GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de HEERE zeide: „Al stond Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht, zoo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan". Jeremia 15:1.

et surrogaat'gebsd afgewezen.

Taaroin is hier de toegang tot den „troon der genade" versperd voor oud-Israël?

Waarom wijst Jaliweh Zijn volk, dat (lees de laatste verzen van het vorige hoofdstuk) hier toch den juisten gebedstoon schijnt getroffen te hebben, af? Zoo boud af? Zoo aangrijpend af... immers zelfs Mozes, zelfs Samuel, die in de volksherinnering voortleven als geweldige voorbiddersfiguren, zouden geen genade vinden kunnen?

Maar worden dan geen zuivere tonen op Israels gebedsharp aangeslagen?

Lees het slot van Jeremia 14 — maar belijdt het volk dan niet zijn goddeloosheid? Neemt het niet solidair de schuld der vaderen op zich? Beroept het zich niet op het Verbond? Erkent het niet, dat men alleen van Jahweh hulp verwachten moet, niet van de afgoden der heidenen?

Ja, dat 1 ij k t alles zoo mooi, maar het i s het niet!

"Want hier geeft de Schrift ons een ontroerend voorbeeld van een surrogaat-gebed.

Namaak in het geestelijke is diep-ontstellend — en ze is niet alleen een verschijnsel uit Israels dagen, ze komt ook nu voor. Welk een genade, dat het Woord van God het ons eerlijk teekent, opdat wij er ons aan toetsen zouden., .

Is hier dan wel waarlijk „namaak"? i)

Ja! Het volk, getroffen door een nationale ramp (droogte en mislukte oogst), is wel gaan bidden — maar in eigengerechtigheid, uit egoïsme, gedrongen door angst voor Gods tuchtroede (zie heel hoofdstuk 14).

Het volk wil zich safe stellen met de verzekering: wij zijn het volk van Jahweh — wij wonen ill-de heilige stad — Hij kan óns toch niet aan ons lot overlaten?

Maar al scheurt het Verbondsvolk hier misschien nog wèl de kleeren — het scheurt niet de h a r t e n. En de barmhartige Verbonds-God, Die niet in den dood, doch in het leven van Zijn volk lust heeft, stuit tegen een aangenomen pose, tegen goedkoope tranen, tegen een nood-boete, tegen nationalistische eigengerechtigheid.

Zelfs al zendt Jeremia zijn voorbede op (zie VS. 11 V.V.), al wijst de profeet er op, dat het volk door valsche profeten misleid wordt —

God kan geen verhooring schenken, het oordeel móét komen... en als Jeremia, de trouwe gezant, zijn bange zielesmart om Israels droevig lot, voor hun ooren uitklaagt (zie vs 17, 18) —

dan blijkt het volk nóg op dezelfde hoogte te staan:

ze willen nog wel toegeven, slagen te verdienen, maar zulke slagen, dat er geen heelen aan is, neen dat niet! — ze spreken over de walging, die Gods ziel blijkbaar aan Sion heeft — inplaats van geibroken en verslagen te belijden, dat ze van zich zelf een walging hebben moeten!

En dit surrogaat-gebed kan de HEERE niet aannemen, want het klimt niet op uit een leven van boete en bekeering, een leven van schuldbesef en worsteling-om-gehoorzaamheid, een leven van den schreeuw der droefheid-naar-God en den honger naar Zijn gerechtigheid.

Daarom wijst de HEERE, in heiligen toorn, Israels „Ersatz"-smeeking zoo fel en onvermurwbaar af:

„al stonden ook Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht — Mijn ziel is niet tot dit volk, het laat Mij koud" — vreeselijk, vreeselijk, als het Verbondsvolk, het Eigen volk, Gods ziel niet meer heeft, den HEERE koud laai, koud ...

* Welk een genade, dat God ons dit surrogaatgebed in Zijn Woord heeft doen beschrijven, opdat wij er ons aan zouden toetsen!

Wij — in 1935 — in dit jaar vol donkerten en nooden, vol oorlogsgeruchten en rampen, vol geestelijken afval en maatschappelijke ellende!

Wij, die bidders moeten zijn, krachtens ons lambt, door Christus ons opgelegd

Dat we toch ons zelf toetsen, of we ware dan wel valsche bidders zijn.

Valsche bidders zien alleen maar de narigheden van hun stoffelijke nooden, en kennen slechts het surrogaat-gebed: het dwingend, zelfzuchtig smee- (ken om afwending van rampen en oorlogen, van krisis en malaise....

Valsche bidders worden licht geschokt door een spottende hoonpagina van een kommunistisch blad ••' een nabootsing van het „Onze Vader" in de 'gen van het moderne heidendom der Ariërs

— maar ze leven onbekommerd heen langs de zonden tegen het Verbond in eigen leven: onwettig kerkverzuim — lastering van den naaste — heimelijk kleinhouden van 't gezin, profiteerend van de uitvindingen der ongeloovige wetenschap — wereldgelijkvormigheid — Zondagschristendom!

Namaak-boete, surrogaat-bidden...

hoe is dit onzen God een gruwel! hoe zouden •wij den Geest uitblusschen, wanneer ons gebed „om allen nood der Christenheid", heden, in 1935, missen zou het substraat van een leven, een 'LEVEN, dat zich in alles onder de tucht der Waarheid begeert te stellen, dat zich op alle punten van het veelzijdige leven tracht te voegen naar en onder Gods goeden, volmaakten, weibehaaglijken wil... '^

Gescheurde kleeren, bedrukte aangezichten, angstig handenwringen ziet onze God niet aan — Hij zoekt het doorstoken hart, de benauwde ziel, den zichzelf-mishagenden zondaar...

Dat offer is nóóit van God veracht geweest.

Want dat offer is de vrucht van Cliristus' werk in verkoren en omgezette zondaren.

Van zulke verslagen en verbrijzelde zielen is Hij de Advokaat.

Van zulke ootmoedige en boetende gebeden is H ij de Voorbidder.

Én de gloed van Gods toorn over het surrogaatgebed „Al stond Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht ... Drijf ze weg van Mijn aangezicht, laat ze uitgaan!" wordt gebluscht door het bloed van Gods Zoon, dat alle zonden reinigt: Nu H ij voor jMijn oogen staat, de Rechtvaardige, Mijn eigen Zoon, en van uw gebed de Voorspraak is — heb nü maar vrijmoedigheid, in te gaan in het heiligdom, ja, ga toe met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs!


at deze vraag te stellen niet overbodig is, bewijst 't feit, dat op den bede- en boete-dag in 1931 een Haagsch Hervormd predikant over Jerem. 14: 20—22 et heeft als over het rechte boetegebed 1, .Blijkbaar -geten, het verband te bestudeeren....

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's