GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De deur der wereld valt vanzelf in ‘t nachtslot.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De deur der wereld valt vanzelf in ‘t nachtslot.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En in die dagen zullen de menschen den dood zoeken en zullen dien niet vinden, en zij zullen begeeren te sterT^en en de dood zal van hen vlieden. Openbaring 9 : 6.

Het laatst© bijbelboek, de Openbaring van Johannes, verbaast ons toch wel wat dooT het vreemdklinkend woord, dat in de uiterste dagen, als het hier beneden recht een hèl wezen zaJ, de menschen den dood zullen zoeken, maar hem niet zullen vinden. Iemand schreef onlangs, dat de bijbel slechts twee zelfmoordenaars kende. Nu, dat is te weinig geteld. Maar eigenlijk vergaat ons het t©Uen: hier is immers een algemeen© wil-tot-zelfmoord? En die wil is van de daad niet wezenlijk! te isoleeren.

Reeds hierom verwondert ons dit woord.

Maar er is nóg iets, dat ons opvalt. Ze zullen^ den dood niet kunnen vinden

Hij is^nd©rs gemakkelijk genoeg te inviteeren, zou men zoo zeggen; vooral d© euthanasie behoort volgens sommige eschatologen tot de techniek der laatste dagen.

Maar diepen en toch weer eenvoudigen zin krijgt dit bijbelwoord voor ons, aJs wij het zóó lezen: de menschen zullen toegeven, dat de wereld onder hun handen geen kosmos, maar een chaos, geen hemel, doch e©n hel geworden is. Zij zullen er met ©en ruk uit willen; maar zij zullen niet kun-nen. Want er is — en ineens ontdekken ze dat — ©r is vergelding in de wereld, er is ©en strak récht, dat zijn sterken arm dadelijk paraat heeft om te verhinderen, dat de menschen hun feestzaal verlaten, als ze onooglijk geworden is. De hèl op aarde zal dat zijn: er gebeurt niets bizonders, er komt niets katastrofaals; alleen maar; het leven smaakt niet meer, alles doet zeer, ©n er ligt een zware druk op zinnen en zintuigen^: men kan er niet uit, alle poorten zijn dicht in het doodenhuis.

Een mooi thema voor Dostojewski, die tekst uit Openbaring. Maar ons legt liij de vraag voor: of wij niet willen lééren.

Of wij dit ééne willen loeren, dat wij het meestal in onze voorstelling tot n a den „jongsten dag" verschoven woord: „bergen, valt op ons, en heuvelen, bedekt ons" zouden willen halen binnen den kring van dit a a r d e-leven, binnen den kring van dit ons t ij d e 1 ij k bestaan.

Als wij dat wanhoopswoord van daareven altijd maar blijven rekenen tot de schrikkelijke dingen, die men hooren zal, als eenmaal daar de rechterstoel van Christus „op de wolken" staat, och,

— dan pakt het ons niet meer, al denken wij, dat het dan ons eerst begint te pakken. Want dan is dat woord een embleem van die „andere" wereld, waar wij met onze gedachten niet jaain durven raken; die andere wereld, die ons vleesch en bloed van heden niet nog binnenvaren kwam.

Maar laat dit woord nu óp zijn plaats staan; hoe dan?

Het wordt, blijkens onzen tekst, gesproken vóór den oordeelsdag.

Niet meer daarna? vraagt iemand.

Maar dit loochenen wij niet.

Het wordt — en daarop wijzen we nu — óók gezegd daarvóór. Zoo^trouwens komt het voor bij Jeremia, zóó in onzen tekst, en zóó geeft het in het profetisch rede-vorband de hand aan die tooneelen van het oordeel zelf, als inderdaad die „andere wereld" katastrofaal de onze zal ingedrongen zijn, met verbrekend geweld.

Zoodra dit woord nu gelaten wordt op déze plaats, ontdekken wij twee, misschien vaak vergeten, dingen.

Het eerste is, dat alle helsche dood on doem niet als iets aparts, als iets mechanisch-tóegevc^egds, zich van buiten als iets vreemds ó p legt aan deze wereld van de zonde, maar dat het daaruit heel geleidelijk, langs wegen van eenvoudige logica, opkomt. De tweede dood, die buitenste duisternis, — dat wil steeds zeggen: het nachtslot op de deur. Welnu, de deur der wereld valt vanzelf in 'tnaclitslot. Dat doet geen wolkbreuk, en geen zondvloed, en geen vlammenzee. Dat doet mijn God niet als de Eerste. Dat doet het kwaad, de zonde, het ongeloof, de mensch, die God niet dient. Hij doet het heden. De deuren gaan al dicht, in ons „cultuurland". En eerst daarna doet God de deur in 't nachtslot.

En nu het tweede?

Dat tweede is de ontdekking, van het hèlsch karakter van de „wanhoop", het hèlsch karakter van het niet bl ij moedig God gelooven op Ziju Woord. Want wij weten allen wel, dat het hèlsch is, te zeggen NA den oordeelsdag, als hij komt bimienvaren: bergen, valt op ons, heuvelen bedekt ons. Zeker, zeker. Maar datzelfde wordt „in die dagen", d.w.z. vóór het einde, gezegd door „de menschen". Neen, niet gaan beperken. Door „de menschen".

Den dood zoeken, en niet kunnen vinden; daarkon nog wel eens wat worden, ze krijgen werk met zichzelf, pas op, dat. kon bekeering wezen. God zegt: dat is hetzelfde als wat hèlsch moet heeten in de Schrift, de kerk.

Maar als het dan zóó hèlsch is, dat menschen van vleesch en bloed den dood zoeken, d.w.z. wanhopig zijn, maar niet de deur van hun verpeste zondehuis uitvliegen om tot God te komen als tot Vader, dan mogen wij het ongeloof geen anderen naam geven dan dezen naam: helseh.

Waarlijk: het zal nog zijn aan dézen, kant van den horizont, aan dézen kant van de eindstreep.

En daarom vertroost het ons, dat de levende Christus als mensch, op een geografisch aan te wijzen plaats, op een kalenderdatum, heel organisch uit gewone levenscomplicaties geplaatst is VOOT de vraag: zult gij den dood niet zoeken, en niet neigen tot het graf, buiten uw God?

En dat Hij toen geantwoord hgeft: Mijn God, waarom verlaat Gij mij, blijf toch bij Mij. En wederom : hier is mijn geest. Vader.

Den dood zoeken, en niet kunnen vinden; daarachter ligt een werkelijkheid voor allen: het leven bij zichzelven nu niet meer te kunnen houden. Maar onder de gemeenschap, die daar „knielt voor Isrels Heer" ziet de messiaansche psalm dan hém ook, „die zijn ziel bij 't leven nu niet meer heeft kunnen houden."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

De deur der wereld valt vanzelf in ‘t nachtslot.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's