gezet. Laat eens een onweer komen, dat deze rust belet, al 't kwaad versmelt in vreezen voor zijn wezen.

Voor ons besef zou het beter geweest zijn, indien Jan Luyken gezegd had: „.'Vis Christus zich in 'thajte te rust heeft gezet". Dat wil zeggen: modern-theologisch of modorn-philosophisch zou dit beter zijn, maar in de zeventiende-eeuwsche mystische ziel van dezen dichter past het woord: Jezus (en 'tis ook beter, wat den klank betreft, dan het scherpe Cliristus). Men kan ook thans niet verwachten, dat in het spraakgebruik de beide woorden onderscheiden zullen worden; de schrijver van het Johannes-evangelie zelf heeft het onderscheid nog niet gemaakt. Toch is het beter, wanneer door ons, moderne menschen, het onderscheid wordt gemaakt en aangevoeld, al zullen steeds (denk ik) de persoonsnaam Jezus en de idee, het beginsel, Christus in elkander overvloeien en al mogen wij daar bij denken aan dat bijbelwoord: „Wat God vereenigd heeft, dat zal de mensck niet scheiden".

Eerlijkheid vordert, dat ik verzoek, erop te letten, dat de schrijver na dit artikel nog meer geven wii; zoodat het m o g e 1 ij k is, dat latere uitspraken hetgeen hier gegeven is, nog nader toelichten, beperken, etc.

Maar, losgemaakt van het verband, waarin de auteur deze gedachten zet, en alleen lettend op het feit, dat beschouwingen, als hier worden voorgedragen, door anderen ook zelfstandig gegeven worden, zonder eenige toevoeging o£ beperking, merk ik op:

a. dat het beeld van den „vlieger" blijkbaar door vrijzinnige met orthodoxe, zelfs „zwaar"-orthoxe, kansels gedeeld wordt;

b. d-g, t daarom ook de vrijzinnige kansel nog niet vrijgemaakr is van de zwakheden der menschelijke oratorie in het algemeen;

c. dat in dit bepaalde geval de zwakheid een gevaar •wordt', nu het beeld wordt opgenomen in een betoog;

d. dat immers dit betoog, door het beeld zóó aan ^.fe-4y.eijdên, „, , i; .erggat, ^, , _dat, , jaa, ast den proloog van Jojlhannes ér pok een • aanvang is van den brief Tan Jo, hannes, die'ervan spreekt, dat hij — om in het beeld te blijven, ' kortheidshalve — den vlieger niet alleen „gevoeld" heeft, als een voorts onzichtbare trekkende macht, maar dat hij heeft gezien met de oogen, g e-tast met ide handen, gehoord met de ooren van het Woord des levens; een gedachte, waarop de proloog van Johannes trouwens zelf uitloopt, aangezien „logos" en „sarx", d.w.z. het Woord, en .het vleosch, precies dezelfde verklaringswotlen behoeven en dezelfde aandacht voor zich opeischen. Ja zelfs, zonder die gelijke erkenning van de beteekenis van beide begrippen is de proloog van Johannes niet te verstaan, en is hij uiteengerukt.

De algemeenheid van dergelijke redeneering maakt een enkele opmerking als de hier door mij gegevene wel geoorloofd.

Over Kohlbrugge.

Dr H. Kaajan schrijft in Utr. Kb.:

Het bijzondere van Dr H. F. Kohlbrugge schuilt in zijn prediking. Hoewel hij een geleerd man was, heeft hij de wetenschap der Theologie weinig verder gebracht. Heel de Kracht van dezen buitengewonen man Gods school in zijn bediening des Woords. Iemand zegt dan ook terecht: Kohlbrugge was' voor prediker in de wieg gelegd en zelf schreef hij eens; Zonder den kansel zou ik niet meer kunnen leven. De preekstoel was zijn element. Op den kansel was hij een iinponcerende persoonlijkheid, een profetengestalte. Hij was een man, die zich van God goro-epen wist tot den dienst des Woords en voior wien het Woord Gods was als een vuur in zijn beenderen. Voor hem golden de woorden van Amos: „De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vreezen? De Heere Heore heeft gesproken, wie zou niet profeteeiren? "

Kohlbrugge was dan ook een dienaar Gods, die zijn vlammend woord moest spreken, die iets te zeggen had, zoodra hij op den kansel stond.

Willen wij de prediking van Kohlbrugge recht waardeeren, dan moeten, wij haar .geheel bezien in de omr lijsting van zijn tijd. Kohlbrugge leefde in den tijd van het oppermachtig liberalisme. Allerlei humanistisclie ideeën hadden de overhand in de kerk. Men legde zich op deugd betrachting toe en farize'istische zelfverheffing was daarvan een onmiddellijk gevolg. Het was de tijd van braatheid en deugdzaamheid. Hiertegenover kwam Kohlbrugge uit met zijn geduchte prediking van zonde en genade, van Gods ajbsolute .hoogheid en des menschen volstrekte nietigheid. Hoe was Kohlbrugge aan 'deze geweldige tegenstelling van zonde en genade gekomen? God zelf had ze hem geleerd. Hij was bij Christus zolven ter school geweest. Bij eigen diepe zielservaring had hij deze volstrekte tegenstelling tusschen zonde en gena.de loeren keirnen. Zijn preeken komen uit deze ervaring op. Meer dan iemand van zijn tijd had hij het woord van Paulus verstaan, dat God den goddelooze rechtvaardigt. Als ik het zoo eens mag uitdrukken: Hij was een echt Pa.ulinisch Christen.

Volgens sommigen is aan dit alles te danken het subjectieve element in de prediking van dezen Godsgezant. Iemand heeft dan ook deze stelling geponeerd: kohlbrugge's Theologie wordt grootendeels beheersdit door zijn subjectieve zielscrvaring.

Dr Locher komt tegen deze bewering op. Hij schrijft: „Omdat men er langs den weg der ervaring toe gekomen is, daarom is deze ervaring nog niet de grondslag. Paulus en < [& • Hervormers zijn niet door bespie gelingen van de wet der werken afgekomen, ook niet door een bloot verstandelijk bestudeeren der Schrift, maar langs den weg der ervaring. In den nood Imnner ziel hebben zij rust gevonden in het Evangelie der genade. Maar niet hun gevoel, ne«n, dat Woord was de grondslag van hun getuigenis. Bij Kohlbrugge was het niet anders. Kohlbrugge g; aat uit van het Woord, zooals het, ohjeotief gegeven zijnde, in de practijk toegepast wordt; vooreerst van Gods Wet. De sleutel tot het verstand der Schrift is volgens Kohlbrugge erkenning van Gods wet. Daardoor kwam hij in die vreeselijke benauwdheden, waarvati hij vooral getuigt in den brief aan zijn vriend Drost. En hoe is hij daarna: tot kennis van het Evangelie gekomen? Door ervaring, maar die ervaring stond in het nauwst verband met Go'ds Woord. Of ging het buiten Gods Woord om, dat hij het inzicht kreeg in Romeinen 7, vers 14! Hij had gemeend, dat die plaats zonder komma moest gelezen worden: Ik ben vleeschelijk onder de zonde verkocht (dus: voor zoover ik vleescli ben). In Elberfeld dO'Or Krummacher gevra.agd om te jpreeken, bad hij God om een. tekst, sloeg het Grieksch op en las: Ik ben vleeschelijk, verkocht onder de zonde. Ik weet niet, zoo schrijft hij, dat mij' in mijn leven iets meer aangegrepen heeft als die komma te zien. Ik viel neder voor den Heere, loofde Zijnen Naam, prees Zijne erbarming en schreef met een voor mijzelf onbegrijpelijke snelheid de preek op."

Volgens Dr Locher is het bij Kohlbrugge geen subjectivisme. Nogmaals zegt Locher: Niet langs den weg van bespiegeling, maar door zijne ervaring is Kohlbrugge evenals alle ware Godgeleerden tot de kennis der Waarheid gekomen. Hij heeft ze echter gevonden in 'de Schrift, en zich door haar latten beheerschen, uit haar geput als uit ee'n levend Woord."

Zoo vraagt Dr Locher: „Wa; ar is de plaats van Kohlbrugge? In het avondmaal 'is hij Gereformeerd. In de verkiezing is hij Gereformeerd. Overigens is zijn plaats niet bij de latere scholastieke theologen met hun onderscheidingen en restricties, maar bij de mannen van het begin der Hervorming, toen men in den nood zijner ziel, zijne volslagen zonde, ellende en nietigheid leerde kennen. Die lijn, die bij Luther en bij de Gereformeerden gelrokken wordt, loopt door in Kohlbrugge. En omdat juist hij Luther de strijd om gerechtvaardigd te zijn zoo sterk was, , hebben zvj> ook zooveel overeenkomst."

Ook Dr Haitjema, de groote apologeet van Barth, neemt het voor Kohlbrugge op. Hij schrijft: „Van Willem Bilderdijk, den heftigen aanvaller op den geest der \-erlichting, omdat deze mensch-vergoding .en Godonttroning beteekende, trek ik de lijn door naar Kohlbrugge. In meer dan één, opzicht geldt inderdaad, dat de profetenniantel van den grijzen Bilderdijk straks op 'den vurigen Kohlbrugge bleek gevallen te zijn. Hun beider levens-hartstocht was: Den nietigen. zondigen mensch in relatie te stellen met den Heiligen, Levenden God, Die oordeelt en behoudt, ja door Zijn gericht henen met Zichzelven verzoent. Beiden willen: God werkelijk God laten blijven."

Zelfs meent Dr Haitjema, dat er overeenkomst is tusschen Karl Baxth en Kohlbrugge. Barth is volgens hem tot op zekere hoogte een synthese te achten van Bilderdijk en Kohlbrugge.

Dr Haitjema is dan ook van oordeel, dat Kohlbrugge precies als Barth niet de bedoeling had om in het bepaalde accent van zijn optreden het h e e 1 e Evangelie te leggen, maar wel: de kern van het Evangelie, de vergeving der zonden, die in het geloof des zondaars deel wordt.

In weerwil va.n de krachtige verdediging van Kohlbrugge's standpunt door mannen als Locher en Haitjema, zal m.en echter niet kunnen ontkomen aan den indruk, dat Kohlbrugge bij de ontvouwing der Waarheid zich dikwerf heeft beroepen op zijn persoon-1 ij k e ervaring. Hij spreekt meermalen met het gezag van een apostel. Dit is zijn kracht, maar ook wel eens zijn zwakheid. Want een apostel was Kohlbrugge niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's