GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Teksten krijgen.

Het „Geestelijk Advies", dat ik in het Reformatienummer van 28 Januari 1.1. heb gegeven, heeft hier en ginds eenige critiek doen loskomen.

Dat advies handelde over een brief, dien ik van een zuster gekregen had.

Deze zuster was doodziek; nochtans was zij niet bereid om te sterven. Zij bad veel om verzekering en vergeving van zonden.

Toen kreeg zij in haar hart den tekst: „Ik heb u bij name geroepen, gij zijt Mijne"; en later: „Mijne genade is u genoeg".

Zij gelooft vast, dat Gods Geest hier getuigtmethaargeest, datzijkindGods is. (Spatièering van mij. D. v. D.)

Sindsdien heeft zij het geloof behouden, dat zij het eigendom is van Jezus Christus.

Deze houding heb ik afgekeurd. En ik heb ook heel duidelijk gezegd waarom.

Deze zuster leidt uit het feit, dat zij deze woorden gekregen had, af, „dat zij een kind van God is".

Dat nu mag nooit of te nimmer. Dat zulk een woord in mijn ziel opkomt, kan immers oiok wel een heel andere oorzaak hebben dan Geesteswerking.

Afgezien van alle andere bezwaren, is dat reeds voldoende om duidelijk te maken, dat in het krijgen van zulk een tekst nooit grond kan zijn voor het geloof, dat ik een kind van God ben.

Meer heb ik niet beweerd.

Of de Heilige Geest mij niet een tekst op het hart kan binden, waaruit ik bijzondere vertroosting put, daarover heb ik mij heelemaal niet uitgelaten.

Nu geeft Dr Sietsma, in het Geref. Theol. Tijdschrift, een soort critiek. Hij is het wel eens met wat ik gezegd heb, maar vult dat dan aan met te zeggen: „Maar gaat Ds van Dijk niet wat ver, als hij zulk een zuster deze „ervaring" wil ontnemen? Is het niet zoo, dat wij toch wel degelijk ook mogen gelooven, dat de Geest Gods ons indachtig maakt, wat wij uit het Woord Gods weten en gehoord hebben en mogen wij ons niet aan het Woord Gods vastklemmen, dat ons in de gedachten komt bij onze worstelüigen en mogen wij niet gelooven, dat de Heere het ons in de gedachte heeft doen komen tot onze troost en versterking?

Dat sluit het antwoord van Ds van Dijk niet uit, maar ik meen, dat liij toch ook had moeten zeggen, dat zij aan dat in haar hart opgekomen Woord des Heeren zich mag vasthouden haar leven lang.

Maar niet omdat het in haar hart opkwam, doch omdat het het Woord des Heeren is".

Tot zoover Dr Sietsma.

Prof. Hepp neemt dit stukje over in „Credo".

Hij schrijft daarboven: „Wees voorzichtig met wat Gods werk kan zijn".

En hij eindigt zijn bijschrift daarbij met deze woorden: „Bewaren wij dan ook de noodige leederheid.

Wij mochten eens bevonden worden den Heiligen Geest tegen te werken".

Is dat nu geen onbillijke critiek? Ik heb niets anders gedaan dan zeggen: „Het feit, dat ik een tekst krijg, mag nooit grond zijn voor mijn geloof, dat ik een kind Gods ben". Over het krijgen van teksten in het algemeen heb ik mij in het geheel niet uitgelaten. Dr Sietsma wekt door zijn schrijven den indruk, dat ik dat heelemaal verwerp.

Prof. Hepp gaat nog een stapje verder en heft den vinger op en zegt: „Wees teer en werk den Heiligen Geest niet tegen".

Ik kaats dien bal terug en zeg: „Prof. Hepp, wees teer en laat die têerheid hier dan ook in bestaan, dat gij iemand niet iets laat zeggen, wat hij niet gezegd heeft. Zie toe, dat gij niet bevonden wordt den Heiligen Geest tegen te werken, door de kracht te breken van een „geestelijk advies", waarin enkel gestreden wordt tegen een zondig verschijnsel in het leven der gemeente van Christus."

Dr Sietsma had willen hebben, dat ik tegen die vrouw gezegd had, dal zij zich haar gansche leven mocht blijven vastklemmen aan dat Woord des Heeren, dat in haar hart opgekomen was; niet omdat het in haar opkwam, maar omdat het het Woord des Heeren was.

Hoe ik nu over dat „krijgen van teksten" denk, daarover wil ik nog graag eens een artikeltje schrijven, maar in dit geval heb ik er beslist bezwaar tegen hier te denken aan indachtig makende genade; zelfs wil ik in dit geval niet zeggen: „houdt u aan dat Woord vast; en dit om de eenvoudige reden, dat de woorden, die deze zuster kreeg heel iets anders beteekenen, dan zij er in legde.

Zij „kreeg" den tekst: „Ik heb u bij geroepen, gij zijt Mijn". name

Op het standpunt van Dr Sietsma is dat nu zoo te beschouwen, dat de Heilige Geest deze zuster herinnerde aan dat Woord en dat zij nu haar 237 gansche leven zich mag verblijden in die waarheid, dat God Zijn kinderen bij name heeft ge^ roepen en dat zij dus Zijne zijn.

Op zichzelf is dat juist. Maar staat dat in dezen tekst?

Prof. Ridderbos vertaalt: „Ik roep u, bij uw naam, gij zijt de Mijne". (Jesaja 43:1).

De exegese is deze: „De Heere zal Israël verlossen". „Hij zal het bij zijn naam roepen". Van dezen „naam" gewaagt de profeet om te doen uitkomen, dat de Heere Israël bij name kent wegens Zijn nauwe betrekking tot dit volk; en het „roepen" is om het uit te voeren uit de balhngschap. Immers „gij zijt de mijne". Israël is door Hem geschapen en dus Zijn eigendom, daarom zal Hij het ook beschermen als een kostbaar bezit.

Dal is een zuivere, klare exegese.

Kan nu zulk een Woord zoo maar toegepast worden op iemands persoonlijke verhouding tot God, terwijl het duidelijk spreekt van de houding des Heeren tegenover Zijn volk. Zijn kerk?

Kan men aannemen, dal de HeiUge Geest een tekst zou „geven" en daarin een anderen zin leggen, dan die tekst in de Schrift heeft? Zou de Geest Zich zoo los maken van de Schrift?

De tweede tekst, die deze zuster kreeg, was: „Mijne genade is u genoeg".

Wie dezen-^ekst in het verband leest ziet dadelijk, dat het hier gaat om deze waarheid, dat Paulus niet bang behoefde te wezen, dat hij zijn apostolische taak, door het kwellen van den doorn in zijn vleesch, niet zou kunnen volbrengen. „Dat komt wel in orde", zegt de Heere. „Uw kracht mag klein zijn. Mijn genade is u genoeg; door die genade zult gij in staat zijn, daaraan zult gij genoeg hebben om uw werk in Mijn Koninkrijk te volbrengen". (2 Cor. 12:7-10).

Mag dat nu zoo maar worden toegepast, dat een mensch daaruit de troostrijke gedachte pul: „Gods genade zal mij wel behouden"?

Mag men, ook hier aannemen, dat de Geest den zin van het Woord voor deze gelegenheid zóó zou wijzigen?

Daarom acht ik hel in dit geval, waar het met de exegese van de „gekregen" woorden zoo weinig in orde is, heelemaal niet goed om tegen deze zusier te zeggen: „Houdt u uw gansche leven aan die woorden vast", omdat die woorden klaarblijkelijk gansch iels anders zeggen, dan zij er uit haalde.

In 't algemeen zou ik dit nog willen zeggen.

Ik begrijp niet recht, waarom men zoo van onderscheidene zijden op dat stukje van mij aankomt. Wal daarin slaat, zal wel geen Gereformeerd mensch loochenen. - - -

Op gevaar af van verdoolde zielen in hun dwaling te stijven, gaat men iets verdedigen, wat ik in dat artikel niet eens had aangevochten.

Prof. Hepp doet zelfs, alsof ik dat wèl had gedaan.

Ondertusschen schrijft in „Om Sions wil" Ds de Kruijk van Kamerik een artikel (17 Februari 1938), waarin hij, wat die zuster mij had geschreven, noemt: „heel gewone Bijbelsche ondervinding".

Hij schrijft: „Ik durfde op achttien jarigen leeftijd voor het eerst te gelooven een kind Gods te zijn, toen de woorden met kracht tot mij kwamen: „Daarom omdat Ik u liefgehad heb met een eeuwige liefde".

Dat wordt daar verdedigd als zuivere Bijbelsche bevinding, dat een mensch van zijn heil verzekerd wordt omdat hij een tekst krijgt, die doelt op Gods volk en waaruit die mensch dan afleidt, dal hij behoort tol Gods verkoren volk.

Dal is een zóó klaar miskennen van de huishouding Gods, van de wijze waarop Hij ons aan Zijn Woord bindt en van ons eischt de aanvaarding van Zijn Verbondsbelofte, dat, wanneer Gods volk in die richting geleid wordt, alle zekerheid des geloofs wordt weggenomen of gefundeerd op valschen grond.

En dat passeert, zonder dat er aandacht aan geschonken wordt; dat laai men zijn werking doen, zonder dal (behalve Pro Ecclesia) voorzoover ik weet iemand daartegen in 't geweer komt, terwijl men een artikel, dat niet anders wil dan zulk mysticisme bestrijden, aanvalt op iels, wat er niet eens in gezegd is, uil vrees, dal het te ver zou kunnen gaan. Dan komt men met het ontzaglijke: „pas op, dat gij niet bevonden wordt den Heiligen Geest tegen te werken", terwijl men ongemoeid laat de propaganda van een beschouwing, waarin de Geest Gods, zooals Hij in ons werkt in het Woord, aan den kant schuift en er voor in de plaats stelt niet te controleeren ingevingen, die men dan maar zoo vrij is aan den Geest toe te schrijven.

Hier zeg ik nog eens: „Zie toe, dat gij den Geest Gods niet tegenhoudt, als Hij bezig is Zich los te maken van de boeien, waarin menschen Hem willen slaan, lot him eigen onheil, om meer te gaan heerschen, vorstelijk, door het Woord, waaraan Hij Zich heeft wUlen binden.

(Dit artikel was bestemd voor het vorig nummer, doch kon door ruimtegebrek toen geen plaatsing vinden. Red.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's