GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In wereldsch gezelschap.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In wereldsch gezelschap.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het geschiedde, als Hij gekomen was in het huis van een der oversten der farizeën, op den sabbat, om brood te eten, dat zij Hem waarnamen. Lukas 14:1.

'Waai-de Heere Jezus zich ook bevond, in den tempel of aan een gastmaal, steeds is Hij dezelfde. Altijd en overal is Hij bezig in het werk Zijns Vaders. Geen oogenblik vergeet Hij de hooge roeping Zijns levens. Ook aan het gastmaal van den farizeër betoont Hij zich den Zoon des menschen. Ofschoon de Heiland den boozen toeleg der uitnoodiging doorzag, toch nam Hij haar aan. Met liefderijke bedoeling trad Hij binnen in een Hem vreemd, ja, vijandig gezelschap. De farizeër wilde Hem valsch bespieden. Christus daarentegen is vervuld met een heilig en liefderijk oogmerk, ten goede dergenen, die Hem waarnamen, om Hem te beschuldigen.

Terwijl het hart van den farizeër vol is van duivelsche list, is het hart van den Heiland verviüd met hemelsche gedachten en Zijn mond met Goddelijke wijsheid.

Of Christus aan den maaltijd van den farizeër of aan den vriendeudisch bij Zacheüs aanzit; of Hij spreekt met de Samaritaansche vrouw of met Nicodémus, een leeraar in Israël, steeds handelt 'Hij over de rechte zaak, ter rechter tijd en op-de , 'rechte wijze. Aan alle plaatsen en onder alle omstandigheden blijft Hij zichzelf gelijk.

Daarin heeft Hij Zijn discipelen een hoog exempel gegeven, dat zij van verre met ernst hebben na te volgen.

Elk christen komt in zijn omgeving met zeer verschillende menschen in aanraking. Ofschoon wij geen vriendschappelijken omgang mogen zoeken met wereldsche lieden, is het toch meestal onmogelijk zich geheel aan dezen te onttrekken. Dan zouden wij de wereld moeten uitgaan. Maar het is heel iets anders of een geloovige door zijn beroep en door zaken met wereldsche menschen te doen heeft, dan of hij zich onder hen vrienden maakt. Het eerste is vaak onvermijdelijk, het laatste altijd ongeoorloofd.

Hoogst af te keuren is het, als een christen vriendschapsbetrekking aanknoopt met hen die God en Zijn volk tegenstaan. Zulk een belijder stelt zich in een droevig daglicht. Als zijn hart brandde van liefde tot 's Heeren naam en zaak, zou hij verstaan: waar geen plaats is voor mijn Heiland, is ook geen plaats voor mij. Een huis, waar God en Christus geheel worden uitgesloten, kan en mag niet zijn het huis, waar een christen gastvrijheid aanneemt en vertrouwelij ken omgang zoekt.

Zéker behoort deze zijn wereld te kennen, doch dit maakt hem nog geenszins een wereldling. Hoe ver wij ops verkeer met wereldsche menschen hebben uit te strekken, is een punt, dat elk geloovige met ernst voor zichzelf heeft te beslissen. "Wiaar hij zich er niet altijd aan kan onttrekken, moet hij er echter wél altijd met bezadigdheid, waakzaamheid en gebed om 's Heeren hoede en bewaring verkeeren. Christus vergat nooit, ook maar één oogenblik, wie Hij was en waar Hij was. Zoo betaamt het ook den 'Christen.

John Newton zegt: „Ik raad dengenen, die door hun beroep genoodzaakt zijn met wereldsche menschen om te gaan, daarbij hun werk te doen, alsof zij het in den regen deden. Roepen hun bezigheden hen buiten, zij zullen ze niet laten varen, uit vrees van een weinig nat te worden; maar ook, wanneer ze afgedaan zijn, zullen zij niet tot vermaak in den regen blijven".

Hetgeen ons moeilijk valt en tot een kruis strekt, zal niet licht tol een strik worden. Die Heere eischt van ons, dat wij altijd, en niet het minst als wij met wereldsche menschen zaken hebben, ons Zijn discipelen zullen betoonen. Wij hebben er diep van doordrongen te zijn, dat wij ook dan ons bevinden onder het heilig en alziend oog des Heeren, — maar óók onder het scherp "spiedend oog van onze tegenstanders.

Wie aan hel heilig voorbeeld van Christus in dezen zich toetst, zal zich diep beschaamd gevoelen, over zooveel ontrouw en nalatigheid, waaraan hij door menschenvrees schuldig staat. Maar al te dikwijls is ook een christen helaas, nog een kind van plaats en tijd; van omstandigheden en toestanden, die een treurigen invloed op hem oefenen. Droeve dingen worden in onzen tijd niet zelden gezien in betrekking tot den omgang van belijders met erkend wereldsche menschen. Hoevelen zijn er niet, vooral jongelieden, die des Zondagsmoa-gens met de gemeenle opgaan, doch 's avonds in velerlei opzicht meedoen met de wereld! Hoe menig belijder wordt in de week op plaatsen en in omgevingen gezien, waar een christen zonder noodzaak niet behoort te komen? Inderdaad dreigt vooral tegenwoordig in dezen zeer ernstig gevaar. Laten wij toch wel bedenken, indien wij bidden, niet in verzoeking geleid te worden, dan moeten wij er althans zelf niet inloopen.

Wie den dag des Heeren naar den eisch van Gods Woord heiligen leerde, bidde steeds om de genade, den naam Gods te heiligen óók in de dagen der week, bij den weg, in zijn werk en beroep; opdal overal duidelijk uitkomen moge, dat wij christenen zijn. Vergeten \vij toch nooit, bij' alle uiterlijke voorkomendheid nemen de wereldsche menschen ons toch steeds nauwgezet waar. De wereld let nóg meer op wie gij in de week zijl, dan op wat gij des Zondags doet, als gij ter kerk gaat. En met een scherpen blik ziet zij onmiddellijk, als het een met het ander in strijd is.

„Bewaar uw voet", zegt de Prediker, „als gij ten Huize Gods ingaat". Een christen doe dit evenzeer, als zijn weg onverhoopt leidt in een wereldsche omgeving. Als hij daar iets verkeerds doet in woord of daad, kan hij er zeker van zijn dat het aanstonds in 't oog loopt. Veelal krijgt hij onmiddellijk te hooren: „dat had ik van ü niet verwacht". Ook legt de wereld het verkeerde van Gods volk graag onder een sterk vergrootglas. En vergelen doet zij het nooit. Na jaren wordt het hun, te pas en te onpas, nog voor de voeten geworpen.

Zij het ons vurig gebed, dagelijks te leven eu te wandelen als voor het heilig aangezicht Gods. Dan zal de gedachte, dat de wereld ons steeds spiedend waarneemt, ons niet hinderen. Veeleer zal dit aansporen, ons te oefenen om altijd een onergerlijk geweten Ie hebben voor God en de menschen; en toch niets te doen, wat den vijanden aanleiding kan geven tot lastering van 's Heeren naam en zaak.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

In wereldsch gezelschap.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's