GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een dichters'juljlleum.

De wilde wingerd. 1911—1936. Ingeleid en samengesteld door Roel Houwink. — U. M. „Holland", 1936.

Er worden tegenwoordig zooveel jubilea gevierd, (lat de groote beteekenis van het herdachte gebeuren dikwijls zeer relatief is. Dat ook dichters gevierd worden, feestelijk en officieel, zijn we al gewend, hoewel de jubilarissen dan meestal zeventig jaren torsen. Dat het 25-jarig dichterschap herdacht wordt, is een minder veelvuldig voorkomend versdiijnsel. Maar daarom is het niet overbodig. Zonder het zich-zelf-zeer-overschattend oordeel van de 80-ers te aanvaarden, die beweerden dat dichters „de koningen van het leven" zijn, mogen we toch wel erkennen, dat dichters bijzondere menschen zijn. Hun zeldzaamheid verleent hun grooter waarde, en dit geldt nog in dubbelen zin voor de christen-dichters.

Ons volk waardeert maar weinig zijn dichters van vroegeren en tateren üjd. Onze zoo geprezen nuchtere aai-d is daar niet geheel onschuldig aan; de zin voor het ware zoekt bevi-ediging van leeslust in romans die het leven teekenden zoo als dat is. Voor heel veel menschen hangt om poëzie een waas van onwezenlijkheid, die haar hoogstens geschikt maakt voor dweepende jonge meisjes. Tendeele is de dichter hiervoor verantwoordelijk te stellen. De leer van het individualisme, de jacht op (liet welluidend-klinkende woord en de oorspronkelijkste beelden, die de verstaanbaarheid dikwijls niet bevorderen, deed de poëzie worden een aesthetisoh genoegen voor een kleinen, verfijnden kring. Tusschen dichters en het groote publiek gaapte een geweldige kloof.

Wel hebben enkele latere, vooral socialistische, dichters getracht het volk weer te bereiken, door in den volkstoon te dichten, en niet geheel zonder resultaat, maar tot een echte volkskunst is het nooit gekomen.

In onze kringen is het niet veel beter. Wel worden door onze „gewone menschen" meer verzen gelezen, dan buiten onze kringen het geval is. Het godsdienstige lied heeft altijd gesproken tot de harten van velen en zal dit blijven doen. Dochhel dichterlijk gehalte dezer liederen is meestal zoo gering, dat men hier niet, of nauwelijks kan spreken van poëzie. En jaren lang, na 1880, scliijnen de christelijke dichters verdwenen te zijn. Pas in het begin van onze eeuw, voor den grooten oorlog, kwamen er enkelen met een geluid, waarin andere tonen doorklonken, dan bij „de" poëzie. Het waren Geerten Gossaert, die met groot meesterschap over de taal, in zware riietorische beeldspraak soms, maar opzettelijk „on-volksch", zijn worsteling naar het licht uitzong — en toen zweeg; en Seerp Anema, die zijn godsdienstigen inhoud niet kon losmaken van den door hem later zelf verafschuwden individualistischen vorm, én toen eveneens zweeg.

Naast hem verscheen de aanvankelijk schuchtere gestalte van Willem Eduard Keuning, beier bekend onder zijn pseudoniem Willem de Mérode. Zoekend en tastend ging hij zijn weg. En nu, na vijf en twintig jaren, schrijft hij nog, en is zijn geluid voller en eigener geworden. Van jong dichter, in vele opzichten afhankelijk van anderen, is hij geworden een man, naar wien jongeren opzien als hun meester. Hij heeft zich moeizaam de plaats verworven, waarop hij nu staat; hij is ook voor andersdenkenden de cliristelijke dichter van dezen üjd geworden.

Daarom is het heel goed gezien, om hem nu te huldigen, niet met een vloed van waardeerende woorden alleen, maar met een toegelichte bloemlezing uit zijn eigen werk. De dichter moet nader komen tot het volk. Wij allen hebben een plicht in dezen te vervullen. De dichter niet alleen, om te woekeren met de talenten die God hem gaf en die aan te wenden tot eer van God en voordeel voor den naaste, maar ook wij anderen, om de schare te vormen, waarin zijn woord weerklank kan vinden. Door deze samenwerking zal de poëzie niet blijven een luxe voor weinigen; maar een levensbehoefte voor velen.

Niet ieder leest even gemakkelijk een vers. Toelichting zal voor velen gewenscht zijn. Deze blijkt in bovengenoemden bundel in goede handen te zijn bij Roel Houwink. Niet alleen verklaart hij zeer kort den inlioud van het gedicht, maar tevens wijst 'hij de plaats ervan aan in de ontwikkelingsfgescihiedenis van den dichter. En 'hierbij heeft hij tevens gelegenheid die ontwikkeling als een voortschrijdend proces van geestelijken groei te teekenen.

Het eerste gedeelte van de inleiding geeft een üterair-hislorisch overzicht van de poëzie sinds den aanvang van de twintigste eeuw. Nauwkeurig tracht Houwink aan te geven het milieu, waarin de Mérode optrad, en de krachten en invloeden die daarop werkten. Dit is daarom van zoo veel belang, omdat er steeds in latere verzen, herinneringen gehoord worden van vroeger doorioopen stadia. Maar tevens blijkt er uit hoe de Mérode zich moeilijk heeft losgemaakt, en den durf heeft gehad tijdelijk vrijwel alleen te staan. De keuze der vei-zen uit de verschillende bundels is met zorg geschied. Niet zoo, dat uit eiken bundel de mooiste gedichten gekozen zijn, maar die, welke het meest typeeren de veranderende houding van den dichter.

De zoeker van schoonheid wordt gedurig sterker zoeker naar God. De mystieke gevoelens die zich in zijn religieus leven gaan openbaren, uiten zich ©enerzijds in embleem-gedichten, anderzijds in een zekere verachting van de aardsche schoonheid. Het emblema „stomme beelden ende nochtans sprekende", zoo geliefd in de 17e eeuw, leert door de dingen van de aarde heen te zien naar het hoogere, dat hun beteekenis geeft. De Mérode, grijpt met deze dichtsoort terug naar vorige eeuwen, waarin de christeUjke poëzie een groote plaats liad. Te weinig wijst Houwink op deze tendenz bij den dichter. Doordat het aardsche beeld gaat worden van iets hoogers, verUest het dikwijls veel van zijn waarde op zich zelf, en dit kan leiden tot een mystieke verachting van het aardsche. Ook dit blijkt m.i. soms bij de Mérode, b.v. in de kwartijn:

Die boven 't leven niet den dood verkoor, Niet willig lijf en goed voor U verloor^ Maar al den waardeloozen ballast meedraagt, Komt, zwaarbelast. Uw enge poort niet door.

Heel groot is het aantal dezer verzen niet, want steeds helderder wordt 's dichters kijk, steeds positiever zijn beUjden. Zijn psalmberijming toont aan dat hij voelt zijn roeping voor de gemeente, zooals Houwink terecht opmerkt. Doch niet het zuiver kerkelijke Ued is het beperkte terrein, waarop de christendichter mag optreden. Vrees voor aestheticisme, het zoeken naar schoonheid alleen, behoeft hij niet te koesteren, want zijn aestheticisme zal zijn het bezingen van den Schoone, die zich overal openbaart. En ook dat heeft de Mérode gezien. De bloemlezing sluit met een gedicht „Finis", dat eindigt:

Als kind'ren van Gods koninkrijk Zijn wij herboren, sterk en vrij. God boog de rechte lijn; 't begin Raalct aan het eind, de cirkel sluit. De hemel heeft zijn zaalge buit. En — harts verlies blijkt hartsgewin.

De Mérode verdient dat hij veel gelezen wordt. Moge onze wensch bij dit jubileum verwezenlijkt worden in de toekomst, dat dichter en volk meer nog naar elkaar toe groeien, opdat een gezonde christelijke volkskunst ons deel worde.

Deze bloemlezing kan daartoe allereerst bijdragen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's