GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onbevredigende bestrijding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onbevredigende bestrijding.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Antwoord aan den Heer I. Stao.)

I.

De heer I. Stap heeft in het Gereformeerd .Tongelingsblad (nrs van 6/1/1933 e.v.) een vijftal artikelen gewijd aan de opmerkingen, welke ik maakte in mijn recensie van zijn „Toelichting" enz. (zie „De Reformatie" van 2 en 9 Diec. 1932). Een wederwoord mijnerzijds schijnt niet ongewenscht. In het hier na volgende warden met Romeinsch© cijfers de vervolgstukken van de artikelen van den heer Stap aangeduid; de Arabische cijfers geven de bladzijde-nummers aan.

Vóór alles moet gaan een verzet tegen de poging van den heer Stap om derden in dit debat te betrekken. In II, 315, wil de heer Stap een wig drijven tusschen de redactieleden van „De Reformatie". Hij doet het voorkomen, alsof het redactielid. Dr K. Schilder, het met mij eens zou zjjn en verklaart gaarne te zullen vernemen of de andere redactieleden. Dr Tazelaar en Prof. Dï Wiaterink hun namen zouden willen zetten onder de door mij geponeerde stellingen. De vraag moet gesteld worden, waaraan de beer Stap het recht ontleent te suggereeren, dat Dr K. S., en dan in onderscheid van de andere redacteuren, het met mij eens zou zijn. Eenige verklaring in die richting van den kant van Dr S. heeft tot nu toe ontbroken. In „D'e Bazuin" van 16/12/'32 heeft hij opgenomen een verslag van een door mij gehouden lezing en daarbij in de inleiding-uitdrukkelijk aangeteekend, dat het niet geschiedde „om de zaak te behandelen doch bij wijze van berichtgeving", terwijl' hiji in een onderschrift dit verklaarde:

„Zooals ik herhaaldelijk stellingen hier overnam en ter overweging gaf, zoo geef ik daarom ook zonder meer dit verslag door."

Deze publicatie is den heer Stap bekend (zie V, 368). Evenwel noemt hij niet de zooeven geciteerde woorden van Dr Schilder. Het betrekken in het debat van iemand die zich aldus gereserveerd uitdrukt, gehjkt op het „bij de haren er bij sleepen".

De wijze, waarop de heer Stap zijn polemiek voert, is er ©en van de soort, welk© niet aanbevolen mag worden. Zijn artikelen zijn niet van oppervlakkigheid (en erger) vrij gehouden.

Slechts in het voorbijgaan wil ik hier er op wijzen, hoe ook de taal zelf van een en ander de symptomen draagt, zoo b.v. wanneer de heer Stap spreekt van een „addertje, dat de wapentasch"(!) ontglipt (I, 299) en ook wanneer hij spreekt van het vervullen „uit louter pleizier de rol van Don Quichotte" (III, 329). Deze Don Quichotte-opmerking betreft niet alleen mij, maar ook Ds C. Lindeboom van Amsterdam (al wordt die door den heer Stap niet genoemd), want laatstgenoemde heeft ©en soort-gehjk© opmerking gemaakt als ik, waarop ik nader terugkom.

Dr W; i©lenga en Ds Talma.

In zijn eerste artikel verweert de heer Stap zich tegen mijn opmerking, dat hij wel Ds Talma naar voren bracht, doch het strijdschrift van Dr Wielenga contra Talma verzweeg. Hij merkt op, dat het volstrekt overbodig was Dr W. te noemen, omdat het in diens polemiek met Ds T. uitsluitend ging over het patroonsgezag. En dan gaat hij voort met een aantal bladzijden te noemen, waarop Talma door hem (S.) geciteerd werd, om aan te toonen, dat op die plaatsen niet de minst© aanl©iding zou bestaan om Wielenga te noemen.i)

Zoo; en dat is voor den heer S. voldoend© reden, om ter afsluiting van zijii beschouwingen over de gewone werkstaking, in ©en vetgedrukte literatuur-opgaaf alléén Talma te noemen. Daar wordt alléén Talma genoemd. Daar wordt dus dar lezers als het war© ingeprent, dat zij voor een nadere behandeling van de in het voorgaande besproken onderwerpen, zich zeer bijzonder met Tahna zullen bezighouden. Met Talma en niemand anders. Daar worden dus onze jongelingen als het ware gedreven naar een werk, waartegen, zoo als ik het in mijn recensie heb gezegd, all© vooraanstaand© Antirevolutionaire bladen ©n ©eni aantal Gereformeerden buiten de politieke pers, ernstige bezwaren hebben ingebracht. Een werk, waarvan Dr W. A. van Es getuigd heeft (A.R. Staatkunde, 3m.-tijdschrift, 3e jaargang, 1929, blz. 352):

„Het was o.i. een principiëele fout van Talma..., dat hij verzuimde goede onderscheidingen te maken."

En nu vindt de heer Stap het volstrekt niet rrationeel, om daarbij dan niet het geschrift van Dr Wielenga te vermelden, omdat dez© meer in het bijzonder over het patroonsgezag zou handelen. Hq' moge dan nog eens hertezen het verweer van Ds Talma zelf en daarin opmerken, hoe deze heel goed aangevoeld heeft, hoe de gansche opvatting van Dr W. zijn, Tabna's opvattingen inzake werkstaking, in haar grondslagen aantastte. Ik verwijs aar de uitlating van Ds Talma o.a. op blz. 32/33 opgenomen in „Dé vrije arbeider gehoorzaam!" (Wageningen 1904). En nu doet het ©r ier niets aan toe^ dat ook Dr W. nog wel stakingsmogelijkheden erkent. De heer Stap zou zoo mij met mijzelf kunnen bestrijden. Ik behoefd© en behoef ook hier niet op de opvattingen van Dr Wl. zelf in te gaan. Hoofdzaak moet blijven, dat Dr W. ©en leer ontwikkeld heeft, di© principieel van die van Ds T. verschilde, ©n die tot nadenken dwingt.

Ik sta in mijn bezwaar tegen het niet-opnemen van Wielenga niet alleen. Ook Ds C. Lindeboom van Amsterdam heeft een zelfde hezwaax ontwikkeld door in zijn recensie van het boek van den heer Stap het volgend© op te merken:

„Hier en daar zette ik een vraagteeken. Meent de auteur inderdaad, dat het standpunt, door Talma ingenomen in zijn brochure „De Vrijheid van den arbeidenden stand", het principieel-zuivere is? Kent hij niet de bestrijding van Dr B. Wielenga „De Vrije arbeider gehoorzaam"? "

(Noord-Hoüandsch Kerkblad ll/ll/'32). Heeft dus ook Ds Lindeboom „uit louter pleizier de rol van Don Quichotte" vervuld?

De heer Stap moest te hoog staan om argumenten te vervangen door scheldwoorden. Hij vestigt op deze wijze niet den indruk ©en krachtige overtuiging van zijn goed recht te hebben.

Intusschen heb ik bereikt, dat de heer Stap (NU) nadrukkelijk verklaart het niet met Talma eens te zijn. Dit geschiedt in zijn derde artikel volstaat hij met het volgende korte zinnetje: „Op blz. 377 wordt het geschrift zelf genoemd. Al weer: niet in verband met patroonsgezag". Doch op deze blz. 377 komt het juist aan. Want hier wordt een streep gezet onder de afdeelingen I tot en met IV, welke de Werkstaking (in het algemeen en ook in het bijzonder, in voorbeelden) behandelen, waarna dan een slotafdeeling volgt onder nummer V, over de politieke staking. In de afdeelingen I—IV vindt men in den tekst hier en daar, meestal tusschen haakjes, een geschrift genoemd, hetwelk in die afdeeling meer in het bijzonder is geëxcerpeerd, waarna dan onder afdeeling IV, zonder haakjes, met interlinie, dus los van de bovenstaande alinea's en ter afsluiting van deze afdeeling wordt opgegeven als: „Lectuur" (dit woord vet gedrukt): Ds A. S. Talma „De vrijheid van den arbeidenden stand". Dat geschiedt dus, nadat afd. I gaf de omschrijving van het begrip, afd. II de staking behandelde als een tweesnijdend zwaard, afd. III: recht en plicht tot werkstaking, afd. IV „Drie voorwaarden". En vóórdat de heer Stap dan overgaat tot de slotafdeeling over de politieke staking, heeft hij de even bedoelde lectuur-opgave gedaan. Daar, op die belangrijke plaats, is die lectuur-opgave van overheerschende beteekenis.

(biz. 328/29). Hij erkent dat Talma „niet juist gezien" heeft. Het niet-eens-zijn met Talma en toch zonder meer zijn geschrift in een lectuuropgave te noemen (op die plaats, als e enig geschrift) en dit voor jonge menschen wier meening nog moet wo-rden gevormd en die men tot „bronnen"-studie wil opwekken, schijnt kwalijk te vereenigen met voorzichtige paedagogie.

A. SCHILDER.

(Wordt vervolgd.)


^) Voor wie hierop dieper wil ingaan, moge nog de volgende opmerking gelden.

Wanneer wij goed opletten, dan blijkt, dat van de vijf opgegeven bladzijden er al direct één is (339), welke geheel buiten het Werkstakings-hoofdstuk staat; dat een andere (380) uitsluitend handelt over de politieke staking; dat op blz. 374 Talma wel geciteerd wordt, doch in een ander geschrift dan waarover het in mijn recensie ging; dat op blz. 376 de naam Talma in één zin met nog anderen genoemd werd als bestrijder(s) van Troelstra, al weer zonder dat het in het gading zijnde geschrift van Talma hier nader wordt genoemd. Maar wanneer de heer Stap er aan toe is om de critieke plaats zelf te noemen, dan

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Onbevredigende bestrijding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's