GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Philosophie bij het Creatianisme.

IV.

Nog ©en ander veld van onderzoek naar de erlelijkheid van geestelijke eigenschappen word; ! ons geboden door de tweelingen-studie. Tal van romaiisclorijvers hebben zich er op toegelegd, om éemvloeden van geboorte en opvoieding van tweeüngeu tegen elkander op te wegen. Wie bent niet de tw«t appeltjes van Frits Reuter, Lina en Mina, uit zijn werk: „Ut mine Stromtid"? Of de tweeling Isodor en Juhan uit Gottfried Kellers werk: „Martin Salander"? Of de tweeling Maria en Ratharina uil „Perpelua" van Wilhelm von Schotz? Deze laatste verhaalt, dat hare ouders de tweelingen soms alleen onderscheiden konden, als ze bij elkaar waren. En Keiler vergelijkt zijn tweelingbroeders bij twee instrumenten, die op elkaar afgestemd zijn.

De medische wetenschap had reeds lang te voren onderscheid gemaakt tusschen tweelingen, die uil eenzelfde ei of uit twee verschillende eieren geboren zijn. Deze laatste verschillen meer dan de eersten. Volgens de metingen van de verstandelijke begaafdheid door Walter Köhn, waarbij hel cijfer 1, 00 volle overeenstemming beteekent, behaalden gewone tweelingen de correlatiecijfers0, 50 tot 0, 60, maar de één-eiïgen het cijfer 0, 90. Prac tische psychologen, zooals Prof. MuHer te Texas, hebben daarbg ook onderzocht den invloed vaji de omgeving op identische (eeneiige) tweelingen, De tweelingen B. en J. werden, 14 dagen oud

, j verschillende pleegouders gebracht en zagen .itaar niet weder vóór hun 18e jaar. Bij hun inkJKentie-onderzoek bleek B. het cijfer 156 uit •)\i punten en J. 153 punten te behalen. Ook in karakter stemden ze bijna geheel overeen.

j)e opvoeding blijkt echter een sterke factor te zijn •^ de ontwikkeling. Newman vond drie gevallen, 'vaarin één van de tweelingen een flinke opvoeding liadgenoten en uitgebreid onderwijshad ontvangen, doch de andere niet. Het resultaat van de 'intelligenüe-nieting was, dat het onderscheid in de ïgrrichtingeni 2 a 3 maal zoo groot was als bij het aemiddeld cijfer van 50 andere door Newman onderzochte paren.

Nog uitgebreider was het onderzoek aangaande twee- en drielingen ingesteld door den Erf urtschen studiekring. Wat het lichaam betreft vond men iweelingen van welke de lengte en 't gewicht en (ie omvang van het hoofd eender waren. Beide liadden een kromming aan de vingers, leerden loopen toen ze 15 maanden oud waren, en hadden Ijijna denzelfden vingerafdruk. Ook onderzocht men drielingen, die hetzelfde gewicht hadden, alle drie blonde haren hadden, denzelfden omvang bij de heup, alle drie khei-uitslag aan den hals, en allen slechte tanden. Daarna zijn de schoolprestaties onderzocht van de twee- en drielingen, met het resultaat, dat ze in dezelfde vakken goede of lage cijfers behaalden.

J. Lange vond bij zijn onderzoek naar crimineele tweelingen, dat de identische tweeUngen aanleg hadden tot dezelfde misdaden. In de wils-sfeer zijn de afwijkingen echter grooter dan in de verstandssfeer en die in 't gevoel nog grooter.

De jDsychische wet, die men op grond van deze fdten heeft geformuleerd, luidt: dat de aanleg zielsdisposities), die aan deze verschijnselen te gronde ligt, van overwegend erfelijken aard is. A. Hoffman gaat in het Zcitschrift für Paed. Psychologie, 1933, zoover, dat hij besluit, dat de diep verankerde grondtrekken van het wezen van een Idnd erfelijk zijn (genotypisch bepaald) en dat de mogelijklieid van wijziging door de omgeving slechts de vorming van het oppervlakte-beeld betreft. Wellicht zal men hiertegen aanvoeren, dat er slechts weinig tweelingen zijn, zoodat de regel uiet alle kinderen geldt. Maar op de scholen te Hamburg vond H. Poll 147 tweehngen op de 24122 leerlingen, d.i. ruim 0, 6 pCt.

Anderen hebben bevonden, dat van de volwasbenen iedere 50e tot 60e mensch een tweeling is ai iedere 300e mensch een identische tweeling. Een ander bezwaar tegen deze wet is, dat bij verstandelijke overeenstemming de verschillen in temperament, emoties, reacties op de orngeving tusschen identische tweelingen vaak zoo groot zijn. lu zijn bekende studie „De oorsprong en het wezen van de ziel" heeft Prof. Wiaterink op zeer duidelijke wijze ons lezend publiek op de hoogte gebracht met bovengenoemde onderzoekingen van ïendel, Heymans en Wiersma, alsmiede die van J. Versluys en Waardenburg te dezen aanzien. Zijn eerste conclusie: „iedere eigenschap moet op zichzelf beschouwd worden en kan afzonderlijk overerven", is o.i. onaanvechtbaar. Hij geeft echter ook eenige andere conclusies, die o.i. vallen onder de door Prof. Bavinck gesignaleerde rubriek van conclusies, waarmee men voorzichtig moet zijn. Daartoe behoort o.i. deze dat het bij de Creati-anisten gaat om de vraag of God onmiddellijk optreedt, zoodat Hij telkens weer een ziel maakt met dezen of dien aanleg, dan of God middellijk werkt, zooals in heel de natuur en bij alle leven de organische werking Gods duidelijk merkbaar is. De lezer moet dan uit die tegenstelhng dezen laatsten weg, den middellijken, kiezen, en dit is dan de conclusie, dat God de psychische erfelijkheid gebruikt bij het formeeren van den mensch. Deze redeneer rü^g achten we logisch niet in orde. De tegenstelling middellijk-onmiddellijk is niet zooals verondersteld wordt contradictorisch maar contrair, want het gaat om een algemeen bevestigend en een algemeen ontkennend oordeel en dan is het mogelijk, dat beide onwaar zijn. In dit geval bestaan er nog twee mogelijkheden. Ten eerste, dat God onmiddellijk de persoonskern schept en daarna middellijk de functies en belevingen daarbij laat aanpassen. Ten andere dat God eerst het zaad en de erfelijke eigenschappen middellijk laat opkomen en daarna onmiddellijk de persoonlijkheid' daarop stempelt. Deze tweede mogelijkheid wordt door den schrijver later zelf gekozen, als hij schrijft, dat God de onsterfelijke ziel plaatst in 't levend organisme. Oins bezwaar daartegen is, dat God ais architect dan gebonden is aan den onderbouw, die middellijk door bloed en erfelijkheid gegeven is. Dat later die onderbouw zulk een groote macht is geworden in den mensch, is een gevolg van de zonde, maar niet van de schepping. Wij hebben reeds gekozen voor de eerstgenoemde mogelijkheid, dat God onmiddellijk werkt en daarna middellijk, eerst door de schepping en dan door de onderhouding van ieder mensch. Wij worden daarin versterkt, doordat Prof. L. Bouman dn zijn referaat „over den oorsprong der ziel" eindigt met be zeggen: „Het elnmalige, individueele in het karakter van den mensch kan onmogelijk door phylogenese (rasgeboorte) en autogenese (zelfopwekking) verklaard worden. Biologisch is het probleem van den oorsprong der ziel onmogelijk op te lossen."

De door ons voorgestelde oplossing is geen wegredeneering van de erfelijkheid. Wij plaatsen haar alleen in een ander Mcht. Ze is geen statische grootheid, die men als ballast meevoert tot den dood, maar een dynamische grootheid, die door persoonlijkheid of vorming of door 't geloof in Christus kan overwonnen worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's