GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mythische vervorming.

Wij hebben den vorigen keer het een en ander medegedeeld over de wijze, waarop het nationaalsocialisme Luther beschouwt. Het is goed om hierover nog enkele opmerkingen te maken. Want heel deze beschouwingswijze, zoo: karakteristiek voor een belangrijk deel der Weste'rsche wereld, laat zien, dat zij van de Christelijke religie eigenlijk niets wil weten. „Het laatste groote gebeuren voor ons Duitschers zijn niet: de Reformatie en Luther", schrijft Brachmann in zijn „Alfred Rosenberg und seine Gegner", „maar de doorbraak der rassische wereld- en geschiedenisopvatting, die aan de nationaal-socialistische beweging de overwinning heeft gegeven. In het licht van deze doorbraak zien wij wereld en geschiedenis, en daarmede ook Luther en het Protestantisme, die als kerkelijk Protestantisme niet zoozeer Protestantisme als wel „Buiten-Roomsche-Kerk" is, waarin echter het anti-Roomsche protest verloren is gegaan. Dus moet in de toekomst het begrip „Protestantisme" voor de geschiedenis der anti-Roomsche ketterbewegingen, ja voor de ketterbewegingen in het algemeen, gereserveerd blijven. Deze dingen moet men zien om te erkennen, dat Alfred Rosenberg, door het verwijt, dat hij een caricatuur van het Protestantisme zou maken, heelemaal niet wordt getroffen."

Zoo wordt een begrip van zijn inhoud beroofd, een werkelijkheid van haar „substantie". „Wij hebben geen belang bij den ganschen Luther, die, zoo hij was, nooit weer mogelijk zou mogen zijn, omdat er in de geschiedenis geen terug beslaat". Wij hebben geen belang, zou Brachmann verder kunnen gaan, bij het „Protestantisme" zooals het heden is, maar bij een, die handelt, zooals het „moet handelen". Geen „Evangelisch Protestantisme", geen belijdcnisbeweging, die zich op den Bijbel beroept, aan het Woord van God zijn kracht ontleent; zulk een beweging is historie, *en „eenmalige" verschijning, idie vroeger gewenscht, maar nu gevaarlijk is. Gevaarlijk n.l. voor de volkskracht, voor het „Deutsclitum", voor de idee der „totale Deutschheit". Daarom is van Luther alleen datgene van belang, dat in hem en aan hem „Duitsch" is.

))Duitsch", dat is het historische protest tegen Rome. Dit protest maakt het Protestantisme tot een beweging, die recht heeft op waardeering. Waardeering n.l. als historisch versdaijnsel. „Hoe" het geprotesteerd- heeft, wat de eigenlijke inhoud '^an dat protest geweest is, doet er tenslotte weinig toe. De vragen van Bijbel en geloof hebben mer niet de minste beteekenis. „Het geloof wor- 'fïlt in den m e n s c h, die gelooft", en m geen enkelen anderen grond. Daarom is de Reformatie oewijs van menschelijke kracht en men- Schel ij ken wil. Daarom ligt Luther's uitgangspunt niet in dogma en openbaring (dat kan niet, ^indat zij krachteloos in zichzelf zijn) maar in m Germaansch-Duitsche ziel.

^og is het niet genoeg! j^«I> ezen Luther", besluit Brachmann, „beeft de ri K' ^^^ ^^"^'^ naar hem noemt, prijsgegeven, ver- ^'^"t gemaakt en verraden. In de „Mythe der 20ste euw viert hij — en nu voor het geheele Duit- "cne volk — zijn Duitsclie opstanding".

Dat staat er werkelijk letterlijkr^Fnj'sgegeven, verdacht gemaakt, en- verraden, men versta dat goed, door hem „letterlijk" te volgen, d.w.z. door de belijdenis te eeren, die Luther eerde, door het Woord te gehoorzamen, dat Luther'gehoorzaamde, door te getuigen van Gods genade, zooals Luther dat eens deed.

Want werkelijk eeren, zooals Brachmann dat bedoelt, beteekent deze geloofshandelingen, dezen geloofsjubel te beschouwen als historisch bepaalde noodzakelijkheid, of nog liever als historisch bepaalde, noodzakelijke zwakheden. En vervolgens Luther daarvan te „bevrijden". Niet waaT: In Luther is gedurende zijn gansche leven (zoo heet het) het geloof in den Germaanschen Vriend-God levend geweest. En dit geloof riep in hem gewetensbezwaren en godslasteringen wakker tegen den God van den Bijbel. Althans volgens Brachmann. Dit zou dan vooral in de periode vóór Luther's definitieve breuk met Rome het geval geweest zijn, toen zijn „Germaansch karakterprotest" reeds begon te ontwaken. En Luther eeren beteekent nu die „gewetensbezwaren en godslasteringen" herhalen, d.w.z. ook protesteeren tegen dien God, die „boetedoening eischt", die „slechts vergeven wil na schuldbelijdenis", die volgens Rosenberg den mensch „neerdrukt, onmachtig maakt", die den „waren menschelijken adel miskent" en „daarop naijverig is". En Luther ver^ raden beteekent: God, die Zijn Zoon gaf aan het Kruis, eeren.

In de „Duitsche opstanding" verrijst nu de Luther, „gereinigd van al die bijkomstigheden en zwakheden", in al de heerlijkheid, waarmede het volk hem kroont.

„Waarop het aankomt", heet het, is dit: „de Duitsche gescliiedenis, met inbegrip van die der Refornialie, onder den Duitsch en en niet onder den geheel verkeerden en eenzij'digen theologisch-historischen gezichtshoek (dus die der Godsopenbaring) te zien. Ziet men haar onder Duitschen gezichtshoek, dan krijgt de toepassing van de leer der erfzonde door Luther in zijn strijd, de historische plaats toegewezen, die haar alleen toekomt."

„Ziet men de bier aangeduide oordeelen in hun diepste wezen, dan staat men tenslotte voor Jahwe, den Jodengod, en de Biblicisten, die hem propagecren."

Ja, zoo is het! Maar dan niet in verachtelijken zin, zooals Brachmann dat bedoelt, maar in den heerlijken Bijbelschen zin. Dan staat men voor den God der Schriften, den God, Die zich in de heilsgeschiedenis beeft geopenbaard.

Daarvan moet deze schrijver niets hebben. Hij scheldt Hem den „Woeslijndaemon". „Wij kennen thans", zegt hij, „het daemonische karakter van Jahwe als vulkanische Godheid, die oorspronkelijk woestijn- en nomadengod is geweest. Als nomadengod is Jahwe \djand van de kuituur. Dientengevolge komt het tusschen hem, dien de Israëlieten naar Palestina meenemen, eni de Kanaanietische godheden, vooral met Baal, tot heftige botsingen. De nomadische overlevering wordt door de Rehabieten, Elia en Elisa, later door Johannes den Dooper en de Nazireërs, trouv? beschermd."

Zoo gaat Brachmann met zijn lasteringen door. Lasteringen, „waarvoor men immers niet behoeft te vreezen." Luther beeft den Vrijbrief daarvoor gegeven. Althans zoo beweert men.

En hij besluit: „Voor ons blijft geen andere keus, als tot Jahwe en tot het Oude Testament als een juist in zijn beste deelen nomadische aangelegenheid, die vreemd staat tegenover echt boerenvolk en tegenover kultuür, een dnidelijk neen te zeggen".

„Het is Oostersch, zich aan „heilige. Schriften" te binden. Het Germaansch-Duitsche vroomzijn kent die boeien niet, wijl het een andere als de Oostersche wijze van het vroom-zijn kent. Wat een kwellingen heeft toch menig Duitsch' theoloog met zijn exegetische preeken gehad. Nu, deze kwellingen waren en zijn nog, een echt bewijs van zijn Duilsch-zijn, en heelemaal niet een teeken voor een gebrekkig geloof! Daarover behoorden de theologie en de kerk na te denken. Zij zouden Alfred Rosenberg beter verstaan in zijn strijd voor... vrijheid aller Duitschers!

Genoeg hierover. De mytlüscbe historiebeschouwing toont hier haar plastische kunsten op' zeer duidelijke wijze. En haar aflceer van het Christendom.

Wat te zeggen van een menschdom, dat de groote gestalten van verleden en heden sleclits in haar felle licht mag zien? Die de gansche werkelijkheid slechts symbolisch kan waarnemen en verklaren? De materie, de levende wereld, de mensch, de volkeren, de gansche schepping?

Hier is geen compromis mogelijk! Tegenover den totalitairen eisch dezer wereldbescliouwing staat die van de Christelijke religie, die ziich aan den God der Schriften gebonden weet.

En voor de belijders zijn de lasteringen van Zijn Naam, die leed doen, een aansporing om te strij'den en te getuigen. Tot het einde toe.

Bi t. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's