GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Versobering of verarming?

Met een generaliseerend oordeel over de prediking in de Gereformeerde Kerken moet men uitteraard zeer voorziclitig zijn. Wie kan den toestand overzien? Wie lieeft volledige gegevens ter bescliikking? Welke reeks van gegevens is overzictitelijli? Zelfs de jaargangen van „Menigerlei Genade" zijn het niet, Icunnen liet niet zijn. Want niet alleen ontbreken daarin de producten van veel predikers, die toch voor een Ijepaalde streek, met name van het platteland, typeerend zouden geacht kunnen worden (een jaargang lieeft slechts 52 nummers), maar bovendien is er tusschen gedrulcte bijdragen voor een preekenbundel èn een levende preek bij velen verschil. Ik zelf b.v. zou niet graag zoo preelcen als ik een enkele maal schreef, ter voldoening aan het verzoek om een bijdrage in gemelde reeks. Er zullen er wel meer zoo zijn. Een betrouwbaar overzicht over de prediking heb ilv zelf dus niet. Het zou slechts na langdurige en opzettelijke studie te geven zijn.

Onder dit voorbehoud mag men evenwel toch wel indrukken hebben van de manier, waarop tegenwoordig onder ons gepreekt wordt.

Eén van de indruklcen nu, die zich bij ondergeteeliende gevestigd heeft, is déze, dat, vergeleken met de periode van mijn eigen jongensjaren, de predilung onder ons over 't algemeen veel korter is gaan v> 'orden. Een kerkdienst duurt tegenwoordig vrijwel over heel de linie korter dan vroeger. Heel wat liorter, — en dat bij gelijktijdige neiging tot uitbreiding van die andere gedeelten der liturgie, die niet de preek zijn. Er verschijnen in „Menigerlei Genade" preeken, die, als ze gelezen moeten worden in een vacante kerk, door een voorlezer, die de verdienste heeft, natuurlijk te spreken, den man weer vrij spoedig van den katheder laten afstappen; er zijn dan ook al kerkgangers geweest, die zich afvragen: moeten we daarvoor de lange reis heen en terug doen? Bovendien zijn er de bewijzen te over, dat ook op veel plaatsen, waar wél 'n predikant voorgaat, degene, die tehuis bleef, vroeger met de koffie klaargekomen moet zijn, dan eertijds.

De vraag is nu: is dit een symptoom van versobering, dan wel van veraiming? Zijn het nu allen van die „meesters" geworden, die hun meesterschap in de beperking kunnen toonen? Of is het percentage „meesters" in het „vak" in elk tijdsgewricht vrijwel constant, en moet dus een stijgend percentage van verkorte preeken bij een niet stijgend percentage van „meesters" in de preektechniek, worden toegeschreven aan andere factoren, althans óók aan andere faTctoren, dan de betere beheersching der stof?

Ik vrees, dat dit laatste meer dan ééns het geval is, m.a.w. dat de inkorting van de preek, schoon die bij A. of B. of C. een verdienste kan zijn (ik hoop hiermee alle misbruik van dit artikeltje voorkomen te -hebben), toch in veel gevallen meer op verarming dan op versobering, meer op een gebrek, dan op een vooruitgang derhalve, v^djst. Er zijn uit verleden en heden predikers aanwijsbaar, die zoo „zwaargeladen" zijn en zóó pittig vermogen te „zeggen", wat zij te zeggen hebben, dat zij in een kwartier meer hebben gegeven, dan anderen in een drie kwartier. Bij hen is dan ook de soberheid typeerend. In gebaar en in zegtrant. Maar zij zijn dan ook uitzonderingen; we zullen bovendien aangeven, waarom zij het m.i. moeten blijven ook. Moge bij hen dus een korte preektijd allerminst op verarming van den geboden inhoud wijzen, toch is dit bij anderen meer dan eens m.i. onvermijdelijk.

Ik zeg opzettelijk: dat het onvermijdelijk is. Want —• en hier Icom ik meteen tot de reden, waarom m.i. genoemde uitzonderingsgevallen ook maar exceptioneel moeten blijven — de gemeente, die luistert, bestaat voor een zeer groot gedeelte uit menschen, die een gedachte dan eerst vatten en „meenemen" kunnen, indien ze min of meer breed wordt uitgewerkt. Het grijpen van den inhoud van één slagzin is een groote intellectueele vreugde voor de enkelen, die er toe bekwaam zijn; maar het zijn dan ook in èlk gehoor slechts enkelen. De overgroote meerderheid gaat voetje voor voetje. Daarom moet de prediker herhalen; verbreeden; verduidelij tien; zich laten narekenen, om zoo te zeggen. En dat kost altoos tijd. Dat kost tijd, zélfs aan wie het op een briefje den intellectueel begaafde in een

paar vluchtige pennekrassen zeggen, of liet voor een „uitgezocht publiek" in een paar prikkelende kernspreuken zeggen kan. Want wij hebben in de kerk geen (door menschen) „uitgezocht publiek", doch een (door God) „uitverkoren geslacht". En daar moet de prediker mee rekenen. Daarop moet hij „zich instellen" (het germanisme worde vergeven). Er is dan ook geen herderlijke breedsprakigheid (de breedsprakige broeder immers weidt zichzelf). Maar er is wèl herderlijke breedheid; wie niet langer over de stof „doet" op den kansel, dan hij het zóu kunnen op den kathedei', of achter den lessenaar, kortom, voor een publiek van bepaalde intellectueele structuur, loopt óók al weer gevaar, zichzelf in een deel zijner hoorders te weiden. Maar daartoe is het recht op Zondagmorgen tusschen 10 en 12 aan ons niet gegeven, evenmin als in middag- of avonddienst, waar de ééne heilige algemeene kerk onder het Woord vergaderd wordt. Een selectie van „fijnproevers" mag de prediker niet voor zichzelf begeeren. Hij mag zich er zelfs niet achteraf mee „t r o o s t e n", als hij constateert, dat zijn „gehoor" wel minder talrijk is, dan bij broeder Bloemrijk, of bij collega Galm, of bij vriend Lievelingsideeënruiker, of bij dominé Zilverstem, of bij een ander van de Orde der Populairen, maar dat het overigens een goede kern van getrouwen is, ik bedoel dan: aan het Woord getrouwen, de kern der gemeente, een kleine schare van discipelen-voor-het-leven. Want — kan die kleine bende niet nog grooter worden? Is niet aan de kerk in de Schrift een aantal praedicaten verleend, welke feitelijk haar geheel als keurbende van profeten, priesters, en koningen doen zien? Is het niet, zelfs reeds onder het Oude Testament, een oordeel, als Jesaja zich in een door Prof. Ridderbos als periode van „geestelijk isolement" getypeerd tijdsgewricht (voor een tijd) móet retireeren op een selecten kring van „leerlingen" in bizonderen zin? Hoeveel te meer dan geldt dit in het Nieuwe Testament? Er is in elke massale opschuiving naar de dominees Guldenmond of Zwierig of Laatste-Mode-Citaat een groote demonstratie van zonden der gemeente (benevens van gezeide dominees). En voorzoover die zonden in geding zijn, kan de prediker van het boven geschetste type, zich inderdaad troosten over de degelijkheid van zijn hoorders, die straks de ambtsdragers leveren (tenminste, als de gemeente niet heelemaal onder de plaag der Populairendecoratie in naam des volks verkommert). Maar overigens? Hij heeft zelf den laatsten man te zoeken, en voor hem plaats te bereiden onder den kansel. Die plaatsbereiding geschiede dan ook vóór en onder kerktijd. In een herderlijken wil tot breedheid, die een naar opening der Schrift verlangend volk den tijd laat, om „mee te komen", als de voorganger de schatten des Woords gaat openleggen. Hij heeft zijnerzijds het „recht" (tevens „plicht"), geen andere eischen zich te laten stellen dan dien van , ; ópening' der Scliriften". Maar binnen de grenzen van dat verlangen rekene hij met allen. Het hoofdstuk der liefde (1 Cor. 13^ is vóór en na afgezet met concrete eischen, die alle in déze richting gaan. Ar m e gemeente, die meent, xlat de eischen van 1 Corinthe 12 en 14 (bidden, om het te mogen uitleggen, den geest van den profeet aan den profeet onderworpen laten blijven, geen vreemde taal spreken) speciaal de dominees gelden. Want dat is niet waar. Degenen, die wat Paulus daar zegt zich hebben aan te trekken, zijn over heel den kring der gemeenschap van heiligen uitgebreid; men moet de hoofdstukken maar eens nalezen, en de Corinthische toestanden bestudeei'on. Maar arme prediker ook, die niet zich voorhoudt, dat daarom ó ó k h ij er onder valt.

Heeft zoo elke preek, die waarlijk ontvouwing van Schriftgedachten is, die waarlijk uitlegging is, althans ze geeft, behoorlijken tijd noodig, dan staat te vreezen, dat opzettelijke inkorting van den preektijd tot effect hebben zal, dat onze menschen op den duur minder van den Schriftinhoud ontvangen, dan ons voorgeslacht. En — want het is hier een hellend vlak — dat ze op den duur ook minder kunnen „verdragen", „verwerken". De Schrift is een spijze, die zelf zich leert eten; wie deze spijze onthoudt, neemt dus ook den eetlust, het opnemings-, het aannemingsvermogen weg. Er is hier een fatale wisselwerking; de predikanten beginnen in te korten, en de gemeenten willen straks niet anders. De predikanten geven te weinig, de gemeente begeert straks niet meer. Totdat er weer na conflict een reformatie komt; maar — laat zulk een dwang voor u niet noodig wezen.

Zoo zou ik willen pleiten, niet voor lange preeken, en ook niet voor korte, doch voor bepaling van den preek duur door den te preeken inhoud. Elke vooropgestelde binding, zoowel naar den langen, als naar den korten kant, is fataal. De binding aan een zeker maximum van tijd worde bepaald door het uithoudingsvermogen der menschelijke aandacht in een vergadering, maar dan een geïnteresseerde vergadering, geïnteresseerd bij de openingderSch riften! De kerk weigert hier elk commando uit de regionen van psycho-technici, of zoo. Want de vergaderde kerk is niet te beschouwen als „een publiek", zóó, als er overal een is. Gelijk de prediker verlangen mag, dat men van hem niets anders dan opening der Schriften eische en hij derhalve dient te weigeren, op één lijn met willekeurige „redenaars", met „den redenaar überhaupt" te gaan staan (al moet hij de oratorische regelen niet verwaarloozen, zoo moet ook de aandacht bij v/ie Gods Woord willen komen hooren in een ontmoeting tusschen God en Zijn volk niet van te voren worden gedegradeerd, en gedenatureerd, door ze op één lijn te plaatsen met de-aandacht-überhaupt van publiek-überhaupt. Dit is niets anders dan de kerk beleedigen; onder zulke psychotechnische nivelleeringsmisdrijven door gaan ons de leerlingen van een of ander nieuw „heroïsme" of „idealisme" bij de jongste colonnes van neo-heidensche formatie beschamen, precies, z o o- als ze onze Zondagsscholen hebben beschaamd, voor wat de vitaliteit en de spanning betreft, door de hunne. Ze komen bij ons soms aandragen met Luthers: „hör' bald auf"^). Maar ze vergeten, dat hij dit tot hen zelde, tot wie hij eerst sprak, dat ze den mond góéd en bewogen moesten opendoen, en frisch moesten zijn in hun optreden. Ze vergeten ook, dat van de preek in Luthersche landen niet is uitgegaan, wat in Calvinistische er door gewrocht is. En wat Calvijn betreft, ze zeggen, dat die kort preekte. Toegegeven; maar primo zijn zijn vroeger gedrukte preeken langer dikwijls dan menige hedendaagsche, de nieuw gedrukte vooral, en secundo: laat men de datums dier preeken eens nagaan: hoe vaak werd er in één week gepreekt? Men kan een korte bijbellezing, die vaak weerkeert, niet vergelijken met onze preeken, ééns per week.

't Is weer vacantie, waarin menigeen — vermoedelijk juist zij, die tegen lange preeken bezwaar hebben — in het buitenland vertoeft. Wat hebben zij allen daar niet kunnen ontdekken van de fatale gevolgen van verarming der prediking in laet buitenland? Ze hebben 't waarschijnlijk „aan den lijve gevoeld". Het zal ons moeite kosten, doorloopende moeite, de blzondere voorrechten, die God aan Nederland gegeven heeft, te bewaren, en er aan te beantwoorden. Laat de preek een werkstuk blijven, en niet een opstelletje worden, dat ieder ontwikkeld gemeentelid ook zonder theologischen studiegang, even goed zou kunnen leveren. Laat het gereformeerde denken er in uitkomen, en heel den opzet beheerschen. Laat niet steeds het zelfde problemenkringetje (speciaal dat van onze narigheidjes hier beneden) de aandacht der velen verslijten, en der enkelen vermoeien. Er is meer aan de kerk geopenbaard, dan dat er in onze verdrietigheden nog wel troost is te krijgen. Laat al wie „zeitgemass" meent te zijn, als hij 't maar kort af doet, bedenken, dat beperktheid en beperking twee zij n. Beperkte preekers hebben zich nog niet beperkt. Tusschen een „kind z ij n" en „een kind worden" is ook een reusachtig verschil. De één preekt over een scheurkalenderblaadje een half uur, de ander kort den inhoud eener brochure in tot drie kwartier. In dat geval is nummer één lang-preeker, en nummer twee kort-preeker. Een decimeter Pressack bevat meer, dan 30 cM. leverworst, aangelengd met water en meel. En laat ons vooral niet naar hen luisteren, die met een mooie „parel" van hier en ginder aan komen sleepen, doch naar hen, die de schatten des Woords opendoen en de heerlijkheden van het gereformeerde dogma, en van de heilsgeschiedenis en der belijdenis openleggen, zonder daarmee dogmatisten, of openbaringshistorici, of symbolici te worden, doch predikers blijvende, predikers bij de gratie Gods.


1) Gauw uitscheiden!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's