GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Crisis en Ariieidersgazin.

Bij de bespreking der brochure „Discipelschap in de fabriek" i), is een enkele maal de opmerking gemaakt, dat de schrijver de positie van den arbeider te donker kleurde. In ander verband betoogde onlangs nog het blad der Chr. bouwvakarbeiders, de „Opbouw", dat „de mechanisatie op zichzelf een zegen is", omdat „daardoor algemeene levensverruiming op breeder schaal mogelijk geworden is", en het concludeerde, dat men „daarom de technische vooruitgang niet tegenhouden of remmen mag". Het somde al de stoffelijke zegeningen op, die de technische ontwikkeling z.i. gebracht heeft, en besloot zijn loflied met de woorden: „Wie dit alles ook maar oppervlakkig overweegt, zal terstond toestemmen, dat de machinale arbeid en de rationalisatie zooveel maar mogelijk is, bevorderd moet worden".

Het wekt ongetwijfeld sterke bevreemding, dat de geestelijke zijde van het vraagstuk der mechanisatie in de aangehaalde beschouwingen, totaal genegeerd wordt. Alsof de naaimachine plus de stofzuiger, de radio, de drukpers, de auto, de vliegmachine en duizend andere artikelen werkelijk levensgeluk gebracht hebben. Alsof de wijze van fabricage, verwerving en gebruik van zooveel, op zichzelf nuttige gebruiksvoorwerpen, niet geestelijke waarden aantastten en nog aantast. Alsof het feit der algemeene levensverruiming-op-breeder-schaal, dus het stoffelijk nut, voldoende is om het technische stelsel van heden te zegenen. Alsof niet de technische ontwikkeling van dezen tijd een geestelijk vraagstuk van de eerste orde is, dat in alle kringen menschen met zorg vervult. De voortgezette evolutie der techniek heeft de arbeidsvreugde, het levensgeluk en de van God ontvangen menschelijke waardigheid op het spel gezet. ^)

Van beter inzicht in 't probleem der mechanisatie en wat daarmede samenhangt, getuigt een pas verschenen geschrift van Dr F. van Heek, privaatdocent aan de Amsterdamsche Universiteit. Het bevat den inhoud der door hem op 30 Nov. j.l. gegeven „openbare les", waarmede de auteur zijn colleges aanving.

Het bedoelde werkje handelt over de „Sociale gevolgen van de economische crisis en depressie in Enschedé (1929—'37)". Uitvoerig materiaal steunt den aangrijpenden text. Het stuk werkelijkheid, dat Dr van Heek beschrijft, vindt ge niet alleen in Twenthe, niet alleen in plaatsen, waar de textielmdustrie domineert, maar ook in andere arbeiderscentra. Wie die werkelijkheid ervaart of zich door den genoemden doctor laat voorlichten, luistert zeker wederom met instemming naar de vermaning van Dr R o z e - mond, onlangs voor de microfoon der N.C.R.V, gesproken^): Niemand, zoo luidde het, die „zich in Christelijke solidariteit verbonden voelt aan zijn medemensch, mag zich afsluiten voor den pijnigenden ernst van het probleem der arbeidsvreugde, (ook) wanneer hij in eigen omgeving misschien vormen van arbeid en arbeidsverhoudingen kent, waarin nog een groote vreugde in den ai-beid mogelijk bleef. En wellicht zal na het lezen van het werkje van Dr van Heek (van wien men op grond zijner relaties, misschien een rooskleuriger voorstelling der moderne arbeidsverhoudingen verwacht had) hier en daai- ook den twijfel omtrent de weergave van het arbeidersleven in de, in het begin van dit artikel genoemde brochure, weggenomen zijn. Al moet hieraan direct toegevoegd worden, dat het geschrift van Dr van Heek voornamelijk over de gevolgen der werkloosheid handelt. - «fr

De auteur geeft eerst een korte schets van den „economischen storm", welke Twenthe na 1929 teisterde. In 6 jaar tijds (1929—1935) daalde de export der Ned. Katoenindustrie met 84.5 pCt., het totaal belastbare inkomen in Enschedé en Lonneker (beide gemeenten zijn nu vereenigd) met 50.3 pCt., het belastbare vermogen met 37.2 pCt., terwijl het aantal geregistreerde werkloozen in die beide plaatsen van ongeveer 1500 tot ruim 6000 steeg. In den loop van 1935 ontvingen (in E. en L.) ongeveer 8OO0 personen en gezinnen, dat is bijna een derde gedeelte der totale bevolking, steun van „Maatschappelijk Hulpbetoon", de provisorie en de kerkelijke ai-mbesturen. In 1936 werd aan ondersteuning van armlastigen (door burgerlijk armbestuur en diaconieën) uitgekeerd de somma van vierhonderddertienduizend gulden. „Na eenige jaren heerschten armoede en lediggang üi de eertijds zoo welvarende en nijvere industriestad".

Dr van Heek gaat vervolgens na welken invloed de crisis op het verloop der bevolking gehad heeft. Hij noemt de geboorte-, sterfte-, huwelijks- en emigratiecijfers in de periode 1929—1935. De Amsterdamsche privaat-docent meet verder de daling der loonen, welke „grooter geweest is dan in de meeste andere Nederlandsche industrieën", hij geeft een treffend beeld van den strijd der ondernemers om het behoud der markten, en schetst den invloed, welke de crisis op het persoonlijk en sociale leven der fabrieksarbeiders gehad heeft. Hij komt hier tot de conclusie, dat voortdurende werkloosheid het solidariteitsgevoel der arbeidersklasse dikwijls verzwakt; het saamhoorigheidsgevoel, luidt zijn oordeel, schiet vooral te kort wanneer tegengestelde economische arbeidersbelangen in verschillende gebieden overbrugd moeten worden. (Een merkwaardig voorbeeld van dit verschijnsel is de strijd der Fransche havenarbeiders om protectie; deze strijd was tegen de Belgische havens, dus tegen de Belgische arbeiders gericht Dit voorbeeld is met tallooze te vermeerderen.)

Vooral het oordeel over den invloed van de crisis op het arbeidersgezin trekt de aandacht. „Hoe heeft", vraagt Dr van Heek, „het arbeidersgezin zich kunnen handhaven bij het gedaalde welvaartspeil? Hoe is het aangetast door de twee tegengestelde verschijnselen, welke voor onze tegenwoordige chaotische maatschappij zoo typeerend zijn, n.l. de groote werkloosheid naast de toenemende arbeidsintensiteit? "

Nemen we zijn antwoord op die vragen hier over; het is o.i. noodzakelijk, dat velen daarvan kennisnemen.

„Men krijgt den indruk", zoo luidt het, „dat de vrouw in 't arbeidersgezin dikwijls het meest onder de gevolgen van de crisis lijdt. Op haar rust de moeilijke taak, de levenswijze van het gezin aan het sterk gedaalde inkomen aan te passen. Is de man werkloos, dan voelt hij zich niettegenstaande zijn moeilijke positie dikwijls toch minder geïsoleerd dan zijn vrouw: hij ondergaat de vernedering, die de werkloosheid (in de eertijds zoo bloeiende werkstad) nog steeds inhoudt, collectief en dus met minder verantwoordelijkheidsgevoel,

in stempellokaal of werkverschaffing. Ook de groote moreele steun die — in den vorm van cursussen en ontspanningsavonden aan de werkloozen wordt verschaft, komt uiteraard meer den mannelijken leden van het werkloozengezin ten goede". „Zijn de kostwinners van het gezin niet werkloos, dan treft ook weder de ontwrichting van het familieleven, 'die het ploegensysteem veroorzaakt, in de eerste plaats de huismoeder. Het voortdurend wisselen der ploegen verbreekt de regelmaat van het huishouden, een verschijnsel, waarvoor de vrouw in hooge mate gevoelig is. Wanneer vader en zoon in verschillende ploegen werkzaam zijn, wordt haar taak hierdoor nog meer verzwaard".

„Zij toch is het" (Dr van Heek citeert hier het Chr. Textielarbeidersblad van 6 Jan. 1937), „die als regel zorgt dat de werkende huisgenooten tijdig op zijn en het eten en drinken klaar vinden, zoodra zij beneden komen. Daarvoor moet de vrouw des huizes nog extra vroeg opslaan, in bepaalde gevallen zelfs kort na middernacht. Wij kennen vrouwen, die eiken morgen om drie uur opstaan om te zorgen, dat de huisgenooten tijdig op hun werk komen. In gezinnen, waar er ook zijn, die in gewone dagtaak werken, komt er als regel niets van, dat de vrouw zich na vertrek van man en kinderen weer te bed begeeft. En in de week, dat de man of kinderen de late ploeg hebben, blijft de vrouw dikwijls op om bij de thuiskomst voor eten of drinken te zorgen. Door een en ander krijgt de vrouw veelal onvoldoende nachtrust, wat zich in het gezinsleven in verschillenden vorm kan wreken".

„Het ploegenleven wordt een ramp. Het geztusleven, waar de doorsnee-Enschedéër erg aan hangt, wordt volkomen ontwricht. Bijna nooit is men samen thuis. De gezinsleden, welke nu eens des morgens, een andere week des namiddags thuis zijn, al naar gelang zij de late of vroege ploeg hebben, slapen en lummelen verder maar lusteloos wat rond..."

Tot zoover de „Textielarbeider". Dr van Heek besluit:

„Geen wonder, dat de Enschedésche zenuwartsen onder hun patiënten, wier afwijkingen onder invloed van de crisis zijn ontstaan, vele huisvrouwen tellen. In hoeverre de door artsen geconstateerde toename van het aantal zenuwzieken in Enschedé gedurende de laatste jaren aan de opgevoerde arbeidsintensiteit in de fabrieken is toe te schrijven, zou slechts door een psychotechnisch onderzoek kunnen worden vastgesteld. De aan ons verstrekte cijfers der Vereeniging „Ziekenzorg" toonen een hoog percentage rationalisatie-gevallen bij de onderzochte zenuwpatiënten aan, vooral onder de ouderen. In het bijzonder zou hier moeten worden nagegaan, of deze toename slechts een overgangsphase beteekent, of dat het arbeidstempo in te hooge mate is opgevoerd."

In dit verband haalt de Amsterdamsche privaatdocent een mededeeling van den geneeskundigen dienst der Arbeidsinspectie aan, welke de talrijke klachten van arbeidsters in confectiefabrieken, waar het loopende-band-systeem toegepast wordt, releveert. Klachten, die de medici ook in andere textiel-centra bijna dagelijks bereiken. De dreigende stopwatch in de handen der „economen" bracht dikwijls ontsteltenis en moedeloosheid. De curven, welke de intensiteit der arbeidsvreugde en de grootte van het loon weergaven, vertoonden bedenkelijke inzinkingen. ^)

Ongeveer 40 pCt. der Enschedésche textielarbeiders werkt in ploegverband. De controleerende arts van het „Ziekenfonds voor Enschedé en Lonneker", gaf aan Dr van Heek een opgave van het aantal door hem onderzochte patiënten in de maand October 1937 (477). 37.3 pCt. dezer patiënten had last van nerveuze storingen. In bijna 60 pCt. van het aantal „gevallen" was de oorzaak geheel of gedeeltelijk aan de rationalisatie te wijten. Dr van Heek voegt aan die cijfers de opmerking toe, dat „vermoedelijk reeds door de opgevoerde arbeidsintensiteit een zekere selectie onder de arbeidskrachten plaats vond. De menschen, welke niet meer „voor hun vak deugen" (welk een wereld van leed verbergt zich achter deze uitdrukking!) worden spoedig ontslagen of niet meer aangenomen. Een enkel cijfer, door hem gepubliceerd, zou ter bevestiging van deze drceve werkelijkheid kunnen dienen.

Op 1 April 1936 was het aantal ingeschreven mannelijke werkloozen te Enschedé: 30.1 pCt. den leeftijd van 14 tot en met 30 jaar; 61.9 pCt. was daarboven.

Op 1 April 1937 waren deze getallen resp. 33.1 pCt. en 66.9 pCt. Op 1 October 1937 34.1 pCt. en 65.9 pCt.

Vergeleken bij 1936 is dus een toename van het percentage „oudere" werkloozen te constateeren. Natuurlijk moeten deze cijfers met voorzichtigheid beschouwd worden. Er zijn verschillende factoren, welke de toename der werkloosheid van „oudere jaargangen" veroorzaken.

Dr van Heek beschrijft nog met een enkel woord de conflicten, welke het gezinsleven der arbeiders aantasten. Dikwijls, zegt hij, ontstaan bittere tegenstellingen tusschen de werkende en werklooze leden. De spanning, waaronder de werkende leden leven, ontlaadt zich in felle verwijten jegens de anderen. De kracht om persoonlijk en gezamenlijk het leed te dragen, ontbreekt maar al te vaak.

De geestelijke verzorging ontmoet onder deze omstandigheden vaak groote moeilijkheden. Onverschilligheid, wantrouwen en wrok oefenen hun doodende en vernielende werking uit. Zoo groeit een geslacht, aan hetwelk alle geestelijke steun ontbreekt om aan den druk der omstandigheden weerstand te bieden, en dien steun, naar 't schijnt, ook niet zoekt of zelfs begeert.

In die wereld wordt de boodschap van het Evangelie gebracht, de belofte verkondigd, dat God de schepping niet in strijd laat ondergaan, dat God ook over de wereld van den arbeid waakt.

Moge bij die haar hooren, het vertrouwen ontwaken, dat alleen het aannemen van die boodschap de kracht kan schenken om den arbeid te helpen bevrijden van de boeien, waarin hij thans geklonken is.


1) Uitgave J. H. Kok N.V., Kampen (Reeks „Kerk en .Wereld"). . . . 2) Zie bedoelde brochure, pag. 16.

3) Zie „De Nederlander" van 18 Dec.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's