GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is godsdienstige opvoeding mogelijk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is godsdienstige opvoeding mogelijk?

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er ligt nog eea oude schuld op afdoening te wachten.

Toen ik eenigen tijd geleden op deaei plaats enkel© aangelegenheden der rijpende jeugd besprak, was het 't plan om. niet alleen de lichamelijke-en zedelijke-, maar ook de godsdienstige opvoeding te behandelen. Over de beide eerste werd reeds een en ander in 't midden gebracht; maar de laatste bleef tot nog toe liggen — en daarom wordt deze thans nog afgedaan.

Voordat wij echter tot de zaak zelf kunnen overgaan, moet een praealabele kwestie onder de oogen gezien. Wij staan namelijk voor het feit, dat öf de mogelijkheid eener religieuze vorming totaal geloochend wordt, èf dat men ontkent dat ze een zelfstandig stuk der opvoeding zijn zou en haar daarom bij een ander deel onder brengt. En dit alles op zijn beurt geschiedt weer op twee manieren: hetzij met overwegingen van meer subjectieven aard, dus met overwegingen ontleend zoowel aan den persoon, die opvoedt, als aan hem, die moet worden opgevoed; hetzij met meer objectieve overwegingen, dus met overwegingen aan den godsdienst zelf ontleend, omdat men aan de religie alle bestaan ontzegt en haar althans niet als een eigensoortig verschijnsel in het menschenleven erkennen wil.

Om met dit laatste te beginnen vermeld ik als voorbeeld twee namen. Allereerst noem ik als paedagoog Pestalozzi. In zijn brief „Wie entsteht Gottes verehrung? " beschouwt hij als het wezen van wat wij religie noemen het vertrouwen. Overal waar dit leeft, kan men ook zeggen, dat de religie aanwezig is. Zelfs kunnen beide kortweg met elkaar vereenzelvigd: vertrouwen is religie, evenals religie vertrouwen is. Op wien dit vertrouwen zich nader richt, op vader of moeder, op onszelf of op onze medemenschen, op de natuur of op andere geheimzinnige machten, is tamelijk onverschillig. Een religieuze natuur is ieder, die met een goed en onbevangen vertrouwen zijn omgeving tegentreedt.

Van deze grondgedachte uit heeft Pestalozzi ook spoedig den oorsprong der religie gevonden, . Ieder kind begint immers met onbepaald zijn ouders te vertrouwen. De eerste vertrouwensverhouding in het leven van het kind is die tot zijn, vader en misschien nog meer tot zijn moeder. En deze eerste vertrouwensrelatie is reeds een vorm van godsdienst. Dit is nu de z.g. kinderreligie. Dit is het zaad, waaruit zijn heele verdere godsdienst zich ontwikkelt. En onze religieuze vorming — indien men daarvan tenminste nog afzonderlijk spreken wil — kan in niets anders bestaan, dan dat wij het bevorderen, dat het kindervertrouwen zich allerzuiverst ontplooit en naar zooveel mo'gelijk kanten uitzet. Het moet er velen en steeds meerderen gaan omvatten. Tot hoe meer personen het zich uitstrekt, des te rijker de rehgie wordt.

Naast Pestalozzi noem ik uit den lateren tijd als psycholoog Freud. Waar er reeds zooveel O'Ver hem geschreven wordt, kan ik voor ons tegenwoordig doel volstaan met de herinnering, dat ook hij den godsdienst niet als een zelfstandig verschijnsel erkent. De sexualiteit is bij hem de eenige vuurhaard van het leven. Eerst teruggedrongen en later gesublimeerde geslachtsdriften religie zijn. — dat zou onze

Nu kan het Freud toegegeven worden, dat het sexe-verschil zeer diep ingrijpt in het leven. Omdat het man-en vrouw-zijn door God zelf reeds in de schepping en au nog met de geboorte van elk mensch gegeven wordt, kan erkend, dat religie en sexualiteit, hemelsche en aardsche liefde in de menschenziel dicht bij elkander liggen. En omdat ze vlak naast elkander liggen, kunnen ze ook licht in elkander overloopen en zich met elkander yermengen. Wie sterk en te sterk de jeUgieuze gevoelens prikkelt, loopt licht gevaar, ook andere gevoelens en driften op te wekken, die beter bleven rusten, 't Is ook uit zielkundig oogpunt zóó waar, , als in Johannes 8 verhaald wordt, dat de overspelige vrouw op haar zondige daad gegrepen werd juist , op één van Israels meest geestdriftige religieuze feesten. Het heeft zijn reden, dat Paulus de kerkleden waarschuwt, dat zij, beginnende in den Geest, straks nog zullen eindigen in het vleesch. Zoowel de geschiedenis der officiëele mystiek als die der christelijk© vroomheid in het algemeen, geeft helaas ook voorbeelden, dat men tot zedelijke aberraties kwam, en zelfs de verhouding tot God en tot den! Heere Jezus ver-aardschte en verzinnelijkte. En het is te vreezen, dat de onzuivere, zwoele, zoogenaamd mystieke toon, die hier en daar in stichtelijke toespraak en lectuur gehoord wordt, uit een ongelukkig huwelijk of een doolgeraakt zedelijk leven verklaard moet worden.

En op soortgelijke vpijze kan het aan Pestalozzi toegegeven, dat bij het kind het geloof in God en het vertrouwen in zijn ouders nog zeer innig saamgeweven hggen, en dat het zijn kinderreligie in de praktijk van het leven bijna uitsluitend openbaren kan in liefde en eer en gehoorzaamheid jegens zijn vader en moeder. En niet minder waar is het, dat het kind zich ^e geestelijke dingen vaak voorstelt in de beelden van zijn lOmgeving: God in de gestalte van vader of grootvader, den Heere Jezus met het gelaat van moeder, .de engelen met een aangezicht als van dezen of genen, enz.

Maar dit alles geeft noch Pestalozzi noch Freud het recht, om de religie kortweg hetzij met het vertrouwen, hetzij met de sexualiteit te ^veTeenzelvigen. Wiant behalve tot vader en moeder, broers en zusters, omgeving en maatschappij, natuur jen schepping, staat de mensch nog tot .iemand gansch anders in verhouding. En deze gansch ander© is God zelf. En de verhouding tot Hem is tot geen andere terug te leiden, noch uit een andere te verklaren. Wil men van een grond-of oerverhouding spreken, dan is zij dit. Zij gaat hoog boven alle andere uit en sluit ze alle in zich in. Of dogmatisch uitgedrukt: all© kinderen van Adam slaan van nature in een .verbond met God. Het werkverbond bestaat ook nu nog. Niemand is los van den Heere. Ieder beeft met Hem te doen. En deze relatie met God is niet dood, maar leeft en laat zich ook ber merken. God laat zich aan niemand onbetuigd. Hij openbaart zich aan allen. De godsdienst is een totaal eigensoortig verschijnsel, dat daarom ook om een eigen vorming en opvoeding vraagt.

De mogelijkheid en zelfstandigheid der religieuze opvoeding worden ook om meer subjectieve overwegingen geloochend. Hierbij moet vooral Rousseau genoemd. Volgens hem berust de heele ideei, dat er zoo iets als een godsdienstig© opvoeding bestaan zou, èf op vroom bedrog öf op zelfmialeiding. Het schijnt wel, dat wij de jeugd opvoeden tot geloof in God, maar in werkelijkheid voeden wij haar op tot geloof in en aan onszelf. Omdat wij d© dwaasheid begaan, het kind t© leeren dat ©r een God zou bestaan, daarom begint het er aa» te gelooven. Maar indien wij nooit van God spraken, zou het uit zichzelf nooit op de gedachte komen, dat er Een is.

Bovendien acht Rousseau heel de godsdienstige opvoeding niet meer dan een geographisch© kwestie te wezen. De Mohammedaan leert zijn kind, dat Allah groot is en Mohammed zijn profeet. Maar de Roomsche voedt zijn kind in een gansch andei'© leer op. En de Protestant weer In de zijne. Ieder kind wordt opgevoed in de leer en het geloof van zijn ouders. Maar indien hetzelfde kind in ©en ander werelddeel of uit andere ouders geborein was, zou het ook een ander geloof hebbon. En het is toch te dwaas — besluit Rousseau — 'dat, wat nu echt godsdienst is en onze zalieheid uitmaakt, bepaald zou worden door het lano, waaxin-, of het menschenpaar waaruit wij geboren zijn.

Deze bezwaren van Rousseau schijnen bizonder voor ons te moeten klemmen. Wjj, als gereformeerde belijders gaan immers gaarne uit van de realiteit van het Verbond. Wij gelooven immers, dat de kinderen van geloovige ouders daarin reeds (geboren w©rd©n en dat zij, nog voordat ze tot bewustzijn gekomen zijn, in den Heer© Jezus geheiligd en in genade aangenomen zijn. Wij zijn er geen voorstanders van, om de jonge menschen in religieuze aangelegenheden z.g. neutraal op te voeden. Wij raden hun niet aan om te wachten, tot zij ouder zijn geworden; om zich eerst van de verschillend© godsdienstig© overtuigingen zoo onbevangen moigelijk op d© hoogte te stellen en dan, daaruit die te kiezen, welke hun het beste lijkt. Wij zijn heD, die hun integendeel trachten in te prenten, dat zij niet meer te kiezen hebben; dat er voor hen reeds gekozen is; en dat zij van hun zijde niet meer hebben te doen dan om aan t© nemen en te h^ vestigen, wat met nam© in den doop reeds over hen werd vastgelegd. Maar — en ziet hier het vraagstuk — als bet dan zóó is, dat wi] niets anders dan ja op onzen doop hebben te^ zeggen — heeft dan eigenlijk Rousseau niet gelijk? Kan er dan nog wel op het terrein der religie sprak© zijn van opvoeding tot zelfstandigheid? Is , dan al ons geloof zoo heel veel anders .dan napraten van wat ons door onze ouders 'en de kerk is voorgezegd?

Ik geloof niet zoo ver huiten de werkelijklieid te wezen, wanneer ik meen, dat ideeën als van Rousseau ook bij verscheidene jonge menschen van tegenwoordig leven.

Er zijn eenerzijds onverschilligen, die precies als hij redene©ren. Zjji kunnen het toch niet helpen, dat ze uit die ouders geboren weerden. Zij zijn toch niet verantwoordelijk voor hetgeen dezen met hen in hun jeugd gedaan hebben? Zij zijin toch niet aansprakelijk voor den doop, die hun buiten hun weten en willen werd toegediend ? Juist omdat zij ma'nnen en vrouwen van karakter willen worden, willen-zij ook in geloofszaken uit eigen oogen zien, óp eigen voeten loopen, en niet slaafs hun ouders of andere opvoeders inavolgen. Zij willen eerst schoon schip maken en zoo zelfstandig en onbevooroordeeld mogelijk alle dingen onderzoeken, om dan di© overtuiging aiit te kiezen, die het meest met de waarheid in overeensteonming blijkt te zijn.

Aan den anderen "kant zijn er ook emstigen^, scrupuleuzen, die zich, hoewel op andere wijze, met dezelfde bezwaren pijnigen. Is — wat zij voor hun geloof aanzien — niet louter de invloed van hun ouders? Is dit nu werkelijk iets eigens en persoonlijks van hen en niet de macht van gewoonte en opvoeding? Zouden zij niet met precies hetzelfde enthusiasme Roomsch of Heidensch zijn, indien zij in zulke landen geboren waren, ? . En heimelijk kruipt soms de 'gedachte in de ziel op, dat het toch veel verkieslijker is, om eerst in het heidendom of een puur wereldsch© omgeving geleefd te hebben en dan tot het christendom bekeerd t© worden, dan om er van jongsaf in opgevoed en onderwezen t© zijn. En het zijn waarlijk niet alleen jonge menschen, door wie innerhjk aldus wordt gedacht en geredeneerd.

Nu is het — om met dit laatste te beginnen — niet waar, dat een scherpe overgang van heidendom tot christendom, van wereld tot kerk, op zichzelf de gewenschte zekerheid geeft. D© bijbel weerspreekt dit. Paulus b.v. die zulk een bizonder scherpen overgang maakte, hoort gij d© mogelijkheid opwerpen, dat hij zelf nog verwerpelijk zal worden bevonden. Niettegenstaande zijn extra-ordinaire roeping rezen dergelijke^ mogelijkheden soms

toch nog in Paulus' ziel op. En als die mogelijkheid in zijn hart opkwam, dan had Paulus niets aan zijn buitengewone roeping. De zekerheid, die wij zoeken, ligt ook niet in onze levensgeschiedenis of zielshistorie, maar alleen in de vaste en nimmer-falende belofte Gods.

En hieraan voeg ik een tweede, practische opmerking toe. Zonder den ernst, waarmee het geschiedt, te miskennen, versta ik toch niet wat nuttigheid er in kan wezen, onze ziel eindeloos af te tobben met de vraag of ons geloof tot nog toe enkel verstandswerk of kwestie van opvoeding is geweest. Want een oogenblik het allerergst© veronderstellend en aannemend, dat onze religie tot nog toe nooit iets eigens was, "dan zij het toch met ernst gevraagd: wat maakt dit strikt genomen uit? Is dit dan iets van dien aard om er eindeloos op te blijven vastzitten? Maar immers — meer dan het verleden is toch het heden en de toekomst? Al zou het allerongunstigste geval van ons opgaan, dan kan dit immers heden nog veranderen? Heden kan uw godsdienst toch nog tot iets eigens en persoonlijks worden? Heden kunt gij toch, niet in een aangeleerd, maar in een oprecht schuldbesef, u voor Christus' voeten werpen en Hem om Zijn genade aanroepen? Is het niet ziekelijk, mogen wij wel het heden, dat God ons geeft, verknoeien door allerlei onvruchtbaar gemijmer over het verleden, zonder tegelijk iets te doen om er van af te komen? Is het niet veelmeer onze christelijke roeping, om, nadat we ons van hetgeen achter ligt in een oprechte schuldbe'lijdenis losgemaakt hebben, ons uit te strekken iuaar de roeping die van Boven is, in Jezus Christus, onzen Heer?

Maar, werpt ge mij wellicht tegen, Rousseau dan? En het Verbond en de Doop dan? En het feit, dat we niet meer 'te kiezen hebben ?

En zeker, Rousseau had een 'schijn, maar ook niet meer dan een schijn van gelijk. Ik kan het u grif toegeven: waimeer gij in een heidenland waart geboren, zoudt ge allerwaarschijnlijkst met dezelfde goede consciëntie heiden zijn, als ge nu, christen zijt. Met absolute zekerheid is ook dit wel niet uit te maken, maar negentig — zoo niet meer — percent kans was ter toch wel op. Doch desniettemin gaat ge geheel verkeerd, wanneer ge hieruit afleidt, dat godsdienst geheel een kwestie van geographic en nationaliteit zou weaen^ en dat hierom uw christendom nooit iets eigens of persoonlijks worden kan.

Want vooreerst deugt een dergelijke opvatting van eigenheid niet. Een kunstenaar b.v. is toch jiiet iemand die totaal los van zijn opvoeding en omgeving geheel nieuwe en ongekende dingen voortbrengt? Maar is de kunstenaar niet veelmeer die mensch, die op dezelfde wereld, v/aarin wij allen dagelijks leven, een eigen kijk heeft, daarin een eigen schoon ontdekte en die dit nu ook op eigen, zelfstandige wijze, uitdrukken èn weergeven kan ?

Dit zijn toch niet 3e karakters, Sie op straat door hun buitennissige kleeding opvallen? Of zijn de karakters niet veel meer zij, die timmerman of metselaar, kantoorklerk of schoolmeester zijn, zooals alle andere menschen, maar die dit zijn met hun heele persoonlijkheid, en de volle keuze en overgave van hun wil: timmerman of schoolmeester tot in de toppen van hun vingers toe! Er bestaat toch nog altijd een wezenlijk onderscheid tusschen originaliteit, eigenheid, zelfstandigheid aan den eenen kant, en bizarheid anderzijds. En dit gaat ook door op het terrein der religie. Wij behooren het geloof onzer ouders en den doop, der kerk te beamen, ja zeker; maar wij mogen, en moeten het doen met een riieuwc' 'liefde, met een eigen stem, en met die persoonlijkheid, die wij en niemand anders zijn.

Daarbij is die heele redeneering van Rousseau door en door bedriegelijk. Gij kunt wel het geval opwerpen, dat, wanneer ge in een heidenland geboren waart, gij vandaag heiden waart, maar meer dan een denk-mogelijkheid is dit niet. Dit is spreken over dingen, die zich bij u niet voorgedaan hebben en zich ook nooit zullen voordoen. AI werpt ge die mogelijkheid tien of twintig keeren op, daarmee is ze nog geen werkelijkheid en zal ze het ook nooit worden. Gij zijt en gij blij[t nu eenmaal hier in Nederland, in dis kerk, uit deze ouders geboren. En dat ge uit Christenouders en onder het verbond Gods geboren wercit. is geen toeval; daar schuilt een bizondere beschikking Gods achter. Het verbond, dat u ia den doop beteekend en verzegeld v/erd, kwam als een bizondere zegen Gods over u. Waarom Hij u met deze hooge gunst bezocht, en anderen voorbijging — ik weet het niet, en niemand die het kan verklaren. 'Maar daarvan zal de reden zeker niet in uzelf gezocht moeten worden. Bat was Zijn welbehagen alleen.

Maar indien dit aldus is, mag dan uw antwoord hierin bestaan, dat gij deze bevoorrecliting afwijst en dat gij den oneerbiedigen wensch koestert om. liever als heiden geboren 'te zijn? Mag uw antwoord dan zijn, dat gij van uw bevoorrechting een reden maakt om de echtheid van uw geloof te betwijfelen? Of moet uw antwoord niet veel meer dit zijn. dal gij uw bevoorrechting met bewondering en opgetogenlu^id aanneemt en met eon eigen woord van liefde uw Bondsgod er voor gaat danken? „Groot zijt Gij, o Heer, en lofwaardig ten volle, groot is Uw kracht en aan Uv/e wijsheid is geen einde". (Augustinus).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Is godsdienstige opvoeding mogelijk?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's