GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Recitatief en kerkkoor in den eeredienst?

Het zal elk, die in de voUe reaUteit van ons kerkelijk leven is ingesteld, niet zijn ontgaan, dat men in dezen tijd den eeredienst aan steeds hoogere aesthetische eischen wil doen beantwoorden.

Dit feit kan men verschillend waardeeren.

De zorg voor het schoone in den eeredienst kan kerngezond zijn als uiting van het door Christus vrijgemaakte leven, dat overal, ook in de Uturgie, harmonie wil scheppen en dat wantrouwend staat tegenover al wat zich als waarheid aandient, maar niet in een passend' bruiloftskleed is gehuld.

Ook kan dit feit symptoom zijn van een levenshouding, die zich in bijzaken van ornamentiek verstrooit en uitput, waarbij de hoofdzaak, het Woord Gods, op den achtergrond moet raken.

Eerst een Schriftuurlijke doorlidating maakt hier zichtbaar, dat van twee elkaar gelijkende fraaie vormen de eerste vol, de tweede hoi kan zijn. Dit ervaart hij, die fraai-geconstrueerde rederijkerspreeken moet doorwerken, evenals een arohaeoloog allerlei imposante knekelhuizen moet bezoeken; die flauw van honger wordt bij het lezen van de vlotte en aandoenlijke meditaties van vele moderne dominees; die geen rust vindt in die hoog-Barokke kerken, waar duizenden woelige kronkellijnen tegen elkander in worstelen; die ia de veelstemmigheid der middeleeuwsah© motetten de stem van God niet meer kan volgen; die zich ergert aan de „slichtelijke" draaierijen welke een enkele kerkganger zich nog op het voetspoor der ISde eeuwsche voorvaderen bij het psalmgezang, veroorlooft.

Alleen de geloovige, die door de Schrift wordt bezield met levenskracht en inspiratie, is in beginsel boven bet aestheticdsme uitgekomen tot een schoonheid, die des te waarachtiger is naarmate zij ongezochter is. Een schoonheid, die geen halt houdt voor kerkmuren, maar zich ook in den eeredienst en in het muzikale element daarvan zal moeten openbaren.

Uit dezen gezichtshoek zullen wij' moeten oor-deelen over de pogingen, die worden gedaan om het muzikale deel der liturgie te hervormen en uit te bouwen. Twee hiervan liggen voor ons: „Tien, onberijmde psalmen als recitatief gezet" door Adr. Engels i), met een inleiding van Prof. Dr G. van der Leeuw, en „Het Kerkkoor in de Liturgie", composities van I. J. Oskam 2), met inleidende woorden van Prof. Dr G. van de'r Leeuw, Ds J. Chr. Fritzsche en Hubert Cuypers. Waar deze boekjes serieuze pogingen zijn, zou het ongepast wezen, ze te negeeren.

Bizonder sympathiek doet al dadelijk aan het domineeren van de stem der Schrift, die met name in de recitatieven onveranderd spreekt en zóó verre te verkiezen is boven de omdichting ervan in onze en elke psalmberijming. Uit den op'zet en uit de inleidingen blijkt duidelijk, dat men de gevaren van aestheticisme en overwoekering van den gemeentezang scherp heeft gezien: „Dit laatste mag nooit het geval zijn; ook is een kerkdienst niet tegelijk een uitvoering van een Chr. Zangvereeniging" en elders: „De uitgave van deze Psalmen is dus allerminst een poging om onzen berijmden psalmenschat te verdringen, doch veeleer om de schoonheid en de geloofskracht van het psalmboek nog sterker te doen uitkomen." En alleen al uit het feit, dat dezelfde uitgever en schrijver der inleidingen deze pogingen propageeren, blijkt dat men hier niet eenzijdig wedde op hetzelfde paard.

Ook in muzikaal opzicht doen beide werkjes sympathiek aan, door een smakeUjke ongekunsteldheid, die bij een eerste begin niet misstaat

Engels melodiseerde en harmoniseerde de psal- •men 19, 23, 51, 65, 90, 95, 110, 121 en 146 en sloot daarbij wat den stijl betreft nauw aan op de oude kerktoonsoorten van het Gregoriaansch. Zijn melodieën zijn sober en ernstig, de harmonisatie getuigt van goeden smaak.

De composities van Oskam liggen meer in het gehoor, daar zij in den Duitschen zangstijl van omstreeks 1890 (Wagner en Wolf) zijn gehouden. Ofschoon ze sils zoodanig voor onzen tijd hoegenaamd geen representatieve waarde bezitten, zijn ze door hun welluidendheid en geslaagde aansluiting bij de woorden wel aannemelijk en hier en daar verdienstelijk, b.v. in jur. 7 (de Apostolische Geloofsbelijdenis).

Men kan deze werkjes aanbevelen en ze toch voor gebruik in onzen Gereformeerden eeredienst minder gewenscht achten. Eenige bedenkingen van praktiscfaen en stijlkriüschen aard, die ook bij het zicli verdiepen in deze geschriften in mij opkwamen, mogen hier worden geplaatst.

Deze betreffen in de eerste plaats het door de gemeente op zangtoon re ei te er en van de Psalmen. In de oude Christelijke Kerk is men hier'mede begonnen, en langzamerhand heeft de m-elodie zich daarbij van toonloosheid ontwikkeld tol het Gregoriaansch, dat als kunstvorm van religieuze melodiek nog steeds onovertroffen is. Maar, afgedacht van de excessen, is het niet onredelijlil geweest, dat de Reformatie met het Gregoriaansche' recitatief brak. Het was toeii reeds te aïistokratisch, zoo niet te archaïsch geworden, oni volkszang te kuimen blijven. De Reformatoren hebben dat gevoeld en daarom herhaaldelijk gegrepen naar volks- (in ieder geval volksche) melodieën, waarvoor zij de Psalmen in hymnischen strophenvorm om-dichtten. De snelle en enorme verbreiding van hun liederen is wel het beste 'bewijs van hun juist begrip in deze materie.

Nu er in dezen tijd verscheidenen zijn, die deze psalmwijzen in hun oorspronkelijken vorm alweer verouderd achten (hetgeen de Synode van de Holl. Geref. Kerk aan de Kaap de Goede Hoop er zelfs toe bracht, in haar psalmboek van 1895 naast sommige oude psalmwijzen nieuwe te plaatsen), is zeker impopulariteit van recitatieven te veiT- .wachten, vooral van deze met hun sterk GregOfriaanschen inslag. Men heeft er nu eenmaal reke-

ning mee te houden, dat de gemeente een natuurlijken volkszang wenscht. Voor een nieuw liod geeft ze vele recitatieven of spreekkoren zonder aarzelen cadeau.

Een ander bezwaar raakt het in dezen tijd inschakelen van kerkkoren in dien eeredienst. Ook deze zaak heeft een oude gescihiedenis. Het is bekend, hoe de koorzang zich aanvankelijk als voorbeeld voor den gemeentezang daarvan afsclieidde, maar al spoedig zoo'n hooge vludht nam, dat de gemeente niet meer kon volgen hetgeen gezongen werd. Ofschoon thans in de Roomsdh-Katliolieke Kerk een onmiskenbare propaganda voor den massazan.g wordt gevoerd, is het kerkkoor nog steeds niet de stem van de gemeente in haar vollen omvang geworden, en het valt te betwijfelen of het dat ooit worden kan. En dat het als 'voorbeeld niet bepaald alle uitwerldng heeft gehad, blijkt wel uit het feit d: at de massa-zang bij de Roomsch-Katholieken zeer veel te wenschen overlaat. Zelfs al zou het kerkkoor in onze kerklen alleen maar bekende teksten of liederen zingen, dan nog is het, liturgisch gezien, een schamel surrogaat voor den bezielden samenzang van alle gekuischte en ongekuischte stemmen, die met het gansche hart Gods eer zingen. Zoolang bet daaraan bij ons nog mankeert, is een kerkkoor overbodig. Vóór alles natuurlijkheid in onzen eeredienst!

Dit standpunt kan dan ook niet worden gedoodverfd als conservatisme of met de uitspraak van Prof. van der Leeuw in het werkje van Oskam: .„Het moge dan in den aard van het oorspronkC'lijke calvinisme gelegen hebben om de groote ge'reformeerde kerkmusici Rourgeois en Goudimel het zwijgen op te leggen 3) en Sweelinck te verwijzen naar Duitscbland*), — het kan niet worden ontkend, dat het tegenwoordige calvinisme .schade lijdt, doordat zij 5) een der geweldigste middelen tot uitdrukking, die God den mensch gegeven heeft, grootendeels ongebruikt laat. Wie bij voorbeeld in een engelsche kerk het koor van knapen en mannen het Te Deum heeft hooren zingen, weet, dat zijn lofzegging en smeeking nooit door hemzelven zoo innig en hartstochtelijk ten hemel had kunnen worden gedragen als het door het koor van schoone stemmen geschiedt".

Daartegenover zeggen wij: God zij dank, dat hij de monden van ons allen — ook in den ©ere^ dienst — weer geopend heeft. Wij zullen Hem daarmee psalmzingen, zoolang wij nog zijn.

Bovendien: qui trop embrasse, mal étreint. Reeds met de reformatie van den gemeentezang hebben wij do lianden vol. Hiervoor is veel inzicht, tact, frischheid, kracht, onverzettelijkheid, tijd en geld noodig. De Stichting tot Verbetering van het Psalmgezang in de Gereformeerde Kerken, onlangs opgericht, kan slechts een begin maken, initiatie^ ven nemen, maar wij allen zullen het werk moeten doen. Pas wanneer wij van het gemeentegezang het beste hebben gemaakt, waarmee wij bij God durven aankomen, kunnen wij' proeven gaan nemen met recitatieven en kerkkoren. Het is zeer do vraag, of de werkjes van Engels en Oskam dan de critiek zullen doorstaan. Het eerste spreekt toch in de taal van 1500 en het tweede in die van 1890. Het is onbillijk, hierover een hard oordeel te vellen, waar haast ieder bij gebrek aan verheven oorspronkelijkheid „neo"-t. Men dient er echter op bedacht te zijn, dat de historie al die neo-producten niet veroordeelt, maar gewoonweg vergeet.

Ik geloof niet, dat we daarom rouwig zullen behoeven te zijn, want als de gemeentezang tot het uiterst© verbeterd is, zijn we tegelijk rijker© menscliea als nu. Dan behooren niet alleen zanggezaag en orgel-geteem tot het verleden, maar ook de stijlbloempjes en de bombast in de preeken, de zolderkerken zijn verdwenen en in blokkendoozen wil niemand meer wonen. Dan schudt een dorpsorganist met zijn mouw, en er komt een prachtige kerkkooroomposiüe uit. Dan is de ^ctiriftiezing door een emeritus-predikant ©en recilahef op zichzelf, ofschoon niet in de eerste plaats. Wie deze zaken zoo ziet, legt het mindere voor het meest volmaakte het zwijgen op. Of om op den beganen grond met den sluitzin van Prof. van der Leeuw te eindigen: „In deze lijn zie Sjk ook de beteekenis van deze uitgave, waarvan Ik hoop, dat zij een schrede voorwaarts moge zijn op den weg naar den lof Gods in de Kerk met al onze vermogens en krachten."

.1) Uitgegeven voor Adoremus, door Bosch & Keuningr "N. V., 'te Baarn. 2) Uitgegeven door Bosch & Keuning, N. V., te Baarn.

2) En Calvijn droeg hun nota bene het toonzetten der «Psalmen op! 4) P »-• . . . . _ - . 5) Lees: het

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's