GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mlchael Faraday.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mlchael Faraday.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Hoezeer Faraday zich intusschen reeds een wetenschappelijken naam had verworven, bleek wel uit zijn benoeming in 1824, tot lid van de Royal Society, hetzelfde wetenschappelijke genootschap waarvan de portier hem, twaalf jaar geleden, onverrichterzake naar huis had gestuurd. Op zichzelf genomen kunnen de onderzoekingen in de eerste tien jaar na zijn huwelijk al belangrijk genoeg geacht worden, om hem den naam van een groot natuurkundige toe te kennen, maar zijn grootste ontdekkingen vallen in de daaropvolgende tienjarige periode. De meest beroemde daarvan is de ontdeikking van het verschijnsel der electromagnetische inductie', welke ontdekking den grondslag heeft gelegd voor de ontwikkeling der moderne electrotechniek. ^) Faraday's onderzoekmgen, vooral die op het gebied der electriciteit, trokken spoedig in binnen-en buitenland de aandacht. De universiteit van Oxford promoveerde den gewezen couranteajongen tot doctor honoris causa in de natuurwetenschappen, buitenlandsche genootschappen en universiteiten beijverden zich zijn naam aan zich te verbinden. In 1838 is hij reeds van negen en twintig binnenen buitenlandsche wetenschappelijke instituten, genootschappen en academies eerelid, lid of correspondeerend lid. Het was in deze periode, waarin de wetenschappelijke onderscheidingen hem onophoudelijk toevloeiden, dat hij gekozen werd tot ouderling in de broederschap der Sandemanianen. Drie en een half jaar vervulde hij deze functie, die ook medebracht, dat hij om den anderen Zondag preekte. Geheel vreemd was deze taak hem niet, want van tijd tot tijd was hem reads door de ouderlingen het houden van een predikatie, opgedragen. Nu geschiedde het echter regelmatig. En deze taak werd met niet minder nauwgezetheid en toewijding vervuld, dan zijn wetenschappelijke. Toch scheen zijn succes als predikant daaraan niet evenredig. Bence Jones, zijn biograaf, medcte 'hiéfover op: „men kan zeggen dat niemand kon doceeren zooals Faraday, maar dat menigeen met meer succes kon preeken." Zeer te verwonderen was dat eigenlijk niet. Faxaday was een welsprekend docent, maar alle oratorie was hem vreemd. Bij zijn colleges stelde hij zichzelf den eisch, dat zijn betoog strikt logisch moest zijn, dat geen zin mocht worden herhaald, geen woord te veel gezegd en alle heftigheid moest worden vermeden. En al kan men wel zeggen, dat menige preek aan waarde zou winnen als de predikant eens poogde zich aan deze voorschriften te houden, toch blijft het ook waar, dat een preek en een wetenschappelijk betoog twee verschillende dingen zijn. Faraday preekte steeds uit het hoofd, maar hij prepareerde zich met de uiterste zorg. Op de voor-en achterzijde van een correspondentiekaart maakte hij beknopte aanteekeningen, die laten zien hoe systematisch zijn gedachtengang was en hoezeer hij zich daarbij hield aan de uitspraken van Gods Woord. Elke gedachte wordt Rort aangeduid, met vermelding van den tekst, waarin deze gedachte wordt uitgedrukt. Als het meest treffende in zijn preeken vindt men dan ook vermeld de vlotheid, waarmede hij zijn „betoog" ondersteunde met teksten uit het oude en het nieuwe Testament. „Zijn bedoeling scheen te zijn zooveel mogelijk gebruik te maken van de woorden der Schrift, en zijn eigen woorden zooveel mogelijk te beperken". De eerbied voor Gods Woord, die aan dit streven ten grondslag lag, spiegelde zich ook in de devotie in zijn optreden, die maakte, dat zelfs het eenvoudige voorlezen van een gedeelte uit den Bijbel bij zijn hoorders een diepen indruk achter liet.

Onwillekeurig doet zich de vraag voor: „hoe stond deze Christen-natuurkundige tegenover de vraag naar de verhouding tusschen geloof en wetenschap, de vraag die ook in de vorige eeuw zooveel hoofden en harten bezighield? " Het antwoord hierop geeft hij zelf in een brief aan een dame, die, als blijk van haar vereering voor zijn persoon en werk, hem verzocht had, bij zijn onderzoekingen behulpzaam te mogen zijn. Dit antwoord is weereen voorbeeld van de vriendelijkheid en hoffelijkheid waarmede hij gewend was zijn correspondentie te voeren, zoowel als van de eerlijkheid en oprechtheid van ? ; ijn karakter: „Uw vertrouwen in mij eischt omgekeerd, het mijne tegenovêir, .U, . en inderdaad, ik aarzel niet dit te geven bij geschikte gelegenheden. Maar deze zijn, denk ik, zeer zeldzaam, want, naar mijn meening, is godsdienstige discussie in het algemeen vruchteloos. Er is geen philosophies) in mijn godsdienst. Ik behoor tot een zeer kleine en verachte secte van Christenen, bekend, indien al bekend, als de Sandemanianen en onze hoop is gegrond in het geloof in Christus. Maar hoewel de werken Gods in de natuur nooit bij eenige mogelijkheid in tegenspraak kunnen komen met de hoogere dingen, die tot ons toekomstig leven behooren, en met alle ding, dat op Hem betrekkixig heeft. Hem steeds moeten verheerlijken, toch acht ik het volstrekt niet noodzakelijk, de studie dei' natuurwetenschappen en godsdienst te verbinden (tie together), en, in mijn omgang met mijn medeschepselen, zijn het godsdienstige en het natuurwetenschappelijke altijd twee onderscheiden (distinct) dingen geweest."

Toch, hoezeer hij onderscheid maakte tusschen zijn religieus en zijn wetenschappelijk leven, gescheiden waren deze twee voor hem toch niet. Zoo eindigt hij een cursus over physische chemie met de woorden: „En daarom, omdat onze natuurwetenschap ons deze dingen laat zien, moet zij ons er toe leiden te denken aan Hem, die ze heeft gemaakt, want er is gezegd door één, die een autoriteit bezit, welke uitgaat boven die, welke door deze dingen wordt vertegenwoordigd, dat „Zijn onzienlijke dingen van de schepping der wereld' aan, uit de schepselen verstaan en doorzien worden, beide zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid".

Zijn erkenning van de H. Schrift als Gods Woord blijkt wel zeer duidelijkl.uit zijn antwoord op een vraag naar de beteekenis der Revivals en het nut van opwekkingssamenkomsten. „De Revivals kunnen den Christen, wien door God (door Zjjn Woord en Heihgen Geest' geleerd is, te vertrouwen in de belofte der Zaligmaking door het werk van Jezus Christus, niet beroeren. Hij vindt zijn gids in het Woord van God... Hij ziet niet uit naar eenige zekerheid boven die, welke het Woord hem geven kan.. • De christelijke religie is openbaring en die openbaring is het Woord van God... En indien het in Gods genade Hem mocht behagen, dat iemand, ziende de ontroering om hem heen, er toe geleid mocht worden zijn wegen te herzien, dan zal het alleen zijn in het Woord der Getuigenis, het Woord' van-God, dat hij de openbaring zal vinden van den nieuwen en levenden Weg, waardoor hij zich

mag verheugen in te gaan in het koninkrijk van Christus".

Faraday's karakter vertoont een merkwaardige harmonie van uiterste bescheidenheid met volkomen beslistheid, die soms den vorm van een rechtmatigen trots aanneemt.

Alle eerbewijzen hem aangedaan, ontvangt hij in de overtuiging, dat hij ze ternauwernood verdient, een overtuiging, die blijkens meer dan één openlijke uitlating voortvloeit uit de erkenning, dat zijn groote wetenschappelijlce gaven hem door God geschonken zijn. Toen hem echter door de regeering, als waardeering voor zijn hooge verdiensten een toelage werd aangeboden, weigerde hij beleefd maar beslist, omdat Lord Melbourne bij het onderhoud daarover, zich over de toelagen aan wetenschappelijke personen in het algemeen een. minder waardeerende opmerking liet oaitvallen. Pas na een zeer uitvoerige briefwisseling, waarin Lord Melbourne openlijk zijn spijt over het gezegde betuigde, kwam Faraday op zijn weigering terug. Zijn benoeming tot president van de Royal Society wees hij met dezelfde bescheidenheid en T^eslistheid af als zijn verheffing in den adelstand. Hij wilde „eenvoudig Michael Faraday blijven".

Toen. hij voelde, dat de o^uderdom met zijn gebreken nader kwam, zijn geheugen minder betrouwbaar werd en zijn krachten begonnen te vermmderen, trok hij zich geleidelijk uit zijn vele beslommeringen terug, niettegenstaande vele verzoeken zijn werkzaamheden voort te zetten. Treffend, en hoogst karakteristiek voor zijn persoonlijkheid, zijn de notities die hij maakte voor zijn laatste Vrijdagavond-college in 1862.

„Persoonlijke verklaring — gelukkige jaren hier; verlies van geheugen en physisch lijden der h er senen :

1. veroorzaakt — aarzeling en onzekerheid van de overtuiging die de spreker heeft voor te dragen (to urge);

2. Onbekwaamheid aan den geest te ontleenen de schatten van kennis, die hij vroteger ontvangen heeft;

3. D o f h e i d en vergeetachtigheid ten aanzien van iemands vroegere norm (self-standard) met betrekking tot recht, waardigheid en zelfrespect;

4. Ernstige plicht rechtte doen aan anderen, nu onbekwaamheid daartoe;

Terugtrekken".

In 1865 ontvangt hij van een der zonen van den koning een uitnoodiging op zijn landgoed in Twickenham te komen logeeren. Hij antwoordt, dat zijn zwaklieid en ouderdom hem dit niet toelaten en zegt dan: „Ik buig voor Hem, die de Heere van allen is en hoop geduldig te mogen blijven wachten op Zijn tijd en op de wijze waarop hij. mij wil vrijmaken (release) overeenkomstig Zijn Goddelijk V/oord en de groote en kostbare beloften waardoor Zijn volk deelgenoot gemaakt wordt in de Goddelijke natuur."

Zijn hoop ging over in vervulling toen hij op 25 Augustus 1867, gezeten in den stoel op zijn studeerkamer, kalm en vredig ontsliep. Overeenkomstig zijn uitdrukkelijken wensch, werd hij begraven, „op de meest eenvoudige wijze, in tegenwoordigheid slechts van zijn eigen verwanten, op het eenvoudigste plekje grond (simplest earthly place)'* en dekt een „steen van de gewoonste soort (most ordinary kind)" zijn graf in het Highgate kerkhof.

We hebben Faraday genoemd een christen-natuurkundige. Het is waar, hij maakte een sterk onderscheid tusschen zijn religieus leven en zijn wetenschappelijke bezigheid, en zijn voorbijgaan aan alle problemen in de verhouding van geloof en wetenschap, doet vooral den Gereformeerde vreemd aan. Daarover kan allereerst worden opgemerkt, dat, zooals er naar zjjn eigen zeggen, weinig philosophie in zijn religie was, ook in zijn wetenschap de philosophie niet op den voorgrond stond. Niet de wijsgeerige bespiegeling oiver de gronden van. het natuurwetenschappelijke kennen, was de dagelijksche bezigheid van zijn geest, maar de bestudeering van de natuur zelf, "het nauwkeurig en met «erbied luisteren naar "het antwoord dat de natuur zelf op de vragen van het experiment geeft. Zijn eerbied voor de feiten spreekt hijzelf bij herhaling uit, en hij doet dat met een ernst, die ongetwijfeld ermee • samenhangt, dat de natuur voor hem overal en ten allen tijde is een sprake Gods. Zijn verbeeldingskracht en zijn combinatie-vermogen waren verbluffend, zoodat hij gedachten en vermoedens uitsprak, waarvan de juistheid j)as veel later bleek, maar een enkel feit was voor hem voldoende een geheel gedachtenweefsel te doen scheuren. In hooge mate beantwoordde hij zelf aan het ideaal van den experimentator, dat hij aldus schetste: „IJverig, doch voorzichtig. Experiment en analogie verbindend, wantrouwend tegenover vooropgezette meeningen, hooger een feit achtend dan een theorie, niet te haastig in het genaraliseeren, en vóór alles bereid bij elke schrede de eigen meeningen opnieuw te toetsen, zoo> wel door overweging als 'door waarneming". Men mag zeker niet zeggen, dat een dergelijke geestesgesteldheid niet wordt gevonden bij onderzoekers, die aan God geen plaats in hun leven geven. De geschiedenis leert het anders. Maar dat bij Faraday de eerbied tegenover Gods werk, en dus tegenover de feiten der natuur, samen met zijn devotie tegenover Gods Woord, voortvloeiden uit zijn diep-religieuze gezindheid, daaraan kan men moeilijk twijfelen. Wij spreken tegenwoordig graag over spanning, ook over de spanning tusschen gelooven en weten. Wie naar die spanning in Faraday's leven zoekt, vindt daarvoor weinig of geen gegevens. Veel meer wordt men getroffen door de eenheid en harmonie van zijn geest. Men kan misschien zeggen, dat het niet bewogen, worden door vragen naar die verhouding tusschen gelooven en weten, juist in dezen eenvoud zijn verklaring vindt, maar kan dan ook anderzijds opmerken, dat de harmonie voortsproot uit de onwankelbaarheid van zijn religieus geloof. Bence Jones, de secretaris van de Royal Institution, die Faraday's leven beschreef en zijn brieven uitgaf, besluit deze uitgave met de woorden: „Om het beeld te voltooien, moet nog eein woord over zijn godsdienst gezegd worden. Zijn levensnorm (standard of duty) was bovennatuurlijk. Deze was niet gegrond op eenige intuïtieve ideeën van goed of kwaad; ook was ze niet gevormd naar eenige door tijd of plaats bepaalde gepastheid (expediencies of time and place); maar zij was geheel gegrond op wat hij hield voor de openbaring van den Wil van God in het geschreven Woord, en gedurende zijn geheele leven drong zijn geloof er hem toe te handelen naar de letter daarvan."


') Het eeuwfeest van deze ontdekking, die op 29 Aug. 1831 plaats had, zal dit jaar op 21, 22 en 23 Sept. te Londen worden gevierd.

^) Het Engelsche „philosophy" kan hier zoowel beteekenen. philosophie = wijsbegeerte, als natural philosophy = natuurwetenschap.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Mlchael Faraday.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's