GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De verwerping van bet Oude Testament in bet heden en verleden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verwerping van bet Oude Testament in bet heden en verleden.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Inden jongsten tijd is, met name in Duitschland, feller dan ooit, opnieuw de strijd tegen het O. T. opgelaaia. Doch nu zijn het niet slechts enkele geleerden, die in woord en geschrift den strijd aanbinden, waarin alleen academisch gevormden, of ontwikkelde leeken belangstelling toonen en partij kiezen, maar de groote massa vrijwel onberoerd laat. Thans is het anders geworden en is de strijd doorgedrongen tot het volk en in de Kerk. Daar zijn, naar ik meen, voornamelijk twee oorzaken voor. In de eerste plaats hebben de geschriften van von Harnack en Delitzsch, zooals reeds gezegd, grooteren invloed gehad dan men zoo oppervlakkig van wetenschappelijke werken zou zeggen en hebben langzaam aan, van boven af, de meer onlwiklcelden des volks vertrouwd gemaakt met hun theorieën: de ketterij van Marcion was door von Harnack weer in het centrum der belangstelling geplaatst en Delitzsch's grosze Taüschung was zelfs onderwerp van bespreking van de dagbladpers geweest.

Evenwel hiernaast moet een tweede factor genoemd worden en wel het anü-semitisme, de steeds toenemende afkeer van en het verzet tegen het Jodendom. Vooral na den oorlog is in Duitschland het anti-semitisme geweldig gegroeid totdat bij de overwinning van het Naüonaal-Socialisme de fel oplaaiende haat tegen de Joden zich een uitweg baande en oversloeg in vervolging en onderdrukking van al wat Joodsch was.

Vanzelfsprekend werd hierbij het O. T. niet gespaard. En zoo zien we thans de wetenschap met haar critiek en de hartstocht van de groote massa hand in hand gaan tegen liet O. T.

Zagen we in het voorgaande hoe van de zijde der wetenschap gepoogd werd het O. T. uit zijn positie te verdringen, tliaus willen wij er iets van laten zien hoe men in het hedendaagsche Duitschland in de pracfijk van het leven, in nationaalreligieuze en politieke beweging, de theorieën der wetenschap ook inderdaad in toepassing wenscht te brengen. Dat hier van volledigheid geen sprake kan zijn en onmogelijk alles genoemd kan worden wat in populairen vorm, brochure en dagblad, tegen zoowel als vóór het O. T. is gesproken, zij hier ten overvloede nog opgemerkt.

In de eerste plaats dient hier genoemd de z.g. Deutschkirche (Zie W. Kunneth u. H. Schreiner. Die Nation vor Gott, 1933, pg. 3^ vlg.).

De „Duitsch-kerkelijke" beweging — niet te verwarren met de geloofsbeweging der Duitsche Christenen — is geboren in den tijd van Duitschlands grootsten nood. In 1917 in kleinen kring ontstaan, werd zij door het organisatorisch talent van Dr Niedüch in 1921 omgevormd tot den „Bund für Deutsche Kirch e", waarmee zich in 19S enkele andere organisaties verbonden. Orgaan van den bond werd sedert 1922 een half-maandelij ksch tijdschrift: „Die Deutschkirche. Sonntagsblatt für das deutsche Volk". In het reglement van den Bond wordt het doel als volgt omsclireven: „Doel van den Bond is de vernieuwing van het religieuze leven en van de Kerk door de gedachte van het Dnitsche vaderland als belangrijkste innerlijke aangelegenheid van de Duitsche volksgemeenschap". De Bond v^il geen sekte zijn, geen aparte Icerk naast de reeds bestaande genootschappen. Hij wil binnen het kader van de landskerken zijn taak vervullen en die kerken van zijn ideeën trachten te doordringen. In den bond is plaats voor alle DTiitschers: theologen en leekeu, protestanten en katholieken. Toch houdt de bond er wel degelijk een eigen leer op na. Zij komt in hoofdzaak op het volgende neer: ^

Christus of Jezus is het Christendom. De Evangeliën geven ons, wanneer" wij^ alles wat er niet in hoort terzijde stellen, een jtiist beeld van Zijn leer en leven. Jezus was een Ariër; Hij is een held, die de ware zielenadeli^lipzit. Hij leert de menschen het volgende:1. De 'Vaderliefde Gods. 2. Dat het op de gezindheid van den mensch aankomt en dat niet zijn fouten en deugden beslissend zijn. 3. Het Rijk Gods, dat bestaat uit de gemeenschap van Zijn jongeren die „licht" en „zout" moeten zijn. 4. Het eeuwige leven, dat op aarde reeds begint. Voor deze nieuwe opvatting van de religie heeft Jezus gestreden en hij is de voornaamste van alle strijders geweest. Zijn dood toont „de bereidwilligheid om borg te staan voor de zaak der waarheid, die ook Luther naar Worms dreef'. (Andersen, Der deutsche Heiland, pg. 26).

In tegenstelling tot dit zuivere Christendom, slaat het J o d e n-C hristendom. De meest kwade eigenschappen van het Jodendom zijn: eigendunk, „Slreberei", geldzucht. Door kapitahsme, internationalisme, invloed in'* politiek-en pers en door de wijze waarop het zijn gastvolken geestelijk en moreel bederft en het Christendom heimelijk ondermijnt is het een gevaar voor de wereld.

De oorzaak daai-van is zijn godsdienst. Zijn God is toornig en partijdig en slechts den Joden goedgezind. Altijd gaat het in hun religie om loon en straf, waaruit de geest van het handelsvolk blijkt.

Reeds in het begin van het Christendom is het onder Joodschen invloed, met name door Faulus, ondanks zijn ook heden nog onschatbare brieven, gekomen tot den bastaardvorm van Joden-Ghristendom. Tegen deze verjoodsching van het Christendom protesteerde voor het eerst Marcion, ^-evenwel tevergeefs. Luthers reformatie was de tweede poging lol verzet, doch ook hij kori niet slagen. Het „fatale lettergeloof' beheerschte hem nog. Zoo is het Lutheranisme, maar verderfelijker nog de Gereformeerde Kerk door het behouden van het O. T. verjoodscht. Dit is noodlottig, geweest. „Zeer klaarblijkelijk is de oud-testamentische opvoeding van ons volk mede schuld geweest aan de algeheele ineenstorting van zijn geloof bij het einde van den wereldoorlog". (Andersen, Der deutsche Heiland pg. 57).

Het zuivere Christendom echter en de Doiitsche

aard zijn wezensverwant. De zedelijke reinlieid, de drang naar waarheid, vrijheid en trouw hebben de Gerraaansche volken voor het Christendom gepraedisponeerd. „Ja, men kan zeggen dat eerst zóó de diepte, reinheid en hoogheid van het Christendom ons duidelijk wordt, hoe meer wij het met de oorspronkelijke begrippen van den Noordschen voortijdleerenvergelijken". (Andersen, a.w. pg. 86).

Dit zuivere Christendom, beleefd volgens Duitschen aard, is het D uitsch-Chris tendom. Om dit Duitscli-Christendom te grondvesten zijn er ingrijpende hervormingen noodig: Uitbanning van alle Joodsche bestanddeelen, in het bijzonder van „de Paulinische theorie van de rechtvaardigmaking zooals zij voornamelijk in den brief aan de Romeinen wordt voorgestaan". Uitgebannen dient verder de leer van den vertoornden God, van het zoenoffer van Christus, de „aartsjoodsche" leer van de erfzonde, dat „afschuwelijke uitvindsel van den verdorven Aziatischen geest". (Andersen, a.w. pg. 106). En zoo is er nog meer!

De lezer zal in de bovengenoemde theorieën veel bemerkt hebben wat allesbehalve nieuw is, doch reeds door verschillende bestrijders en verwerpers van het O. T. in verschillende tijden naar voren is gebracht.

Op enkele bijzondere overeenstemmingen zij nog eens de aandacht gevestigd.

Dat Jezus een Ariër was, althans geen Jood, beweerde ook Delitzsch en wij kunnen wel zeggen dat bijna alle anti-semieten, die toch nog het Christendom willen vasthouden, alle mogelijke moeite doen om te bewijzen, dat onze Heiland toch maar geen Jood was. Israels God is een toornig God en partijdig en den Joden slechts gunstig gezind! Thomas Morgan, de bestrijder van het O. T. uit de 18e eeuw, beweerde bijna woordelijk hetzelfde. De theorie over het Joden-Christendom vinden wij bij Marcion, Morgan en von Harnack. Alleen Piaulus blijkt door hen heel wat meer gewaardeerd te worden, dan door de „Deutschkirche". De beschouwing, alsof Luthers optreden een stap was in de richting van de verwerping van het O. Testament, vindt men ook bij von Harnack. En ook deze is van meening, dal de Calvinistische Kerken de voornaamste schuld treft voor het behouden van het O. T. Dat von Harnacks „Marcion" den leiders van de Deiitschkirche zooal niet tot gids gediend, maar hen dan toch in ieder geval beïnvloed heeft, is meer dan waarschijnlijk.

In de tweede plaats vraagt onze aandacht het werk van den bekenden Nationaal-Socialist Alfred Rosenberg: Der Mythus des 20 Jahrhunderts (29—30 Auflage, München 1934), dat, zooals bekend is, beschouwd kan worden als een poging om het D'uitsche Nationaal-Sodalisme van een wijsgeerigen grondslag te voorzien. Ook voor Rosenberg is het O. T. slechts de litteratuur van een Semitisch volk, dat in godsdienstig opzicht zeer laag staat, zoodat we in het heele z.g. O. T. niet eens het onsterfelijkheidsgeloof vinden. De in het O. T. gepredikte God is de nationale God van dat volk, Jahwe, dien het zich zelf maakte. Het karakter van de Israëlieten en Joden is in één woord samen te vatten: het zijn parasieten. Zij teren op de volkskracht van andere naties totdat zij deze vernietigd hebben. Maar ook deze parasieten hebben hun dogma, hun mythe. Zooals de waanzinnige meent dat hij keizer is, zoo meenen de Joden dat zij een uitverkoren volk zijn en hun de wereldheerschappij toegezegd is. (pg. 461 vlg.).

Reeds spoedig na Christus' dood is het Christendom, vooral door toedoen van den Pharisaeër Paulus, die doelbewust de Joodsche zaak voorstond, „verbasterd, veroriëntaliseerd en verjoodscht". Mai-cion was degene, die optrad tegen deze verjoodsching en de Semitische godsvoorstelling, (pg. 75 vgl.).

Ook het Protestantisme is er niet in geslaagd zich uit dezen band te bevrijden. De groote zonde van het Protestantisme was om het z.g. O. T. tot een volksboek gemaakt te hebben, (pg. 218) en Luther legde in Worms de hand tegelijk op het N. T. en op het O. T., en „daarmee was de verjoodsching en verstarring van ons leven een nieuwe schrede voorwaarts gedreven." (pg. 129).

Aan het slot van zijn boek geeft Rosenberg aan in welken geest religie en kerk hervormd moeten worden. In de eerste plaats moet het z.g. O. T. afgeschaft worden als godsdienstig boek, opdat de poging mislukke, „ons geestelijk tot Joden te maken" (pg. 603). Maar eveneens moeten uit het N. T. verschillende gedeelten geschrapt worden. Welke gedeelten hij bedoelt is ons nu wel duidelijk. Er moet een vijfde evangelie gemaakt worden, natuurlijk niet door een synode, maar het moet het scheppende werk zijn van één man. Van Jezus' persoonlijkheid moet een bepaalde zijde belicht worden; Hij moet zijn „de zelfbewuste Heer in den besten en hoogsten zin des woords. Zijn leven is het, dat voor Germaansche menschen beteekenis heeft, niet zijn kommervol sterven". Hij moet zijn de geweldige prediker en de toornende in den tempel, de man die meesleepte en dien allen volgden, niet het offerlam van de Joodsche profetie. Kan dit Jezusbeeld niet naar voren treden, dan zijn ook de .Evangeliën gestorven (pg. 604). Het evangelie van Marcus bevat waarschijnlijk de eigen­ lijke kern van Jezus' leer, de boodschap van het kindschap Gods tegen de Semitische leer van den knecht Gods. Marcus weet ook nog niets van Jezus als den vervuiler van de Joodsche Messiasgedachte, waarmee ons Mattheus en Piaulus opgescheept hebben. Den booze niet te wederstaan, de linkerwang voor te houden, als men op de rechter geslagen wordt, zijn Semitische toespitsingen, welke in Marcus niet te vinden zijn. „Jezus gansche leven was een vurig zich verzetten. Daarvoor moest hij sterven", pg. 607). (Zie ook: Ds P. Prins, Een nieuw „Dogma". Geref. Theol. Tijdschrift 34 jg. no. 7 en 35 jg. no. 1).

Dat Rosenberg in zijn beschouwingen over de religie, behalve door zijn feilen Jodenhaat ook door de theorieën van menschen als Delitzsch en von Harnack, beïnvloed is geweest, lijkt mij zeer waarschijnlijk. Op gezag o.a. van Delitzsch gelooft hij dat Jezus niet van Joodsche origine was. (pag. 76).

Zijn opvatting dat het Evangelie van Markus de kern bevat van Jezus' leer en leven doet Marcionitisch aan. Immers ook Marcion nam één Evangelie aan als bron van waarheid. Hoe het ook zij: Rosenbergs godsdienstige theorieën zijn niet nieuw, zij zijn slechts een herleving van het oude Marcionitisme, dat zich heeft aangepast bij de tijdsomstandigheden.

En ook van Rosenberg geldt wat Prof. Behm uit Göttingen schreef met betrekking tot den strijd tegen het O. T. (Altes Testament und Deutsches Christentum 1927) „Onbewust teert ook de hedendaagsche oppositie tegen het O. T. op het Marcionitisch geeslesgoed".

Dr G. J. D. AALDERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De verwerping van bet Oude Testament in bet heden en verleden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's