GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Psalm 130:1.

De weldaafl der diepten.

Welk een zegenende gave Gods is het loch, als we in diepten bidden mogen.

Diepten kent elk menschenleven. Er is niemand, wiens weg uitsluitend over de hoogten gaat; maar ieder wordt op bestemde tijden door Gods hand geleid in de laagten van rampspoed en teleurstelling, van rouw en leed; er is een véélheid van diepten — de psalmist spreekt in het meervoud. En de bangste diepte is die van schuldkennis en overtuiging van Gods recht, waar de weg doorheen gaat van al Gods kinderen.

Maar hoe zou het ons nu zijn, zoo er in die diepten geen gebed ware; geen roep naar boven. Zoo er geen uitgang wai-e naar God, om onze ziel voor Hem uit te storten. Zoo we stom moesten blijven, of slechts met ménschen konden spreken. Dan kwamen we om.

Want in de diepten werken duistere krachten; de diepte heeft haar eigen verzoekingen. Verzoeking van onverschilligheid en ongevoeligheid', van wrevel en opstand, van wanhoop en vertwijfeling; verzoeking om dof te gaan zwijgen, of wild zich aan God en ménschen te ergeren.

Doch nu is er één heilzaam middel om in de diepten recht te verkeeren, en niet onder te gaan. Dat is het gebed.

„Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Immers wordt dan de gemeenschap bewaard tusschen óns in de diepte en Gód daar in de hoogte, en ons hart bhjft dan open en levend.

En dat is het voornaamste.

Want het ergste is niet, in de diepte te zijn; maar het ergste is, vanuit die diepte niet meer naar boven te zien. Dan versterven we. Doch wanneer we omhóóg blijven zien en roepen, dan blijven we daar beneden levend. Met een biddend hart kunnen we nooit omkomen.

Wat heeft dan God in allerlei diepte van nood en ellende een onwaardeerbare weldaad geschonken, dat Hij ons daar het gebed gegeven heeft. Veel moeten we daar beneden loslaten; veel stexm ontzinkt ons; vele stemmen gaan daai- zwijgen; doch dan begint juist in de laagte het goud des gebeds te blinken.

De kostbare weldaad van het gebed komt meest uit in de diepte. het

* Ook deze weldaad heeft de Heere Jezus voor ons

verworven. Hij is het, die hier door Zijn Geest uit Israël spreekt, — Hij, levend en werkend in Zijn volk. In Gethsémané en aan het kruis heeft Hij de eigenlijke diepte voor al de Zijnen doorgemaakt, de volle diepte der ellende. Ook heeft Hij daar als Horg al de verzoekingen doorstaan die van de macht der duisternis in de diepten uitgaan. Hij heeft ze heilig doorstaan, — ook Hij als mensch — in de kracht des gebeds. „Uit de diepten roep ik tot U, o Heere!" — dat woord is in zijn volle beteekenis uitgekomen in Jezus Christus. Het is Zijn Midde­

laarsroep geweest. „Mijn God, mijn God!" Nu hgt in Hem, als Hoofd der Zijnen, de genadeweldaad van het gebed uit de diepten; een weldaad, die de Heere door Zijn Geest, om Jezus'

wil en in Zijn gemeenschap, ons wil schenken. Ja, God gebruikt soms met opzet de diepte, juist

óm dat gebed bij ons te werken. De psalmist spreekt van „roepen", 't welk zielekracht en zielespanning uitdrukt. En hoe menigmaal ontbreekt ons dat. In het vlakke leven zonder golving, kan, helaas, de gebedstoehoefte zoo verflauwen, en treedt soms voor geruimen tijd de werktuigelijkheid in, waardoor we wel spreken, maar niet meer roepen. Dan kwijnt ook het geestelijk leven. En dan wil God juist de diepte gebruiken, opdat we alle matheid afschudden, en de ziel weer in levende kracht en bewustheid zich op den Heere gaat richten. Zoo wordt de diepte zelf een zegen; en wanneer de Heere daar in de laagte dan bet gebed wil schenken, dan vereenigen 'die twee, — diepte en gebed, — zich tot één wel­

daad, — de weldaad der diepten. Beseffen wij dan in alle zorg en levensnood onze afhankelijkheid van den Heiligen Geest en de noodzakelijkheid der gemeenschap met Christus; opdat, — wat ons ook ontnomen worde, — de Heere ons dit genadig schenke en onderhoude: — „Uit de diepten roep ik tot U, o Heere!"

V. A:

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's