GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

„In of van het Verbond".

II.

Eer ik nu begin met de bespreking van den eigenlijken inhoud van het schrijven van den broed(a- moet er mij een opmerking van bet hart.

In de Persscliouw van het Calvinistisch Weekblad werd onlangs aangehaald een stukje uit mijn artikel, dat ik, in deze rubriek, had geschreven over de brochure van Dr A. Kuyper Jr.

Die aanhaling werd ingeleid met de opmerking, van den redacteur van die rubriek, dat, naar het hem voorkwam, daarin „langs elkaar heen gepraat werd".

Nu is het natuurlijk mogelijk, dat men in een debat langs elkaar heen praat.

Als dat werkelijk gebeurt, dan heeft daarmee zulk een debat vanzelf zijn waarde verloren, dan is het een bestrijden van een denkbeel digen vijand, dan zou het dwaasheid zijn, daaraan verder nog eenige aandacht te schenken.

Daarom is het 't ergste wat men twee debatteerende partijen kan aandoen, dat men zegt: „jullie praat langs elkaar heen". Wie dat dan ook zegt, heeft de roeping, aan te toonen, dat het werkelijk een langs-elkaar-heen-praten is.

Dat nu doet het Calvinistisch Weekblad niet.

Daar wordt zonder meer geconstateerd: „langs elkaar heen"; daarmee uit.

Ik zou zoo graag willen, dat men zoo niet deed. Een strijd wordt niet beslecht, door te roepen: „beteekent niets", maar door de argumenten van weerszijden aangevoerd, ea-nstig te toetsen, zich in te leven in den gedachtengang van de strijders en zoo zijn slandpunt te bepalen.

Het komt mij voor, dat men dit met betrekking tot d© quaestie van het zelfonderzoek niet voldoende betracht.

Ik heb sterk den indruk, dat men deze zaali telkens bespreekt, zonder zich er zelfs ten volle rekenschap van te hebben gegeven, waarover het geschil eigenlijk loopt.

'Bijvoorbeeld.

In hetzelfde nummer van het „Calvinistisch Weekblad", dat ik zooeven aanhaalde, staat een artikel van Ds de Bondt van 's Gravenhage. Hij zegt daarin, dat hij het eens is met mij, en óók met Prof. Greijdanus, omdat wij beiden uitspreken, dat voor het deelhebben aan de beloften Gods, het geloof noodzakelijk is. Maar daarover heeft, wat mij betreft, de strijd nooit geloopen.

Trouwens, zou er wel één, onder al de scribenten, dio over dit onderwerp handelen, zijn, die ontkent de noodzakelijkheid des geloofs?

Dat is de quaestie niet.

Do zaak, waarover het gaat, is deze:

De ééne partij zegt: „door liet geloof, het geloof alléén hebt ge deel aan het heil, dat God in Zijn belofte aan Zijn volk toezegt; maar eer gij u nu in dat heil moogt verblijden, moet gij er zeker van wezen, dat dat geloof, echt geloof is.

Daarvoor is het noodig uzelf te onderzoeken om te zien, of gij in uw leven die verschijnselen hebt, waaruit de echtheid van het geloof kan blijken. Eerst wanneer gij dat hebt bevonden, kunt gij u rustig verblijden in het heil des Heeren."

Daartegenover staat wat ik en zoovelen met mij zeggen.

Namelijk dit:

De hierboven weergegeven beschouwing kan de juiste niet zijn om de volgende redenen:

a. Heel deze besdiouwing gaat in tegen den aard des geloofs. Het geloof is vastheid, zekerheid in zichzelf; dat is zijn wezen. „Een zekere konnis, een vast vertrouwen."

Elke zekerheid, die men voor zijn geloof zoekt te verkrijgen, door het vinden van bepaalde levensverschijnselen bij zichzelf, is, als ik 't zoo eens mag zeggen, een geleende zekerheid, die daarom met het geloof, dat in zichzelf zekerheid is, in strijd moet worden geacht.

b. Deze wijze van doen kan nooit tot zekerheid leiden.

Men wil uit de vruchten des geloofs tot de echtheid des geloofs concludeeren.

Maar hoe kan men een goed werk ooit zien als een vrucht des geloofs, wanneer men bij zichzelf twijfelt of men het geloof wel heeft?

Eerst als ik sta in de onmiddellijke geloofszekerheid, kan ik met blijdschap en dankbaarheid mijn werken zien als symptomen, als openbaringen van het nieuwe leven, dat God mij in Christus geschonken heeft.

a De door mij en anderen bestreden beschouwing gaat in tegen het v e r b O' n d.

Hoe men het ook wendt of keert, de redeneering: „eer ik mij rustig verlaten mag op Gods beloften, moet ik bij mijzelf bepaalde vruchten vinden", ziet over het hoofd de waarheid, dat God mij in den doop beteekend en verzegeld heeft, dat Hij mij het heil schenkt, en dat daaruit voort­ vloeit, dat ik het heil, zonder meer, mag en moet aanvaarden.

Wat wij zeggen is dus dit:

Daar is geen andere weg om te komen tot geloofszekerheid, dan deze, dat men onmiddellijk, zonder meer, zicli verlaat op Gods belofte.

Wie dat niet doet, handelt in strijd met den aard des geloofs, brengt zichzelf in gevaar van tobbend en zuchtend zijn pad te gaan ten einde toe, en doet te kort aan de trouw, de waarachtigheid van den God des Verbonds.

Meent men het met deze beschouwing niet eens te kunnen zijn, dat is ieders recht.

Maar dan mag ik toch eiscben, dat men ook inderdaad de door ons aangevoerde argumenten zoekt te ontzenuwen.

Dan mag men niet, als men polemiseert, maar doen, alsof de door ons ingebrachte bezwaren van nul en geener waarde zijn.

Daar hebt gij bijvoorbeeld het blad van Ds Couvée „Herleving".

In het nummer van 9 Januari lees ik een artikel over de woorden: Want indien gij den menschen himne misdaden vergeeft, zoo^ zal uw hemelsche Vader ook u vergeven. Maar indien gij den menschen himne misdaden niet vergeeft, zoo zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven. Matth. 6:14 en 15.

Daar staat in dit artikel o.a. dit:

Zalige ervaring.

Niet om daarop voor de eeuwigheid te steunen Maar om er, als een werk niet uit ons, maar uit God Zelf, toch uit te mogen opmaken, tot steun voor ons vaak wankelend geloof: de Heere heeft mij lief. Wan! in mij is toch meer dan uit mijzelven. Ik was er eerst niet toe in slaat. Ik wilde en ik kón niet. Maar op mysterieuze wijze, zooals alle Geestesarbeid is, heeft de Heere mij, als tégen mijzelven er toe bekwaamdl Ik ben niet zonder God! Hijzelf werkt in mij. Zijn Geest woont in mij. En Hij, Die een goed werk in mij is aangevangen, zal bet ook voltooien. Hij zal niet laten varen Zijner Handen werk. O, Levensbron wil bijstand zenden.

Of er dus in de Heilige Schrift op zelfonderzoek wordt aangedrongen?

Ook als de Schrift het „woord"' niet bezigt, kan zij het dan duidelijker, onverbiddelijker, zaliger doen?

Tot zoover het artikel.

Uit de laatste zinsneden blijkt, dat hier polemiek gevoerd wordt. Daarom ga ik er ook op in.

En dan vraag ik in de eerste plaats aan den schrijver:

Zou u mij eens duidelijk willen maken, hoe iemand, die niet staat in het geloof, dat hij Gods Wnd is, weten kan, dat zijn vergeven van den naaste het echte, uit het kindschap opkomende vergeven is, dan wel een gewoon, humanistisch vergeven, zooals het ontegenzeggelijk ook bij hoogstaande ongeloovigen gevonden wordt?

Als gij dan dit zegt in polemischen trant, dan hebt gij ook de taak om de bezwaren, die tegen een dergelijke redeiieering worden ingebracht, te weerleggen. Maar dat doet ge niet.

Zoo komen wij niet verder.

In de tweede plaats.

Gij zegt: „Of er dus in de Heilige Schrift op zelfonderzoek wordt aaiigedrongen ? "

Zulk zeggen acht ik inderdaad ongeoorloofd. Het suggereert de gedachte, alsof er zijn, die dat ontkennen. En dat is niet waar. Dat moogt ge niet zeggen.

De vraag is alleen maar: „tot welk zelfonderzoek wekt de Schrift op? "

Ik zeg: „de Schrift wekt Gods volk op tot het onderzoeken van zichzelf, of het wel wandelt, waardiglijk zijn roeping als Gods volk".

Gij zegt: „Gods kind moet zichzelf onderzoeken of het, blij kens zijn levensuitingen, wel waarlijk Gods kind is." Tot dat laatste, zegt gij, worden wij hier, in dit woord opgewekt.

Maar gij bewijst dat niet.

Dat kunt gij uit dit woord ook nooit afleiden. Christus spreekt hen, tot wie Hij zich richt, aan als kinderen Gods; UW hemelsche Vader, zegt Hij.

En Hij wekt hen op om als kinderen van dien Vader te wandelen.

Hieruit kan niet afgeleid worden een opwekking tot zelfonderzoek als gij wUt.

Die gedachte is aan dit woord ten eenenmale vreemd.

Maar tot het zelfonderzoek zooals ik het stel moet komen ieder die dit woord leest.

Daarom, laat men toch de quaesties in de polemiek over dit onderwerp zuiver stellen; niet over de bezwaren en de argumenten heenloopen.

Alleen dan komen we verder en zullen wij Gods Kerk bouwen.

D. V. D.

Men kan wel vliegen met stroop vangen, maar geen profeten, priesters en koningen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's