GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het ecbt menscbelüke en de Grieksche philosophie.

iWanneer in. onze dagen gewaaï'söhuwcl wolrdlt tegen de synthese van Christendom en Grieksctie wijsbegeerte, dan schijnen sommigen in de meening te verkeeren, dat de afwijzing dezeir synthese een miskenning is van de gaven, die God ook aan de oude heidensche Grieken beeft gesöbonlien.

Zij zien dan niet waarom het eigenlijk gaat. Het gaat er niet om, welke groote gaven, van denkkracht en energie en volharding in helt zoeken van de oplossing 'der levensproblemen die Heere God aan vele heidensche Grieken gegeven heeft. Alsof wij dat niet zouden waardeeren!

Maar het gaat erover wat zij daarmee ge^ daan hebben en wat zij bereikt hebben als rets u 11 a a t van hun denken over de belangrijkst© grondbeginselen van wereld- en levens-beschouwing en kemiis van den mensch. De eerste vraag voor de menschheid is wel de vraag naar God. Wie is Hij en wat weet gij van Hem en hoe staat de menschlieid voor Hem. Ten slotte is dit de belangrijkste vraa, g: hoe denkt de Allerhoogste over ons.

In al deze vragen hebben ook de Grieksche wijsgeeren zich verdiept. En nu is het voor ons een punt in kwestie of wij hun wijsheid kunnen verbinden met de wijsheid der Schriften en of him probleemstellingen en hun terminologie blijvend kunnen dienst doen als integreerend deel ©ener Christelijke Calvinistische wetenschap, als het deze grondbeginselen geldt. En of hun teirmen niet steeds weer met groote voorzichtigheid en nauwkeurigheid moeten worden omschreven naar haar inhoud.

Nu wordt het voorgesteld, alsof de afwijzing van de synthese iets geheel nieuws is, ja 't wordt zelfs bespot als iets ongehoords, 't Schijnt dan, alsof bijv. het woord „ziel" in de Heilige Schrift (in het Nieuwe Testament: psuchè, psyche), denzelfden inhoud zou hebben als dat woord psuchè bij Aristoteles en bij Plato en bij de zielkunde der Middeleeuwen, die geheel op deze wijsgeeren gebaseeird is. Wie dat ontkent, wordt aangezien voor iemand, die dwaasheden debiteert.

Men zoekt dan zelfs ©en psychologische ver­ klaring voor deze „nonsens", 't Zal zijn, dat do verkondiger dezer „nieuwe" denkbeelden jaloersch is. omdat hij niet „klassiek gevormid" is — hij kwam niet in de gelegenheid om dat heerlijke Grieksche leven te leeren kemien — daarom geeft hij de wijze mannen den schop. En dan spreekt hij van „de" Grieksche philosophie. De bloed weet zeker niet, dat de Wijsgeeren nog onderling versclril hadden!

Uit de felheid dezer aanvallen blijkt wel bet gewicht der kwestie.

't Gaat heusch niet over het woordje „ziel" of over de grondbeginselen dier zielkimde alleen.

'tGaal tenslotte over de geheele linie om de zuiverheid van Christelijke wetenschap als wetenschap, die het Woord God's zuiver wil liooren, zouder het te vermengen met heidensche wijsheid. Er is geen bezwaar om ook voior grondbeginselen der zielkunde andere woorden te gebruiken dan die in den Bijbel staan. Ook aan de taal der Grieken mag men daartoe woorden ontleenen. Waarom ook niet. Maar wat contraibande moet zijn is dit: dat men BEPAALDE TERMEN UIT DE GRIEKSCHE PHILOSOPHIE, die met een BEPAALDEN inhoud zijn gevuld en historisch zwaar belast zijn, zóó maar NAAST DE, SCHRIFT­ WOORDEN STELT, ALSOF ZIJ HETZELFDE ZEGGEN.

Het is bijv. ongeoorloofd hot woord psuchè uit een boek van Aristoteles of Plato over te nemein en in Matth. 10:28 en 39 net te lezen, alsof met ziel (psuchè) hetzelfde bedoeld is als deze wijsgeeren ermee bedoelden.

Dat is reeds ongeoorloofd uit historisch en taalkundig oogpunt, afgezien van het gevaar der heidensclie wijsheid.

Ook wie geen enkel bezwaar heeft tegen de psychologie van Aristoteles, zal toch bezwaar moeten maken tegen d© gelijkstellmg van het Bijbelscbe woiord „ziel" en het woord in de Grieksche pliilosophie. Ik dacht, dat dit toch wel algemeen erkend werd onder de klassiek gevormden. De ©envoudigen, die niet studeerden, kunnen hier niet zoo licltt over oordeelen, omdat zij wel het Bijbelsche woord „ziel" kennen bij het Bijbelleizien, dioich niet precies kunnen nagaan, wat er zooal aan het Grieksche wetenschappelijke begrip vastzit. Alleen doordat dit laatste de traditie vormde kunnen zij er iets van gevoelen.

Prof. Bavinck heeft in zijn Bijbelscbe en Religieuze psychologie (1920), geschreven: „In 'den regel verstaan wij onder de ziel die geestelijke substantie, welke met h©t lichaam bet wezen dtes menschen uitmaakt, en die door baair onstoffelijkheid en onsterfelijkheid zich juist va, n het uit stof gevormde lichaam onderscheidt. Dit is echter een opvatting van de ziel, 'welk© meer aan de jpihi 1 o sO'phie van Griekenland, dan aan de Christelijke theologie is ontleend" (blz, 30). Ook de moderne opvatting van ziel als verzameling van bewustzdjnsverschijnselen acht Prof. Bavinck: „even vreemd aan de Schrift" als de Grieksche.

Op dit punt heb ik slechts verder gewörkt .— mijn boekje „de mensch als levendte ziel" is heusch niet zoo maar zonder aansluiting aan het werk van vorige geslachten geboren. Wat vreemd' is aan de Schrift, moet er niet ingelegd worden bij het lezen — noch door wetenschap als in de Middeleeuwen, die het vermengde, noch do.or de tradiüe, die door die wetenschap werd beïnvloed'.

Staat dit eenmaal vast, dat psyche bij de Grieksche Wijsbegeerte en de Middeleeuwsche Christelijke psychologie en bij de traditie „vreemd" is aan 't woord psyche in de Schrift, dan is er een grondslag waarop verder gewerkt kan \vorden om beide beteekenissen naar haar eigen beginsel uit te werken.

Goede wetenschap moet beginnen miet goed te onderscheiden en geen begrippen door elkaar te halen, die woordelijk op elkander gelijken, maar vruchten zijn van een geheel verschillende gedachtenwereld.

Intusschen, dit geval met psyche is slechts een symptoom van het synthese-kwaad. De eenvoudige Schriftlezer wordt vanzelf in het Bijbelscbe begrip „ziel" ingewijd, hij leert zonder erg van de „levende ziel" en de hongerende ziel, en hij is verwonderd over de drukte die tegenwoordig over dat woord gemaakt wordt. Hij heeft gelijk van zijn standpunt.

Wanneer de synthese niet moest bestreden worden, ook hier; wanneer alle menseben maar eenvoudig hun Bijbel lazen, dan was het niet eens noodig om de Grieksche opvatting te bestrijden. De meesten onzer zullen wel doen , als zij zicM houden aan hun Bijbel met kantteekeningen en zich niet laten verontrusten door menschen, die

'hun een complete nieuwe GalvinisHsche wetenschap in zakformaat vragen, waarbij alle mogelijke nieuwsgierige vragen over de „substantie" dei* dooden en over ©en „kiem" van het lichaam in het graf en over haït, nieren, geest, naar huni oord'eel bevredigend' moeten worden beantwoord.

"We moeten goed in 't oog houden, dat dit punt slechts een gedeelte is van 'den strijd tegen de synthesegedachte.

De vereering van de Grieksche klassieke wereld was in de Middeleeuwsche kerk ©en der factoren \aji den afval. Het aflioereeren met de heidensdhie wereld' was in de Oud-Testamenlische kerk ook steedts het begin van bet hellend vlak.

Die vereering blijkt onder ons grooiter te zijn, dan men vermoeden kon.

En in de afvwijzing van do synthese wordt toch onder ons. geen nieuwigheidi ingevoerd.

In 1902 verscheen in de BibMotheek voor Hoofd en Hart, ï> aj Daamen, een boek van Prof. P. Bies ter veld', hoogleeraar aan de Theologisch© School te Rampen. Het was getiteld: Het echt- Mens c h e 1 ij k e. Hoe het is gezocht en waar het is te vinden. Prof. Biesterveld bespreekt daar het zoeken van de heidenien en van de moderne wijsbegeerte. Het boek is populair geschreven. Het gaat niet uitvoerig op de afzonr derlijke wijsgeeren in en beschrijft maar heel glo^ baal hun problemen .— maar wat het in breedte niist, wint het in diepte. Hier is al het zoeken der wereld gezien uit Schriftuurlijk stan'dpmit Ik was 12 jaar toen ik het boek ia handen kteeg, niaar ik heb het geleaen en beirleaen — 'twasi mijn „propadeuse" voor phUosophie — en ik ben dankbaar, dat ik dat boek tóén heb mogen verwerken. Ik heb het „opgegeten".

Prof. Biesterveld' had er oog voor, dat de Heere bij Ezechlël spreekt ovör „de prachtige heidenen" (Ez. 32:18).

Hij schrijft: „Hebben dan die volkeren in al hun denken, worstelen en lijden zonder doel opi aarde geleefd? God heeft toch, gelijk de dichter van Psalm 86 het zong, al de heidenen gemaakt? Hij is, naar Paulus getuigt, niet ©en God der Joden alleen, maar ook der heidenen (Rom. 3:29). God heerscht over alle koninkrijken der heidenen (2 Kron. 20: 6), waarom zij ook worden opgeroiepen om met 'sHeeren volk te juichen (Deut. 32:43), , en naar de woorden der profetie te luisteren, waarin Jehova zijne verbolgenheid over hen in woorden klinken doet (Jes. 35)."

Hier is dan toch iemand aan het woord, die op zuiver Schriftuurlijken grondslag „de lieidenen" weet te waardeeren.

Hij werkt dit ook nader uit en roemt Rome en Griekenland om vele gaven. Hij zegt: „daarom moet ieder man, die naar de eere staat van in de wetenschap te willen arbeiden, lange jaren van zijn leven besteden aan de studie van Rome's en Griekenlands taal en historiei, opdat hij zoO' voor zelfstandig denken worde gevormd. God heeft Hellas en Rome dus gebruikt eenerzijds, om voor het Christendom baan te breken door de bereiding van de volheid des tij ds, en anderzijds die volkeren in hun wijzen en kunstenaars doen uitspreken de regelen voor denken 'en spreken, die door Hem zelf waren gelegd in dte mensdhelijke natuur, maar wachtten op een mond, die zie formuleeren zou. A r i s t o t e 1 e s en P1 a t o. Cicero en Quintilianus zïjn gaven Gods voor heel de menschheid geweest.

....Van een BANKROET (der heidenwereld^ moet echter gesproken worden, als het gaat om de vraag: hebben de heidenen, met al hunne rijke ontwikkehng gevonden het antwoord op het groote mysterie van den mensch, van zijn oorsprong, wezen, bestemming, val en verlossing."

Uitvoerig gaat hij dan spreken over Indië, (Brahmanen, Boeddhisten, Islam), over China, Griekenland en Rome en dan is zijn conclusie: „Hoe ver van het ware ideaal (het echt-mensChelijke) de besten der wijsgeeren (A'ristoteles, Plato) nog staan, blijkt, zoodra zij hunne denkbeelden practisch gaan uitwerken

Neen, deze wijsbegeerte (van Plato) greep het niet... Zij is het egoïsme verpersoonlijkt...

Eeuwen lang hebben in Griekenland' en Rome de machtigste geesten gearbeid aan wat zij meenden het zedelijk levensideaal te zijn. En wat was het resultaat, toen de bloei van het klassieke leven op zijn hoogtepunt stond?

Paulus van Tarsen kende dat heidendom. En 't staat voor hem als een veile geblankette deerne, ©en witgepleisterd' graf.

En hij rukt het masker van het gelaat, verwijdert de looze kalk, laat de werkelijkheid zien, als hij die wereld teekent: „de waarheid Gods hebben zij veranderd in de leugen... vervuld met alle ongerechtigheid... haters Gods, onverstandigen, verbondsbrekers, zonder natuurlijke liefde, onbarmhartigen". Heel het heidendom, van het strand van de Qele Zee tot de boorden van den Tibelr, ligt daar vóór ons: troosteloos, zedeloos, reddeloos, hopeloos!"

Tot zoover Prof. Biesterveld'.

Wanneer ik nu 35 jaar na deze woorden hetzelfde beweer als Prof. Bavinck, n.I. dat „ziel" in den zin „der" Grieksche w'ijsbegeerte ('tlidwoord' is van Prof. B.) „geheel vreemd is" aan dat woord in de Schrift — en ik werk dat gegeven dan verder uit — dan schrijft ©en zeker Wad dat toe aan... ressentiment. Dan róémt dat blad: „de Grieksche pliilosopliie beeft rijk en schoon, en ook langdurig gebloeid in een veelheid van beroemde scliolen: hare beoefening vraagt de eruditie van een klassicus".

Hel blad vergeet er echter bij te voegen, dat de wijsheid der Schriften, die Prof. Biesterveld tot zijn diepgevoeld Christelijk klaaglied over de „prachtige heidenen" bracht, óók kan verstaan worden door lederen eenvoudigen geioovige. De „eruditie van een klassicus" wordt hier gesteld vóór de onderscheiding der geesten van de „eenvoudigen" in Schriftuurlijken zin. Als zulke eenvoudigen óók klassicus zijn, zullen zij zich echter niet zoo verheffen op het prachtige heidendom; Zij zullen niet — wanneer er op gewezen wordt, dat een Grieksch philosophisch begrip niet overeenkomt met het Bijbelsche begrip — alarm slaan en gaan spreken van „'dit hoonen van ©en onzieii edelste goederen".

Wanneer Schrift en Philosophie eens uit elkaar gehouden worden bij een bepaald'en term, is zulk alarm niet noodig. Wie het er niet mee eens is, bewijze, dat ik hiet mis heb — en dat Prof. Bavinck hierin dNvaalde.

En in ieder geval komt hier geen loflied op de „Diana der Epbeseren" te pas. Er is eenvoudig niemand, die niet weet, hoe groot zij is in de oogen der wereld.

N. B. Ik noem de GAVEN der „prachtige" heidenen niet „Diana" — maar ik wil hiermee aianduiden de afgodische vereering voor de Grieksche phüosophie, die in zulk een te onpas aan­

geheven loflied doorklinkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's