GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De toekomst van het Calvinisme.¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toekomst van het Calvinisme.¹)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI. (Slot)

Wij beginnen dit laatste artifcel met een korte recapitulatie van het voorafgaande. De vraag, waar wij vaa uitgingen, luidde: heeft het Calvinisme, de levens-en wereldbeschouwing, zooals ze van den groeten hervormer van Geneve haar stempel heeft ontvangen, ook in onze dagen nog toekomst?

Ter beantwoording van die vraag wezen, wij er op, dat de groote geestesworsteling in onzen tijd zich beweegt en in de komende tijden zich zal hewegen om de tegenstelling: Christendom èn humanisme. En of het Calvinisme toekomst heeft, hangt nu, zoo poneerden wij', slechts hiervan af, of dat Calvinisme tegen die worsteling met het steeds meer veld winnende humanisme opgewassen is; of het ©enerzijds voldoende scherp positie kiest tegen het anti-christelijk beginsel in dat humanisme en anderzijds aan de rechtmatige behoeften, die er achter liggen en die het zelf nooit wezenlijk bevredigen kan, waarachtige bevrediging kan schenken.

Wij meenden die vraag ten volle bevestigend te kunnen beantwoorden en hebben daartoe doen zien hoe het Calvinisme bezit de grootste diepte èn de grootste breedte; hoe het zich kenmerkt door de hoogs'te gebondenheid en de hoogste vrijheid; hoe het geeft de diepste rust en wekt de krachtigste activiteit; en eindelijk — hoe het insluit de sterkst© wereldveracTiting en de moedigste wereldaanvaarding. Welnu, als dit alles inderdaad zoo is — zooals wij meenen, zij het slechts in eenige zeer onvolledige schetslijnen, te hebben aangewezen —, kunnen wij', mogen wij' het dan nog in twijfel trekken, of dit Calvinisme thans ook nog toekomst heefi; ? Ja, al maken wij ons in het minst geen illusies van een wereld overwinning van het Calvinisme in dien uiterlij'kén zin, in de naaste toekomst niet, maar evenmin in de meer veraf gelegen toekomst, mogen wij desondanks niet zeggen, dat zulk een wereld-en levensbeschouwing, of misschien kunnen wij het beter noemen, zulk een geloofsvisie, zóó diep en zóó breed, zóó levend en zóó krachtig, zóó nuchter en zóó geestdriftig de toekomst heeft, zij het dan niet naar de wereld, dan toch in eeuwigheidszin?

Nu rest ons echter nog één ding nader in het licht te stellen. In den aanvang maakten wij er opmerkzaam op, dat de waarde van het Calvinisme zeker niet in laatster instantie van de kwaliteit van zijn aanhangers afhangt, dat het Cialvinism© niet daarom het Christendom bij' uitnemendheid is, omdat wie zich Calvinisten noemen steeds persoonlijk zoo Christenen bij uitnemendheid zijn. En daar-• van wenschen wij ook nu nog niets te laten vallen. AUéén, al hangt de waarde van het Calvinisme ten slotte niet van zijn aanhangers af, dat wil toch allerminst zeggen, dat, wie wij zijn en in hoeh verre het Calvinisme in ons pok wezenlij'k iimerlijk wortel schoot, niets zou uitmaken. Dat kon alleen, als dat Calvinisme ©en Volstrekt onpersoonlijk, zuiver intellectueel, wijsgeerig systeem zou zijn. Maar niets is nu eenmaal minder waar dan dat. Integendeel, als één ding kenmerkend is voor Calvijn zelf, dan is het wel zijn hartgrondige afkeer van alle abstracte speculatie.

Men heeft Calvijln wel den meest speculatieven geest onder de Reformatoren genoemd, een reden, waarom sommigen hem hebbfen verworpen ©n anderen hem juist op het hoogst hebben verheer'lijkt. Wij meenen echter, dat deze kwalificatie van den grooten hervormer volkomen onjuist moet heeten. Zeker, Calvijin heeft met grooten moed ook de diepste vragen onder de oogen durven zien; men denke slechts aan zij'n leer van de praedestinatie, van de eeuwige verkiezing en verwerping, van de zond© als óók, met al het andero, in Gods raad opgenomen. En daarnaast valt het ook niet te ontkennen, dat er in zij'n theologisch denken veel meer systeem zit dan bij Luther, wat waarschijnlijk wel samenhangt met zijn zuiver gekozen principe.

Maar van speculatie', van hoogmoedig redeneeren, van de zucht o^m vóór alles alle dingen te persen in ©en sluitend systeem van menschehjk nadenken, daarvan is bij hem geen sprake. Het is karakteristiek voor den speculatieven philosoof of theoloog, b.v. Scholten, den vader der moderne theologie, dat hij', om zijn systeem maar sluitend te krijgen, het eene element rustig aan het ander© opoffert, dat hij, om b.v. de souvereiniteit Gods, maar dan in alDstract wijsgeerigen zin, te handhaven, het schuldig karakter van de zonde volstrekt opheft en van zonde een noodwendig doorgangspunt in de evolutie van het leven maakt.

Bij Calvijn vindt men dat nooit. Daarvoor heeft hij teveel 'eerbied voor de werkelijkheid en daarvoor heeft hij', nog veel méér, teveel eerbied voor het Woord van God. En die Ijeide dwingen hem steeds weer als hij op een prmt met zijn denken niet verder kcm, ©erhjk de tegenstellingen onverzoend te laten staan. En dat is bij hem geen voorlieifde voor het paradoxale, evenmin aJs dat wij daarin een irrationalistische tendenz, in den modernen zin van dat woord, moeten zoeken. Dat is bij hem veeleer eenvoudige, kinderlij'ke, geloovig© b©sch©idenheid, die weigert de door God gesteld© grenzen van zij'n bennen te overschrijden, die, hoezeer ze eenerzijds niets wil verwaarloozen van wat God wèl in Zijn Woord heeft geopenbaard, toch anderzijds ook geen stap verder wil gaan, dan wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft.

Een duidelijk bewijs daarvan is wel zijn behandeling van de goddelijke praedestinatie èn de menschelij'ke verantwoordelijkheid. Binnen de grenzen van Gods openbaring in Zij'n Woord worstelt Calvijn daarmee met een even grooten ernst, als waarmee Paulus er in Bom. 9-11 mee worstelt. Maar het eind is ook dezelfde ootmoedige, eerbiedig© geloofshouding als bij Paulus: „O, diept© des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! hoe ondoorzoekelij'k zijn Zijn oordeelen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!"

Een misschien nog duidelij'ker voorbeeld van in het algemeen zijn volstrekt afwijzen van elke speculatieve theologie, is wel de eerste bladzijde van zijn Institutie, waar hij de kennis Gods aanstonds stelt midden in de geloovig-practische sfeer: geen kennis van ons zelf zonder kennis van God; maar niet minder het omgeTseerd©: geen 'kennis van God zonder kennis van ons zelf en 'dan niet abstract wijsgeerige kennis van ons zelf, maar kennis van ons zelf in onzen zondennood voor God, kennis van ons zeU als arme verlorenen, die geen oog'enblik Inmnen buiten Gods genad©.

Van abstract© speculatie wil Calvijn aJzoo niets weten. Maar wat stelt hij daarvoor dan in de plaats? D'oen wij dan beter m©t, gelij'k sommigen gedaan hebben, bij hem te spreken van mystiek?

Als wij dien term nemen in den zin, waarin Calvijn zelf dien soms gebruikt, n.l. van rmio mystica, d.w.z. verborgen levenseenheid van den geloovige met zijn Heiland, kan daar geen be^ zwaar tegen bestaan. Daarin gaat het bij hem inderdaad om een zeer belangrijk element in zijn vroomheid en in zijn theologie, men denke slechts aan zijn avondmaalsleer, waarin hij zich, tegenover Zwingli, zooi scherp onderscheidt door zijn warme „geloofsmystiek". Maar bedoelen wij, zooals meestal, mystiek in den gebruikehj'ken zin, dan meenen wij, dat ook daarvan bij hem geen sprake is. Om maar één ding te noemen, in de kringen' van wat men dan gewoo'nlij'k noemt „de mystiek" speculeert men niet over de praedestinatie, zooals de ^ speculatieve theoloog dat doet, maar ziet men in plaats daarvan wèl dat andere, een angstvallig speuren in het eigen binnenste om daar te vinden, kon het zijn, kenmerken van zij'n uitverkiezing.

Ook daarvan echter wil Calvijn niets weten. Ook dat wij'st hij, als even vruchteloos als speculatie, beslist af.

En heel typeerend is daarnaast b.v. ook zij'n uiterst scherpe veroordeeling van liet bekende mystieke werkje: „Theológia Deutsch", waar Luther' nog altij'd een groote voorlie-fde voor had.

Wat is dan evenwel voor hem het typeerend©? Wij meenen het 't beste zooi te kunnen ze'ggen: het gaat voor hem in heel het geloofsleven en niet minder in heel de levenspractij'k om ©en staan in onverbiddehj'ke gehoorzaamheid aan den souvereinen Verbondsgod, om een onvoorwaardelij'k door de kracht van zijn Geest buigen voor Zijn Woord, om een leven uit de verlriezuig en daarom door d© roeping, tot verheerlij'king van "Go'd, deze wereld aanvaardend, maar innerlij'k door het geloof vrij van alle gebondenheid aan die wereld.

Wil men, al die geweldig© diiigen, die wij kort aanduidden, zijn voor hem geen interessante gedachtenconstructies, maar het is hem met dat alles d© meest heilige ©imst. Zij'n leven, zijn arbeid woirdt daar van oogenblik tot oogenblik door beheerscht, vormt daar de getrouwe uitdrukking van, zoodat geen beter commentaar op zijn levens-en wereldbeschouwing zich denken laat dan zij'n eigen levensgeschiedenis.

En datzelfde, of althans iets ervan, zal ©r noodwendig moeten zijn bij elk die zich met den naam Calvinist wil noemen. M.a.w. of wij dien naam verdienen, hangt hier maar vanaf, of ook voor ons het Calvinisme in dien zin iets essentieels is, d.w.z. iets, waar heel onze existentie in betrokken is. Helaas, practisch is het bij ons vaak nog zoo anders. • Neem b.v. maar eens iets als de praedestinatie, liever nog, de uitverkiezing. Aan den eenen kant zijn er, die daar altij'd weer over redeneeren, altijd weer voor de vragen, die daarin voor ons liggen, een redelij'ke oplossing zoeken. En aan den anderen kant vindt men er die nooit verder komen dan een tobben over de vraag, „of zij nu ook wel daarbij hooren", of zij „van "biimen in hun gemoedsleven nu niet eenig teeben kunnen vinden, dat hun in dat opzicht wat hoop g©eft".

Of een ander voorbeeld. Daar is de Heilige Schrift, het Woord van God. D'aar zijn er ©ene'rzijds, (Ivoor ^^vie dat alleen maar is ©en zwaarwichtig theologisch probleem, waar ze altijd weer o zoo ernstig — zij het soms misschien weleens quasi-ernstig — zich mee kwellen, zonder er uit te komen. En daar zijn er anderzijds, di© dien Bijbel practisch maar laten voor wat hij is en nu óf in Barthiaanschen geest wachten op den inslaanden bliksem van het eigenlij'ke, actueel© Woord van God, èf het aUes verwachten van „het innerl^'k licht", van „een woordje, een beloftetje", dat zij nog eens hopen te ontvangen.

Laten wij in heide gevallen ons maar geen Calvinisten noemen. Want dat heeft met CölVinisme niets te maken. Het Calvinisme redeneert niet vóór alles en het Calvinisme wroef niet vóór aJles, modem psychanalytisch of ziekelijk mystiek, in het eigen binnenste.

Het Calvinisme is in heiligen, geloovigen zin practisch. D© Calvinist kent God als een realiteit, als een God, die in Christus beslag op ons leven legt, die gehoorzaamheid van ons vordert, die wil, dat wij voor Hem staan in de houding, waarin Abraham vóór Hem stond: „Zie, hier ben ik!"

Zijn wij zoo Calvinist? Beven wij voor Gods souvereine majesteit? Zij'n wij het ons bewust, hoe iets in de wereld en niets in ons leven zich ook aar één oogenblik daaraan onttrekken mag?

Buigen wij' ootmoedig voor Zijn Woo-rd? Is het onze zielebede: „Heer, ai, maak mij' Uwe wegen door Uw Woord en Geest belcedd"?

Weten wïj', dat niet wij God verltoren hebben, maar dat Hij ons verkoren heeJ^, maar verkoren om vrucht te dragen en nuttig te zij'n voor Hem?

Eindelijk, zijn wij vreemdelingen in deze wereld, maar die op onze reis in de vreemdelingschaip trouw doen in die wereld alles, waartoe God ons roept?

Dan zijn wij' Calvinisten. En dan heeft niet alleen het Calvinisme toekomst, maar dan hebben ook wij, dan heeft ook ons leven, onze arbeid, persoonlijk en als kerk en op wetenscliappelijk en op staatkundig gebied toekomst. Want dan werkt in ons hetzelfde, dat ook de eigenlij'ke toekomstkracht van het Calvinisme is: de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, als God zal zij'a aJles in allen.

G. BRlLLENBiüRG WURTH.


') Deze artikelen bevatten een referaat, gehouden op den Z.-Holl. Afdeelingsdag van den Geref. Jong. Bond op den 2en Paaschdag 1932.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

De toekomst van het Calvinisme.¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's