GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hélène Swarth, „Avonddauw".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hélène Swarth, „Avonddauw".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Bij de bespreking in het vorige artikel van het eerste christelijke jeugdjaarboek heb ik de veronderstelling geopperd, dat de uitgever, de heei J. H. Kok te Kampen, vooral als christelijk uitgever dit boek gebracht heeft.

Vergis ik mij niet, dan kan hetzelfde gezegd worden van een-andere, eenigen tijd geleden verschenen, uitgave van den heer Kok, den verzenbundel „Avonddauw" van Hélène Swartb. Vroegere uitgevers van Hélène S.warth's werk zouden voor de poëzie, die bier wordt geboden, geheel andersoortig als die is naar geest en inhoud dan al de vorige, niet gemakkelijk een debiet gevonden hebben. De waardeering en aanvaarding, die deze bundel verdient, zal hij alleen kunnen vinden in den christelijken kring. En dus lag bet op den weg van een christelijk uitgever de verzorging op zich te nemen. Blijkbaar heeft de heer Kok de zaak ook zoo gezien en dat hij aldus de gegeven taak aanvaard beeft is, ook nu weer, reden tot dankbare erkenning. Want het is een verbenging, dat deze verzen van Hélène Swarth zijn uitgegeven en tot de christelijke lezers zijn gebracht.

We wisten bet, dat de dichteres, die in deze maand haar 72en verjaardag hoopt te vieren, in baar laten levensavond tot het christelijk geloof begon te nijgen. Eenigen tijd geleden reeds zocht (en vond) ze toenadering tot bet tijdschrift „Opwaartsche Wegen", 'cn wat we gelezen hadden omtreat de herdenking van haar TOsten geboortedag wees eveneens in die richting. Maar bet voor ieder leesbare getuigenis van een veranderde levenshouding heeft ze toch bet eerst gegeven in de verzen', die deze bundel bevat en het is daarom allereerst, dat deze uitgave van beteekenis is. Ze bewaart historie!

We willen trachten de waarde van deze veirzen te zien in een bespreking van dezen bundel „Avonddauw". En dan doel ik daarbij niet op de artistieke qualiteiten. Dat Hélène Swartb een dichteres is van groot talent is bekend geweest van dat de Tachtigersbew^ing bestaat en behoeft waarlijk niet nóg eens, aan de hand van nieuwe verzen, bewezen te worden. Het gaat in dit verband om wat er in tot uiting komt van het merkwaardige groeiproces, dat hopelijk bezig is zich in de ziel der dichteres te voltrekken, om bet getuigenis van een veranderde levenshouding. Voor die analyse zal ik meer ruimte noodig hebben, dan één artikel biedt; ik zal haar over twee nrs van ons blad moeten verdeelen. Daardoor komt bet eerste stuk, dat deel is van en' tot op zekere hoogte inleiding tot het geheel, opzicbzeJf te staan en dat zou kunnen leiden tot de verkeerde meening, dat hiermee de bespreking van den bundel gegeven is. Het is daarom misschien nuttig, voorop^ te zetten, dat bet artikel van deze week niet een geheel vormt.

Gelijk ten aanzien van 'ie^er kunstwerk, is het ook hier noodig dat men, alvorens te ooijdeelen, zich er rekenschap van geeft, wie Hélène Swarth, de dichteres van deze verzen, is. Beter nog; is bet te zeggen: juist en vooral hier is dat noodig. Want wie „Avonddauw" lezen gaat, zoo maar, zonder iets te weten omtrent baar, die daar spreekt, die moet in de geestesgesteildheid welke tot uiting komt volkomen verward raken. En wie uit het christelijk kamp zonder voorbereiding deze verzen lezen gaat, aangelokt door vanuit de verte opgevangen blij' gerucht, die zal bitter teleurgesteld bet boek sluiten en evenmin weten, waar hiji aam toe is. Wiant, laat ik het aanstonds en scherp mogen zeggen: Wanneer niet juist Hélène Swartb de dichteres van deze verzen was, zou de gebundelde uitgave voor ons christelijk leven van weinig of geen beteekenis zijnl

Wie is dam Hélène Swarth.

Moet men Hélène Swarth in één trek typeeren, dan is bet, dat ze de dichteres is van het somberste pessimisme. Er is na en naast Marcellus Emants geen Tachtiger of jongere te noemen, die als Hélène Swartb pessimist was of is. Want baar pessimisme is van den aanvang af van bet meest absoluut gehalte: er is geen uitzicht op licht, omdat het eenige, dat geluk beteekende, verloren' en gebroken in een verneveld verleden ligt. Gansch baar poëzie, in vele bundels met vaak, sprekende titels vereenigd' („Bouwviolen", „Diepe wateren", „Bleeke luchten", „Herfstdraden" e.d.), kenmerkt zich door droeven weemoed, door nimmer-uitgeklaagde smartelijkbeid, door troostelooze en zwart-donkere herinnering aan doodelijk-gewonde liefde.

Van den eersten verzenbundel (in 1892) af, tot op zeer recenten datum.' is deze sfeer in Hélène Swarth's poëzie overheerschend gebleven, pessimistisch tot in den donkeren klank der woorden toe, zóó sterk, dat er critici geweest zijn (o.a. Prof. Prinsen) die gezegd hebben, dat bet altijd-maaidoorklinken .van denzelfden toon, een heel leven

lang, doet twijfelen aan de echtheid, de zuivere gevoeligheid van het werk. En leest men verzen van Hélène Swarth, die uit een opglanzende verrukking geboren werden; lenteverzen, mei-en bloeizangen, dan is er altijd weer een terugvallen in een weemoedig zelfbeklag, te donkerder en te droever, omdat het zwarte in tegenstelling staat tot de fleurigheid en blijheid overal rondom haar.

Hélène Swarth is dus pessimiste in gansch haar persoonlijkheid en in heel haar werk. En dat moet men nu in de eerste plaats weten en goed in 't oog honden bovendien, als men over „Avonddauw" een oordeel uitspreken gaat. Een blijde jubelklank, een juichen van vreugde, een volop-staan in het strar lende zonnelicht is bij Hélène Swarth psychologisch niet denkbaar. En, als ze, na een lange jaren versomberd neerzitten in pessimistisch-pantheïsme, de glanzen der eeuwigheid aan haar avondhemel mag zien, is niet een uitbreken in hallelujah's der dankbaarheid te verwachten, maar veeleer een schuchter zich afvragen of die late vreugde wel werkelijkheid voor haar is en niet een waan. "Er is in „Avonddauw" veelmeer een zoeken, dan een gevonden hebben, veelmeer twijfel dan verzekerdheid, veelmeer vraag dan antwoord. Wie er christelijke poëzie in zoekt van overtuigingsgloed en vertrouwensrijkdom, zal teleurgesteld uitkomen, want hij vindt die niet. Zelfs is ook hier het pessimisme niet overwonnen, 't Klinkt door heel den bundel heen. Telkens leest men regels, waarin er is datzelfde terugzinken in sombere levensherinnering, dat altijd de poëzie van Hélène Swarth heeft gekenmerkt. In het vers „Vondeling" b.v. zegt ze, dat ze op aarde is gezonden voor leed en liedjes, voor weenen en zwerven; in „Lleege hulzen" klaagt ze, dat haar leven is geweest een „lang en smartvol dolen" en bij het terugdenken aan haar verst verleden (Angst) wellen de versregels op:

In de al duistre kamer van mijh lot Waarin mij sloot de strenge wil van God Tracht ik mijn angst te paaien met mijn liöd.

En niet alleen versfragmenten, maar ook geheele gedichten uit dezen bundel zijn van dat oude pessimisme zwaar. Zoo „Steen-en", waarin ze uitspreekt dat ze in haar leven steenen voor brood heeft ontvangen, „Jaloersche God", dat eindigt met de woorden, tot God gesproken:

Zoo 'kdof berust, verg niet, dat nog U mint Dit door Uzelf verbrijzeld liefdehart.

„Cypres", waarin ze den rouwzwarten boom de voorkeur geeft boven populier, berk, wilg en vlier, die alle toch zoo mooi zijn, „Tot ü alleen", dat een klaagzang is over de strenge kastijding van haar hart.

Het is de dichteres, die we kennen uit een gansche verzenproductie van bijna 50 jaar langen arbeid, die hier spreekt. Het is de echte Hélène Swarth, die wel naar een andere levenshouding en een lichtender levensinzicht kentert, maar haar somberen aard, haar door gebroken illusie gestempeld karakter behoudt.

Daarom is in dezen bundel ook zoo sterk dat element van zoeken en vragen: het afsmeelcen van rozen op haar bijna ten eind gebrachten levensweg' (Rozen; ), het vragen om vrede, („Het orgel ruischt", „Armen van Geest"), het zoeken naar rust'(„Reinheid en Rust"), naar wat eeuwig is („Ik gaf mijn liefde"), de behoefte aan kracht („Vleugelkleppen"), aan genade („Lloutering"), aan redding uit donkerheid („Zinnen", „Avondwind"), aan redding van den dood („De Steen"), aan gemeenschap met God (Christus en Johannes"), naar Wien ze haar gansche leven vergeefs heeft gezocht („L«outering"). Ik kan al deze plaatsen niet citeeren, maar men leze de genoemde verzen en legge dan de gegevens naast elkaar. Men zal dan duidelijk zien, dat de grondtoon van dezen bundel is het zoeken naar een verzekerdheid, die als mogelijk wordt erkend, maar nog niet voor het eigen hart gevonden werd.

Trouwens, van dat nog niet gevonden hebben getuigen ook andere verzen dan de genoemde. Zoo „Winterhoornen", „Avondwoud", „Gelijk de bij", „Hoogvlak", „Morgenbede", „Lientemorgen" en vele andere.

Als een zeer sprekenld voorbeeld citeer ik één vers: „Stemmen":

Zoo 'knaai voor de arm© een kleed: — „Geen heil in goede werken I" Louter ik de avondoel met zuivre wierook­ walmen :

— „Hoe laat ge uw Zondig hart door ijle damp verkalmen? "

Strooi 'k bloemen op ©en graf: — „Wie zoekt gij onder zerken? "

Blijf 'k voor apostel. Heiland of Maria talmen:

— „Bekoort uw zinnen 'tijdel beeldenspel der kerken? "

Vraag ik, in ootmoeld; , God, mijn zwak geloof te sterken

En huig ïk biddend neer: — „Zoo buigt de wind de halmen".

O zoemend spotrumoer der stemmen, 'die me omkrielen.

Gelijk een vlinder, wenüend stof van wagenwielen!

— „Verheft ge u boven ons, in hoogmoed van demonen? "

Geliefde, aanzie mijn deemoed! LJaat voor U mij knielen!

Lteg 't zwijgen óp de stemmen, die mij foltrend hoonen!

Laat me in de blanke sfeer van Uw genade wonen I

En als op een ander, in zijn fijnheid zeer treffend getuigenis wijs ik op de slotregels van het gedicht „'Goede Vrijdag":

'k Sla de oogen 'óp, maar waar ik ga of sta Ik zie drie kruisen op den Golgotha!

Haar ziel kan zich dus niet concentreeren op den schuldverzoenenden Heiland alléén; naast hem, aan beide zijden, ziet ze altijd weer de moordenaars, die schuldbeladen daar hangen. En uit het probleem schuldbelading-schuldverzoening komt ze niet uit!

Vooral ook komt dat nog niet tot een klaar besef gekomen zijn uit in verschillende kerstdichten uit dezen bundel. Die zijn meer Roomsch dan Pro^ testantsch. Er is (b.v. in „Wijding") een mystiek peinzen op de kerstsymbolen, er is een accentueeren van "bijkomstigheden: sneeuw, hulst, kaarsHcht, witte leliën, er is een idyllische voorstelling van het gebeuren in Bethlehems stal — maar van de schamelheid, de groote genade die ligt in Christus' zich tot "het diepst willen vernederen, die gezien moet worden zal men het Kerstevangelie in zijn rijke beteekenis verstaan, is weinig begrijpen. Het wordt genoemd, zeker, maar nergens zoo, dat het als kern van het gebeuren vooropstaat.

En eindelijk is er nog een ander punt, dat in dit verband spreekt. 'Overal in den bundel is er de vraag: geeft d'eeuwigheid mij eens mijn lieven weer? Er is een verlangen naar den hemel, omdat daar de hereeniging wacht met hen, die op aarde de geliefden waren. Maar van de eigenlijke hemelvreugde: de zaligheid van het eeuwig met Christus zijn en dag en nacht God dienen in verheerlijking, wordt nergens gesproken.

Dat alles nu wijst op een nog niet tot volgroeiing gekomen proces. Er is nog allerlei voorstelling en gevoelen, dat uit vroegere levensoriëntatie voortvloeit, er is nog veel, dat een niet zuiver begrijpen verraadt len dat door loutering zal moeten wegvallen, wil het kiemende geloof in zijn echten glans stralen.

Maar — 'en dat moet worden gezegd, zal men uit dit artikel niet een verkeerde conclusie zich vormen — met dat al is er tóch in dezen bundel dat duidelijk getuigenis, waarvan ik sprak aan het begin. Er zijn overal glimpen van levenslicht, telkens weer treffen klanken van het christelijk levenslied, er is het klare bewijs dat hier zich uit een oprecht zoekende ziel, die zich hoe langer hoe meer tot Christus wendt.

Deze groote en tot dankbaarheid stemmende beteekeiiis van „Avonddauw" hoop ik dan in het vervolgstuk te kunnen aantoonen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Hélène Swarth, „Avonddauw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's