GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK" IN DE ZIELSZORG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK" IN DE ZIELSZORG

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

V. (Slot.)

Vooropstellende, dat de titel van deze artikelenreeks niet bedoelt een wetenschappel 5 k e onderscheiding te geven, doch zich aansluit bij het uit de p r a c t ij k opgelcomen spraakgebruik, merken we op, dat in de praktische zielszorg, die door ongestudeerden dikwijls zonder eenige hulp van buiten, en ook zonder ©enige voorbereiding vaak, verricht wordt, de onderscheiding tusschen' ware en valsche „mystiek" zeer moeilijk is. Allerlei factoren belemmeren vaak döm praktischen zielzorger in de vaststelling van do diagnose reeds. Toch moet hij de valsche „mystiek" kunnen onderscheiden van de zuiver-Christelijke; en daarom moet hij niet den psychologisch-experimenteelen weg volgen, om te weten, wat goed en valsch is in de , .mystiek", doch uit de Schrift en belijdenis allereerst het wezen der ware mystiek leeren kennen.

Het woord „mystiek", afgeleid van hét Grieksciie woord voor , , sluiten", duidt doorgaans een zich-sluiten voor de van buiten komende invloeden en een zich-openen voor het verborgen leven en zien van binnen. Tusschen de aanwending van het begrip „mysterie" in de taal van het N. T. ©enerzijds, en de overheerschende uitlegging van het woord , , mystiek" in het menschelijk leven anderzijds, is verschil te constateeren: deze laatste kiest haar uitgangspunt en vindt, bewust of onbewust, haar maatstaf in het subjectieve, de eerste in het objectieve. Ware, gezonde mystiek kent en beleeft de correspondentie tusschen object en subject; valsche mystiek verbreeld die. Dit kenmerkend onderscheid valt o.m. aan te wijzen in de verhouding, die het leven van den geloovigen mensch heeft te erkennen tusschen lo. Gods spreken en werken buiten ons èn binnen in ons, 2o. Gods komen tot ons èn ons wederkeeren tot Hem in het geestelijk verkeer met Hem en de betooning der gehoorzaamheid, 3o. Gods doorloopend openbarings-• en verlossingswerk èn ons momenteel daarinbetrokken-zijn. De ware mystiek volgt hierin zuivere wegen, de valsche mystiek verwringt de verhoudingen.

Het.zeKde gebeurt inzake de verhouding van „den £eloovigen individu tot de C h r i s t e-liifce gemeenschap. De ware mystiek., in eerbied voor Gods objectieve werk^ weet, de Kerk niet te kunnen missen, en weet zich gelukkig iu hannonische verhouding tot de Kerk, aan wie de (objectieve) ., , woorden Gods zjjn toebetrouwd", in wie ook Gods ohjectieve werk zich openbaartj^ verheerlijkt, en door wie ook dat leven tot de ziel zelf komen . moet. De valsche mystiek evenwel, eerst onbewust, straks in een soms aangenomen opzettelijke , , houding", verbreekt den band met de Kerk als objectieve geloof s gemeenschap (en tevens geloofsobjectl) en doet dat meestal ook uit een zekere vrees voor de critiek en de correc tieve kracht der Kerk. Z(j wil niet door de gemeenschap worden gecorrigeerd. Vandaar een neiging tot een afwijzend veroordeelen van de Kerk; een neiging, die bij van origine , , gereformeerde" mysticisten te sterker zal ztjn, omdat ze bij dezen een wapen van afkeer is tegen de onwillekeurige, uit de belijdenis v e r s t a n-d e 1 ü k bekende, gezonde, maar in het hart niet-aanvaarde correctieven, doch die ook in andere valsche of afwijkende mystiek, de Roomsche b.v., te constateeren valt.

Tenslotte, ook in de vraag van de .onderlinge verhouding van verstand en gevoel eenerzijds, èn in de' verhouding tusschen L o gos (het Wpord Gods, dein Zoon) emPneuma (den Geest Gods), anderzijds, heeft het praktisch inzicht in de object-subject-relatie biJ de ware en bü de valsche mystiek telkens weer een uiteenloopende praktijk in levenshouding veroorzaakt. Op verscheidene manieren valt dit aan te toonen en te illustreeren. Het spreekt natuurlijk voor zichzelf, dat de hier besproken zes kenmerken niet altijd even streng te onderscheiden zijn, en dat de hierbij optredende verschijnselen elkaar meer dan eens kruisen, of iu onderlingesn samenhang te zien zijn. Er blijft hier wissel-werking.

Laat ons nu tenslotte met een enkel woord de vraag mogen stellen, hoe in de gewone praktijk van den zielzorger met deze dingen te rekenen zou zijn. Om te beginnen met de nuchterste opmerking, die hier te treffen zou zijn: men moet nooit alléén maar vechten tégen valsche mystiek.

Om drie redenen.

Vechten zonder meer is nooit goed'; wie vechten wil, moet een positief doel hebben, en daarbij vred o-maker willen, zijn. Er zijn vred'e-makers op korten termijn en in kleinen stijl; dit goedhartige, maar verderfelijke slag meuschen heb ik natuurlijk niet op het oog. Er zijn óók vrede-makers op langen termijn, (want dat is de termijn van het geloof) en in grooten stijl, groot, neen, natuurlijk niet in eigen oog, maar volgens geloofs-inzicht. D i e laatstgenoemde soort van. „vrede-makers" heb ik wèl op het oog. De menschen, die zich aan dit werk wagen, zullen misschien zelf als vechtersbazen worden uitgescholden: en dat moeten ze er maar voor over hebben. Maar, hoewel in zoo'n geval afwijzende de uit slappe beginsel-verwatering opkomende „critiek" van broeders en vooral zusters (en er zijn tegenwoordig veel zusterlijke broeders) moeten zij voor-zichzelf toch toezien, dat hun strijd tegen valsche mystiek toch altijd in positieven zin moet bedoelen, plaats te maken en te houden voor de ware mystiek, zonder welke een christelijk geloofsleven nu eenmaal niet bestaan kan. Dit is de eerste reden, waarom men zich niet tevreden stellen kan, met bestrijding van valsche mystiek, en daarmee uit.

De tweede reden (eigenlijk: oorzaak) ligt hierin, dat de valsche mystiek nu eenmaal niet te kennen is, laat staan te beoordeelen, of te verwerpen, zonder kennis en ervaring van de ware mystiek.

Ik geloof, dat onze praktische zielszorg met dit nuchtere feit eenigszins volhardend bezig moet zijn, opzettelijker dan b.v. onze Chr. Encyclopaedie, die twee auteurs liet schrijven, den éénen over Mystiek, den ander over Mysticisme. Vooropstellende, dat beider auteurs bekwaamheid voor beide onderwerpen boven alle dispuut verheven is, meen ik, dat beide onderwerpen steeds, onder één gezichtspunt moeten vallen, en dat d'e termen van het probleein in het ééne artikel dezelfde moéten zijn, als in het andere.

De derde reden, waarom énkel en alleen maar een bestrijding van de valsche mystiek niet goed is, ligt hierin, dat valsche en ware mystiek nooit in volstrekte afgescheidenheid' voorkomen bij de menschen, die aan de zielszorg toevertrouwd zijn. De scheidslijn loopt nooit, bij niemand', volkomen zuiver. Evenals er, naar mijn bescheiden meening, heel wat gereformeerde preeken zijn met volmaakt ongereformeerden opzet in geheel of deelen, zoo zijn er, om tot het niet-preekend volk iaJ te dalen, ook heel wat kronkels in een mystieke ziel, die toch overigens in het algemeen op gezonde wijze ervan weet, , ^, nabij God te zijn". En, omgekeerd, liggen er, ondanks de onzuivere instincten, neigingen, driften, van de valsche mystiek toch ook weer verscheiden verspreide fragmenten van warme en ware mystieke ervaringen, die hun plaats zullen mogen behouden in het. eeuwige zomerpaleis van de nieuwe aarde en deii nieuwen hemel, als ze eerst maar eenmaal door de schroeiing van het gericht, door het vuur van de werkelijkheid Gods, uit hun onzuiver verband uitgerukt zullen zijn.

Wie zou bij zulken stand van zaken meenen, dat hij al genoeg gedaan heeft, als hij enkel maar stevig van leer getrokken is tegen mystiek gedoe, gelijk de gangbare term luidt? Een ziel is altijd een ingewikkeld ding; en de mystiek is het ook.

Hier is voor den praktischen werker wel in de eerste plaats noodig een helder inzicht in het paulinische „mysterie": de gangen en wegen der naar ons toekomende wondere genadegiften Gods.

Ik begin hiermee', en doe dat met opzet.

Veel menschen zeggen: in de éérste plaats is noodig: kennis van de ziel, kennis van de wegen die God „met" de ziel „houdt", enz. Ik geloof niet, dat dit juist geredeneerd is. Of liever: ik ontken dat. Wat déze menschen in de eerste plaats stellen, dat wil ik op het tweede plan houden. Voorop moet gaan het inzicht in het objectieve „mysterie". Het is ontstellend, dat er zoo heel veel menschen zijn, die bij hun dood in staat zijn, tientallen volgebrabbelde intieme dagboekjes aan hun (meest voor d i e erfenis onverschillige) erfgenamen na te laten, terwijl ze zich nooit hebben vermoeid met de vraag, wat de objectieve inhoud is van Christus, zonde, genade, gemeenschap der heiligen, rechtvaardigmaking en zoo voort. Met andere woorden: hoe hard het ook klinken moge: ze hebben mystische spelen gespeeld met ideeën. En de ideeën hadden niet eens getuigenis, dat ze van God waren. Ze hebben zich een roes van genade gedronken, maar het was toch alles „natuur"; en — God zij hun ziel genadig. Beginnen, waar Paulus begint! Indien de zuivere, christelijke mystiek daar is, waar het object ingaat tot het subject, dan moet het objectieve heilsgoed eerst mét Hem, die het schenkt, gekend zijn, zaï n.l. de mystiek een bewust verkeer, met God zijn. Wie zielen heeft te leiden, moet geen abonnement op een psycho logischen cursus („help u zelf op reis in de psychologie") overwegen, voordat hij eerst t h e o loog is geworden : kennende God, en-Zijn Woord en werk. En aangezien hij, die het ambt draagt, niet met de taak belast is, om zielen naar het Woord maar om het Woord naar de zielen te brengen, daarom moet hij zoo nederig zijn, met het Woord' te beginnen. Draagt hij dat wel, ja of neen?

Kan. hij, de zielzorger, hierop antwoorden: ja, — dan is er werk voor hem te doen. Hij kan dan tot den intellectualist zeggen, dat gelooven, dat „zijn in God", en „wandelen met God" , niet opgaat, in verstandelijk kennen. Dat onze zielediepten moeten zijn aangeraakt, levend gemaakt, bewogen, werkzaam gemaakt door en met God', en dat die g e e s t e 1 ij k e vereeniging met God grondiger is, en dit levend contact onnaspeurlijker en werkzamer is, dan eenige ontvangenis en geboorte en levensfunctie in de natu u r. M.a.w.: hij kan de mystieke ervaring tot ontwaking trachten te leiden, waar ze nog niet was, of nog niet bewust was van zichzelve. — Hij kan de gezonde mystiek opwekken, tot sterkere oefening in het geloof, opdat, als straks de ziel de „oogen sluit", om MET en UIT KRACHT' VAN het geopenbaarde heilsgoed naar binnen af te steken, toch voor twee dingen te zorgen: ten eerste, dat alleen dan de oogen voor het inwendig schouwen in blijden wellust dicht gedaan worden, als hetgeen in de binnenkameren der ziel om-en om-gekeerd staat

, te worden, niets anders is dan het van Go w a a r 1 ij k gegeven goed; en ten tweede, dat niets van ons daarbij Icomt, schoon alles van ons eraan te pas komt. De ambtsdrager, de ziel-zorger, die zóó leiding geeft, zal mogen vragen, dat niemand het wage, de oogen dicht te doen, om zich in zeven zaligheden terug te trekken in eigen , , binnenkameren" der ziel, tenzij het beeld van het voorwerpelijke, van God geopenbaarde heilsgoed, vooraf naakt, scherp, duidelijk vóór die oogen heeft gestaan. En wat den broeder van do v a 1 s c h e mystiek betreft, - -welnu, een zielzorger, die zelf zóè het object der geloofskennis uit de Schrift heeft leeren kennen, zal er ook toe komen, tot den valschen mysticist ronduit te zeggen, wat hij weten móet: dat hij een religie heeft zonder God, een christendom zonder Christus, een geloof zonder inhoud; m.a.w. geen religie, geen christendom, geen geloof. Het is hard, maar het is niettemin de liefde. Wie dat verzwijgt, die is hard, want hij liegt de menschen maar wat voor. Valsche mystiek heeft genoeg aan „voorstellingen"; ware mystiek leeft uit den Persoon. Den Persoon van God. Wee den zielzorger, die den "Persoon verzwijgt, die hem uitzond!

Dan is, in de tweede plaats, noodig, een grondige kennis van de menschelijke ziel in het algemeen, en van de voorwerpen onzer zielszorg in het bizonder. fliertoe reken ik óók kennis van de begeleidende omstandigheden: het milieu, waarin iemand opgegroeid is, de neurasthenie van zijn opvoeders, waarbij dan neurasthenie niet zoozeer letterlijk als wel figuurlijk bedoeld is, en heel veel meer.

Want het komt hier wèl op onderscheiding aan. Het behoeft geen betoog, dat heel wat wonderlijke dingen, die ons zullen opvallen bij een mysticistischen man of vrouw, niets te maken hebben met zijn al of niet mystieke belevenissen. Soms is gebrekkige tjchriftkennis in het spel of een verkeerde leiding; in zulke gevallen kan bezadigde leiding verborgen elementen van beter leven ophalen en kweeken. Een anderen keer heeft men te doen met menschen, die een slordigen levenswandel, of een verborgen boezemzonde voor anderen èn vaak ook voor zichzelf moeten bedekken door zich in den mantel van den mysticist te hullen; en juist, omdat de mysticist geen confectiekleeren draagt, en nooit naar een of andere mode de kleeren snijdt, is die haren mantel zoo uiterst gemakkelijk, .... voor wie aan de waarheid ontsnappen, wil, want men stelt bij voorbaat elke criticus, die met „normen" komt, met een souverein gebaar buiten gevecht. Om kort te gaan: de gevallen zijn legio. Wie iets van de zielen weet, èn van de mystiek, die begrijpt, dat juist op dit terrein zenuwstoringen, overgevoeligheid, erotische, sexueele, psychopathische verschijnselen optreden, of het geval gecompliceerd maken. En dat is geen wonder: dat raakt de n a t u u r 1 ij k e zijde van het „de oogen dicht doen". Men kan de stelling aandurven, - dat gezonde mystiek als gelo of sfunctie(!) dikwijls juist het sterkst wezen zal bij die menschen, die de goe-gemeente intellectualisten noemt. Het ligt al weer in den aard der zaak: menschen, die door hun natuurlijke geaardheid ertoe neigen, „de oogen dicht te doen", die hebben een min of meer natuurlijk, zuiver p sy ch.olog i s ch verklaarbaar „lot" in hun mystieke ervaringen. Menschen, die zulkea aard niet hebben, maar wel door een oprecht geloof aan Christus zijn verbonden, doen de mystieke daad, en die is dan een geloofsdaad, als, en zoo dikwijls als zij ze doen. Ook met zulke dingen moet de zielzorger rekenen, en hij moet in staat zijn, de oogen te openen voor deze toch eigenlijk wel met de Schrift, en de. belijdenis, te beredeneeren dingen. Het voordeel daarbij is, da men, aldus waarschuwende, althans bij nog niet door sommige „leiders" geïnfecteerde zielen, niet den indruk van „licht" te zijn vestigt. Integendeel : nu wordt het pas ernstig....

En als eenmaal de ondertoon in het gesprek die van grooten ernst geworden is, dan kan men trachten, bij den zieken mysticist te komen tot he debat. • '• ": WÊM

Een debat, dat op peil staat. Een debat, waarin men hem duidelijk maakt. dat het om de be gins e hen gaat, om de , .kanvangen" van het werk Gods.

Zeker, men kan zich ook van de kwesties afmaken.

Op de manier b.v. van het Chr.-Geref. Weekblad „De Wekker", voor-laatste nummer. Daar is een recensie, geteekend (G.) Wisse, met deze merkwaardige volzinnen:

Ja, ilv weet het, ik weet liet, er zijn op-en aanmerkingen te maken, ook op Schortinghuis' geschriften.. Maar ik zou toch wel wenschen, dat vooral die •critici maar wat meer kennis en practijk hadden van de zaken, die in dit boek beschreven worden.

Het bevat 25 groote samenspraken tusschen een onbegenadigde en een, begenadigde, een kleingeloovige en een geoefende.

Hier wordt ons medegedeeld aan welige kwalen en ongevallen de ziel van oen „levend gemaakt meiisch" zoo al kan Hjden. Hier worden de valsche gronden eener ingebeelde hoop voor de eeuwigheid blootgelegd. Hier wordt veel goeds van den geneesmeester uit Gilead verhaald. Hier worden kleinen en be drLddem getroost. Hier worden leeringeai ten beste gegeven, die met name de voorgangers en aanstaande voorgangers zich eerst eens eigen moeten zien te maken, eer zij aan hun critiek beginnen. Er zijn menschen, die als zij een mantel zien met 10 knoopen, maar "één knoop ontbreekt er, het altijd maar door hebben over die ééne knoop, die er af is; maar over die negen, die er aan zijn, hoort ge niets.' Maak zelf de toepassing maar lezer.

Afgedacht van het tweede zinnetje, dat weer dien lioogmoedigen toon van verlegen menschen verraadt, zou ik willen zeggen: het is geen kwestie van een knoop meer óf minder, het is geen zaalc van meer of minder volledigheid. Het is een kwestie van beginsel, uitgangspunt, stijl; het gaat om — als men bij den mantel blijven wil — om snit, coupe, ja, zelfs om de stof. Het loopt over de vraag: of ik'ideeën drink, dan we uit den p e r s o o n 1 ij k'ë n Christus drink; en, of mijn zielefonteintje altijd maar weer opspuit, wat in zijn eigen bassin gestadig weer terugvloeit, dan wel, of ik drink uit de fonteinen van G o ü. Tegenover de slot-tirade van dezen recensent, die de in dit redebeleid oninisbare klacht slaakt:

Mochten alle theologen en zielelierders zooveel verstand hebben van de zielstoestanden en kwalen als in dit boek te vinden is, dan zouden we bekwamer ziele-artsen hebben, en Gods behoeftige volk minder verstrooid op de bergen dolen; vanwege bet thans zoo om zich grijpend, 'jn verdervend ziekelijk-mtellectualismc en doodend formalisme.

tegenover deze klacht stel ik' de' andere, dat de theorieën, die in S'chortinghuis' werk, en in de preeken van zijn apologeten, ten beste gegeven worden over den geestelijken mensch en zijn staat, over zijn „statelijk" en „standelijk" leven, óók intellectualistisch zijn, en formalistisch. Het komt maar op den inhoud £tan. En nog meer op he uitgangspunt. En daarna voor beide partijen op de toepassing.

Daarom, al zullen vele objecten van zielszorg piepen, gelijk deze recensent hier zingt, niettemin is het noodig, volhardend, trouw, te 'debatteeren tegen alle intellectualistische redeneering, waaraan voornamelijk de valsche mystiek zich zoo te buiten gaat, en waarmee ze jliist haar mystisch wezen in twijfel laat trekken: want de' mystiek redeneert in haar kostbare momenten zelf zoo weinig.

Laat onze huisbezoekers maar eerlijk' op de kwesties ingaan. Niets is gevaarlijker, dan te zwijgen. Dat is ongeoorloofd, en bovendien moet tegenover de verdenking van de dikwijls wantrouwende mysticistische menschen het verwijt ontgaan worden, dat men aan zulke zaken „zoo geen kennis heeft". Men geve lectuur, die goed is. Men wijze op het verloop der historie, die telkens weer doet zien. hoe een schijnbaar geringe principiëele afwijking van de lijn in het begin, ten slotte uitloopt op een groote' breuk. Men stelle de „oude schrijvers", die goed zijn, tegenover de „oude schrijvers", die verkeerde wegen gaan. Men wijze b.v. op contrasten als tusschen „De Saambinder" (Ds Kersten) waarin Bart en Kees onlangs God min of meer aansprakelijk stelden voor den „winter" in het geestelijk leven eenerzijds, en Yoetius' Geestelijke Verlatingen anderzijds, die betoogt, dat onze dorheid nooit los te maken is van onze eigen zonde. Men wijze op tweeërlei beginsel en uitkomst; op het frappante verschijnsel, dat de penvoerders van de valsche mystiek, voorzoover ze van gereformeerden huize zijn — want zij alleen hebben dan reden, om te schrikken — denzelfden redeneertrant volgen als de ethischen, wat het uitgangspunt . aangaat; ; , si^''en op zoo heel veel meer. *+.-*•--

Zoo zal het gesprek geleidelijk komen tot een teedere waarschuwing, die-het gevaar voor zelfbedrog ontdekt. De vrienden van Schortinghuis hebben het ah maar over den „ingebeéld'en hem e 1". Ze hebben gelijk, maar ze maken één groote fout: ze moeten het éérst hebben over den iai geheelden God. Maar daarover hoort ge hen niet, al was het overigens nog zoo logisch, eerst over God van 'den hemel, en vervolgens over den hemel van God te spreken. Hoe het komt? Het is weer de object-su.bject-kwestie: de hemel is voor mij zelf, ziet ge.' En God, nu ja, die is God. Dat laatste is theologie, verstandwerk, en wat daar verder volst. Ach ja.!.. ^ms%ti^}rl-i: U. ' i; ': :

Niettemin: houd vol, .als ge zielen té leiden hebt, houd vol. Wijs erop, dat gevaar voor zelfbedrog hier-aanwezig is; dat men zijn „gronden" voor de eeuwigheid te „licht" neemt, immers: door de subjectivistische mystiek worden, al te haastig, de geloofs functies identiek verklaard met ge loofs vruchten. 'Op die manier vergeet men met de twee „oude schrijvers" uit Heidelberg (Catechismus, vr. 86) de echtheid van zijn gelootsfuncties te beredeneeren uit en te confronteeren met de geloofs-vrucht (het „goede werk"!, dal vergeten hoofdstuk der valsche mystiek). En het gevolg is, dat straks nog in de lucht hangt de vraag, of inderdaad hier wel van GETJOOFSfuncties mag gesproken worden. Wijs erop, ambtsdrager, dat er zoo vaak, juist bij het mysticisme, een geloofsleven is zonder Christus; dat er wèl een zoeken is om daartoe te komen, dat men ds gestalte van „den christen" vertoonen' zal, door de „bevinding", maar dan helaas in stee van te willen, met Paulus, dat Christus door het geloof gestalte in ons neme. Wijs erop, dat het ongeoorloofd is, te concludeeren uit mijn , , ervaring" over het" geloofs-object en zijn inhoud. Wijs erop, dat de Heilige Geest nooit anders buiten ons kan getuigen, dan Hij in ons doet, en omgekeerd. Dat elke tijd zijn bedeelingen heeft, en dat het daarom in strijd is met de lijn der openbaringsgeschiedenis, aan te nemen, dat God vandaag aan wie de Schrift hebben, inspraken, visioenen, intuïties geven zou zooals aan hen, die de Schrift niet hadden; dat er verschil is tusschen theopneustie en (algemeene) „verlichting"; dat de charismatische tijd een andere is, dan de onze. Leg het verband tusschen object en subject telkens weer zóó, als wij het boven trachtten aan te geven. En zeg vooral dit: dat alleen wie oogen heeft, ze sluiten kan, dat dus ook alleen wie „geestelijke" oogen heeft, ze „sluiten" kan, - dat slechts wie (naar een betere vertaling) de oogen des verstands verlicht heeft (ze als verlicht bezit) ze „sluiten" mag in my-stieke vervoering; zoodat alleen wie weet, , uit den Geest wedergeboren Ie zijn, zich overgeven mag, op alle boven aangegeven voorwaarden, aan de in de liefde begrijpelijke neiging, om zachtkens te genieten van wat gekomen is van den Geliefde; de neiging, om naar binnen in te keeren met hetgeen eerst, van boven (dus van buiten) is geopenbaard. Vaak • zal men dan tot u zeggen: ik weet niet, of ik wedergeboren ben. Antwoord 'dan-: vertrouw uw , ; mystiek" dan geen oogenblik, vertrouw alleen het Woord. Zeg hun: dat elke toekeering van het subject naar binnen, tegelijk onze ziele-openingen openstelt voor do invloeden - van „duivel, wereld en eigen vléesch", en dat alleen het ongebroken bewuste contact met het object die booze jnaachten..-ibridken kan.

En vang ze in hun eigen woorden; want ze hebben zelf immers al duizendmaal verzekerd, toen het tegen anderen ging, dat ware en valsche mystiek op elkaar lijken als „sjibboleth" en „sibboleth"?

Als hierbij dan de liefde werkt, en het groote respect voor wat Christus' eigendom is, of wezen kan, dan zal de zielszorg veel goeds kunnen doen. Ze zal dan ook niet nalaten, te waardeeren wat te ioven is. En waarlijk, daar is wel iets te prijzen. Meer dan ; eens toch is er ook hij deze, menschen een onbewuste afkeer. van koud formalisme, en zielloos getheologiseer; een rechtvaardige afkeer, die evenwel op mystieke doolpaden afleiding zoekt.

Aan zulke oprechte harten leiding g'évêéj'^s; !.^©? moeilijk, maar mooi werk. Wie het ter hand'neemt, komt niet met leege handen: hij kan met het

Woord-köiïi%rï en wijzen naar het sacrament. Als hij .eerst heeft gewaarschuwd (om valsche rast bij dé onzuivere mystiek weg te nemen) tegen het vergeten van het principieel verschil, tusschen karakter - en geloof, tusschen natuurlijke zenuw-en karakterfuncties eenerzijds en geestelijke! geloofs-•werkzaamheden anderzijds, dan kan hij nu, om schapen van Christus te weiden, er even sterk tegen waarschuwen, dat men toch nooit vergeten zal, dat de onderscheiding, tusschen karakter en geloof nooit een scheiding is; m.a.w. hij kan de ware mystiek opbeuren, en leiden en vertroosten over haar eigen twijfel heen met de opmerking, dat de schat altijd gedragen wordt in de aarden vaten van ons natuurlijk leven. Den valsch-mystieken mensch zal hij erop wijzen, dat een aarden vat nog geen hemelschen schat maakt; den waarachtig mystieken mensch zal hij ermee vertroosten, dat het aarden vat den schat niet kan V e r p. i 'e t i g e n. En zoo zal hij naar twee kanten volledig zijn. Hij is het geworden niet door de mystiek, maar door het Woord, waarvan de Geest hem, door datzelfde Woord, als zijn Auteur, de mystiek geleerd heeft. Geleerd, en — gegeven om te leeren.

Opbouwend is zulke geestelijke leiding immer. Ze zal de mystiek steeds leeren bedenken, dat tusschen een pi an-matig leven van systeem; , èn een w arm leven van gevoel geen tegenstelling is, omdat tusschen „schema" en „leven" harmonie bestaat in de zuivere orde Gods. Anna Maria i^chuurman bad vroeger geregeld, later deed ze het alleen, „als de Geest haar dreef". Maar wie zei haar, dat de Geest het was?

Laat onze zielszorg object en subject prediken naar de Üchrift; Geest èn Woord, Geest èn Christus verbinden; verbond èn mystiek; iratuur èn geest; intentie en attentie; gemeenschap en individu; moment en tijd; teeken en beteekende zaak; de extase op den berg der verheerlijking mèt den oproep: „hoort Hem". Laat zij verbinden de verwerving èn de toepassing van het heil; de geloofsfunctie met de geloof svrucht; gevoel en'verstand. Laat ze ook de soms zoo warm-mystieke taaJ der Ned. geloofsbelijdenis doen hoeren.

Of het helpen zal?

Och, daar blijven altijd wel menschen, die in de schemerige laantjes van den hof der zielen liever met een vreemden modieuzep dichter op en neer loopen te reciteeren:

Ik zal mijn Heer nog zwachten Met doeken geurgedrenkt, Dat Hij mag overnachten In rust door plooi noch kreuk gekrenkt, ....

dan dat ze hun eigen klassieke profetische genieën volgeii in de leerkamer, oï zelfs maar van hen leeren opzien naar de „wolk der getuigen". Maar overigens: het Woord keert ook uit deze schemerige paden nooit ledig weer.

En terwijl de valsch-mystieke broeder de getrouwe cop ie wezen wil van het „tafereel" der Emmaüsgangers, daar beleeft de ander, de man der ware mystiek, met die Emmaüsgangers één en hetzelfde heilsfeit; doch zijn belevenis is geen copie, maar vrucht van een aparte, allerindividtieelste, voor hem persoonlijk opgetreden herscheppingsdaad van den wederbarenden God. Hij beleeft het heilsfeit door de geloovige ontvangst van het heilswoord; en gaat zoo tot de gemeenschap aller Emmaüsgangers in.

De één spreekt zoetjes over

God, die ons op den avondweg genioette en ons geleidde, waar Hij in de eigen blanke plooiemoeten het linnen laken op de tafel spreidde, over het sober maal zijn zegen breidde, eer Hij verdween op stille godenvoeten.

En de ander bekent hardop, dat zijn hart, o neen, dat is te individualistisch, dat „ons" hart ïirandde in „ons". Het branden, dat is individueel, maar het zoekt, gansch verzekerd, de gemeenschap. Welke ? De gemeenschap ' van hen, aan wie de ^'CHRIFTEN zijn geopend. Zie, nu staan ze haastig op; met rappe menschen voeten gaan ze aan de broeders boodschappen het heilsfeit, en het heilswoord, en het h'eilsteeken.

En de voeten haasten zich reeds van wie tot de ^'ergadering van die allen zeggen komt: vrede zij , ulieden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's