GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

, 5 ' Freud. Kortgeleden namen we uit de jongste aflevering van een amerikaansch tijdschrift een bericht over aangaande een publicatie van Freud inzake Mozes. Het blijkt me thans dat hier geen sprake is van een nieuw boek, zooals er toch duidelijk te lezen stond, doch van de uitgave voor Amerika van het reeds in het Duitsch geschreven werk.

„Er moeten ook groepen zijn",

We lezen in „Geldersche Kb." (en de „Schiedamsche" nam het reeds over):

Het is in dit verband voor onzen tijd van beteekenis op de vertaling en verklaring van 1 Cor. 11:19 te letten, zooals die gegeven wordt door Prof. Grosheide in de Korte Verklaring.

In den Statenbijbel vinden we deze overzetting: Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat...

Prof. Grosheide zet het oorspronkelijk zóó over: want er moeten ook groepen onder u zijn, zal (ook) aan den dag treden, wie onder u den toets kunnen doorstaan.

En als verklaring van dezen tekst vinden we: Het moeten van vs. 19 is niet het moeten in den zin van: men zegt, integendeel het oorspronkelijke heeft een woord, tiat op een zedelijke verplichting wijst Paulus begeert geen eenvormigheid in de gemeente. Hij wil, dat er groepen zijn, dié de dingen bespreken Dan zal daardoor juist uitkomen, wie de besten, de beproefden zijn, de mannen, die geestelijk vooraan staan. Zulke groepen moeten er zijn, maar ze mogen niet tot twist, niet tot scheuringen aanleiding geven. Waarschijnlijk weerlegt Paulus hier een tegenwerping, die hij voorziet. De Corinthiërs zullen zeggen: het is toch in het belang van de gemeente, dat er eens gesproken wordt en dat er wat geschil van meening is. Zeker, zegt Paulus, maar dat is heel iets anders dan de scheuringen, die er thans te Corinthe zijn.

Het blad noemt dit „een rustigmakende vertaling" Wanneer men nu maar verder weer opwekt tot de in deze exegese aangegeven daad van gehoorzaamheid, hebben wij er vrede mee. Als ik het goed begrijp is et zich onttrekken aan de argumentatie volgens prof. Grosheide niet te verdedigen in een periode als door hem bedoeld. Wij voor ons zijn het er mee eens.

Wat is een deïst?

Mr J. J. R. Schmal schrijft in „Woord en Geest":

Wijlen mejuffrouw Zuzanna Hofland mitsgaders broeder Benjamin behooren tot de kostelijkste figuren in „Sara Burgerhart" geteekend.

De toeleg om hun beeld voor de jeugd van heden tot presente werkelijkheid te maken, kan niet genoeg worden gewaardeerd.

Mij kwam in handen „Nederlandsche Lette r k u n d e", een inleiding voor het middelbaar en gymnasiaal onderwijs van dr A. J. de Jong, tweede

deel, 1937. Ik blader het verdienstelijke boek eens door en vind er (op blz. 71/72) een brief van broeder Benjamin aan Abraham Blankaart in afgedrukt. Uitnemend!

Dr de Jong voegt er, al weer uitnemend, enkele aanteekenlngen ter verduidelijking aan toe.

Broeder Benjamin noemt den heer Blankaart een Deïst. Wat dat voor iemand is, mag den hoogeren burgers en gymnasiasten zeker wel worden uitgelegd. Verklaarde niet eenige jaren geleden ter vergadering van de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek een der meest vooraanstaande industriëelea des lands, dat hij teneinde in de beteekenis van genoemden term licht te verkrijgen een encyclopaedie had moeten raadplegen?

Toelichting derhalve geenszins overbodig en al weer . uitneméndi Edoch, laten "wij er met ons applaus niet. al te gauw bij zijn.

Ziehier de toelichting:

„Een Deïst is tegen alle dogma's." Hier zeggen wij niet meer: „uitnemend", maar al­

leen „Och kom!" Een uitroep, dien wij herhalen, wanneer van juffrouw Hofland gezegd wordt, dat zij „als eene echte

dochter van Gaayus, de nooden der Heiligen vervult". Blijkbaar een groote onbekende, die Gaayus. „Deze naam is tot onherkenbaar-wordens toe ver­

basterd", zegt Dr de Jong.

Och kom!? zeggen wij al weer. En Romeinen XVI: 83 dan?

Och kom!? „Waar ligt het aankuoopiugspunt? "

Ds J. Plomp schrijft over deze vraag in „Kerkbl. eref. Kerken N. O. Indië". Wat hij met „aanknooingspunt" bedoelt, is duidelijk:

We worstelen met de vraag, hoe we den belijder van den pseudo-godsdienst en den aanhanger van een onchristelijke levens- en wereldbeschouwing 't best gewapend zullen tegentreden. We verlangen naar de deskundige voorlichting van onze broeders uit Nederland.

Ik mag intusschen wel een impressie geven van de geweldige moeilijkheden, die er op dit terrein zich voordoen. Dat kan het duidelijkst geschieden, als we even de vraag naar het aanknoopingspunt aan de orde stellen. Dat is dan déze vraag: bezit onze tegenstander een Achilleshiel, waarop zich ons verdedigingsof ons aanvalswapen doeltreffend richten kan? Heeft hij een verborgen zesde zintuig, dat we kunnen actualiseeren, en waarmee hij de waarheid van het evangelie grijpen kan?

Inzake dat „aanknoopingspunt" stelt nu ds Plomp de vraag: ligt het „in de algemeene redewaarheid"? Of: „in de natuurlijke theologie"? Aan déze vraag toegekomen, merkt hij op:

Indien we ons door mannen als Bavinck en Kuyper laten voorlichten, dan valt het aanstonds op, hoe kras zij de methode van het redebewijs veroordeelen. Bavinck maakt aan het einde van z'n uiteenzetting de suggestieve opmerking:

„De eeuwigheid kan inderdaad niet hangen aan een spinrag."

Vooral Kuyper ziet een aanknoopingspunt in de z.g. „natuurlijke godskennis". Ieder mensch, óók de heiden, kan, met voorbijgaan van de Schrift, uit de schepping een zekere kennis van God en van „goddelijke zaken" verkrijgen. Door de zonde ontstaat er dan een religie, die zeer zeker „abnormaal" moet heeten, ja, die in feite als leugen tegenover de waarheid staat, maar aan de „gemeene gratie" is te danken „het vele schoone en goede, dat, als goudkorrelen in het oeverzand, vaali ook in deze pseudo-religiën schittert". Deze natuurlijke godskennis biedt een punt, van waar uit het gesprek beginnen kan.

In het hart van den ander leeft het besef van God, precies als in het uwe. Alleen: gij zijt gered! Zoo komt Kuyper tot deze teekening van de apologetische vi'orsteling: „Twee drenkelingen, die door eigen moedwil saam onder den vloed dreigden bedolven te worden, en waarvan de eerst geredde, nu met het koord om het lijf, den nog niet geredde naspringt." Deze klampt zich vast aan den stroohalm, aan de leugen, die hij voor waarheid verslijt. De apologeet moet hem van de leugen losrukken, door hem van haar „innerlijke onwaarheid" te doordringen.

Niemand ontveinst zich, dat deze opvatting een sterke bekoring van zich doet uitgaan. We zouden zeggen: hier ligt wel iets in. Toch, wie herinnert zich niet gesprekken met andersdenkenden gevoerd op deze basis? Waren ze niet teleurstellend? Voelden we niet twijfel ppkomen aan de juistheid óók van deze methode? Bekroop ons aan het einde van het gesprek niet het verlammende besef, dat we nog even ver waren als in het begin? Kuyper moet eens op grond van z'n gedachten inzake de natuurlijke theologie gesproken hebben over het meevallen van de lieden der wereld. Was onze conclusie in de practijk niet vaak, dat het óns eigenlijk tegenviel?

Schilder heeft in z'n verschijnende Catechismusverklaring (zijdelings) kritiek uitgebracht op deze „gangbare opinies". Te ver voert het ons zijn kritiek in den breede weer te geven. Hij releveert, dat velen op grond van wat Paulus in Bom. 3 : 14 en 15 opmerkt over de heidenen, die de wet (van den Sinaï) niet hebben, maar niettemin van nature doen de dingen, die der wet zijn, en de werken der wet in hun hart geschreven hebben, tot deze meening kwamen: „al hebben dus de volken niet de letter der Tien Geboden, zij hebben toch den geest dier geboden, die hun is ingeschapen en in hunne harten is geschreven" • (diss. Mr L. van Andel, V. U. en S. U. 1884). Schilder zegt, dat men in den tekst heeft ingelegd, wat er niet staat. Niet de wet-ze 1 f, maar de werken der wet staan in de harten geschreven. Men dóét de werken, maar niet in een gehoorzaam luisteren naar een wet, die in het hart gegrift zou zijn. Metterdaad is die wet in dat hart niet te vinden. Men doet de werken „van nature". Zoekende naar oorzaken schrijft Schilder: „Daar is vooreerst hun „zondige aard"; ik kan uit eigenbaat, dus krachtens mijn zonde, zelf besluiten, een bepaald wetswerk te doen, wijl het mij voordeelig schijnt.

Daar is vervolgens het overblijfsel van het beeld Gods,

En daar is ook nog de conserveering van wereld en menschheid zóó, als Gods voorzienigheid haar wil, en met dat bepaalde doel, dat Hij er mee bereiken wil. Ik stip deze dingen slechts aan, om te demonstreeren hoe groot de moeilijkheden zijn, die zich voordoen, zoodra we de vraag naar het aanknoopingspunt aan de orde stellen. De „hedendaagsche gereformeerden" willen, volgens Schilder, van een „natuurlijke theologie" „niet veel weten", en hij voegt er aan toe: „we gelooven terecht".

Maar wat dan? Bieden „de werken der wet" een aanknoopingspunt? Of moeten we uitgaan van het liesef, dat velen (lang. niet allen!) ongeloovigen eigen is, „dat ze toch iets missen? " We vragen maar. We vragen, om een mode-uitdrukking te gebruiken „uit existentiëelen nood". We dringen er onze bede om goede voorlichting, óók over deze grondvragen, mee aan. Het gesprek, en vooral de studie, over het apologetisch probleem mag niet worden gestaakt. Indië roept er om!

In het algemeen zou ik willen antwoorden: geef dat heele „aanknoopingspunt" (dat v. d. Leeuw — zelfs hij — terecht een afschuwelijk woord noemt) maar cadeau aan Barthianen etc. Ik geloof er niets van. Een „punt" bestaat trouwens niet; en „aanknoopen" doet men slechts, als er, o neen, geen vlakken (want die bestaan óók niet), maar konkrete werkelijkheden zijn; en die moeten beide historisch-konkreet wezen; anders valt er niets aan te knoopen.

Natuurlijk bedoelt ds Plomp ook wel zoo iets. Maar dan zou ik op zijn vraag willen antwoorden, dat Gods openbaring in de Schrift zich a 11 ij d aansluit bij wat er in den onwedergeboren mensch is. Dat zegt de Schrift, met name in de bekende woorden, dat reeds zij niet te verontschuldigen zijn, die alleen nog maar uit de schepselen de kans krijgen^), Gods kracht en goddelijkheid te doorzien, en die voorts wel de openbaring ontvangen, doch haar ten onder houden, op wat manier ze ook tot hen komt. De Schrift is veel duidelijker en doorzichtiger dan de natuur, die trouwens de Schrift behoeft ter ontsluiting. We leggen het zwaartepunt dus niet in den mensch, doch in de openbaring zelve, die immers „d o o r z i c h t i g" is. Doorzichtig, ook voor wie haar weigert.

En als we eenmaal de verstandelijke verwerking hebben uitgeschakeld als het onderhavige probleem, dan komt de vraag naar het toestemmen, het aanvaarden, het aannemen door het geloof. Wat dat betreft, is er geen aanknoopingspunt. God maakt de d 6 ó d e n levend, den v ij a n d tot vriend, het s t e e n e n hart tot vleeschen hart. Hij dringt met de krachtdadige roeping in tot het binnenste van het hart. Tot het binnenste, omdat aan het nogniet-binnenste van den „inwendigen" mensch (alle menschen hebben dien) de neiging eigen is tot tegenspraak, verwerping, ten-onderhouding van de waarheid Gods, totdat God naar het binnenste doordringt met krachtdadige roeping. De inwendige mensch verzet zich tegen de het psychisch bestaan beroerende prediking (gelijkenis van het zaad). Maar God overwint hem in zijn binnenste, daar, waar hij, die hoort, en ook hij die predikt, niet meer bij kunnen komen, waar van tegenstand dan wel geen-tegenstand geen sprake is, omdat God daar (her) scheppend optreedt.

Zoo kan de Geest zich paren bij het Woord; zich in den Woord-dienst aansluitende (ik gaf hierboven in het citaat enkele momenten aan) bij wat er is, en voorts voor wat de breking van den zondigen tegenstand betreft, niet zich meer aansluitende, doch scheppende, met de kracht, die even groot is als die welke Christus uit de dooden wekte.

Geen aanknoopingspunt, maar de visie der Dordtsche Leerregels.

Positief dan. wel officieel christendom.

Mr F. Heemskerk te Amsterdam schreef d.d. 20 Juli mij een brief, over ons nummer van 23 Juni 1.1., waarin een bespreking voorkomt van het door hem op Woudschoten over „Geestelijke en Moreele Herbewapening" gesprokene. Mr Heemskerk vestigt de aandacht erop, dat de term „positief Christendom" door hem niet gebruikt is. Dit is, zegt hij, een fout van den verslaggever. In een van de vorige nummers van de „Kerkbode" is die fout op zijn verzoek hersteld. Mr H. heeft namelijk niet over „positief Christendom", doch over „officieel Christendom" gesproken; hetgeen voor hem een groot onderscheid maakt. Zelf is hij een groot voorstander van positief Christendom, doch tegen het officiëele Christendom heeft hij, naar hij mij schrijft, vaak bedenkingen. „Maar zelfs ondanks de fout, die in het verslag stond, blijkt uit Uw bespreking, dat U mij toch wel begrepen hebt, " aldus mr H.

Ik ben daar dankbaar voor, en geef daarom „zonder meer" deze correctie door.

Elia en EUsa.

In ons nummer van 23 Juni (Persschouw) schreef ik onder het kopje: „Vertaald Duitsch" iets over een uitspraak van ds E. C. B. Kok („Hersteld Verband").

Van dezen ontving ik een brief, waarin hij, ter verduidelijking (waar wij uit „Overtoomsche Kerkbode" slechts een verslag konden gebruiken), meedeelt, wat hij in werkelijkheid heeft gezegd; ik citeer letterlijk:

Door mij is gezegd: „Op Nebo scheiden Elia en Elisa. Dan wordt de scheiding van de strijdende en de triumfeerende kerk openbaar. Elia is weg, opgenomen in heerlijkheid. Maar de profetengestalte blijft in de wereld. De harige mantel valt op en bedekt de gestalte van Elisa. Door alle eeuwen heen verschijnt de kerk onder deze zelfde gestalte. Dat beteekent: wij blijven hier kerk onder 't kruis, kerk in den strijd, omdat 't nog altijd gaat om de groote vraag, wie God is. De Heere is God of Baal is God. Op Kaï-mel is 't beslist. Het werd openbaar, dat de Heere alleen God is. Maar deze beslissing roept om een beslissing van ons en wel deze, dat wij 't erkennen, dat de Heere alleen God is. Dat de profetengestalte er nog is in de wereld, beteekent, dat God nog geduld met ons heeft, dat God ons nog tijd geeft tot deze, beslissing. De Eliagestalte beteekent voor ons dit:

Het is nog de tijd van het geduld Gods.

Het is het uur van de beslissing."

Ds Kok voegt hier nog aan toe:

U noemt dit „vertaald Duitsch". Ik kan dat echter niet inzien. Het is voor mij de groote vraag en ik geloof, dat dit ook voor u de groote vraag is, of 'tin overeenstemming is met het Bijbelsch getuigenis. En ik kan niet inzien, dat 't dit niet zou zijn, ja ik meen juist hierin het Bijbelsch getuigenis doorgegeven te hebben.

Tot zoover ds Kok, wiens verduidelijking ik gaarne doorgeef. Overigens verandert ze niets aan mijn meening. Met, .vertaald duitsch" bedoelde ik natuurlijk termen als „beslissing" (Entscheidung). Dergelijke barthianismen gaan uit van de valsche stelling, dat Gods „spreken" en ons , , gelooven" (=„hooren") slechts werk van een „oogenblik" zijn in het moment der Entscheidung, waarin de andere wereld „breekt" niet in onze wereld, maar door onze wereld heen. Het is verdrietig, zulke termen in nederlandsche vertaling over de taal der formulieren van eenigheid te zien heengedrukt.

Ook met het „bijbelsch getuigenis" strookt een en ander niet. De bijbel geeft trouwens geen „getuigenis"; dat is óók al weer vertaald duitsch, en dan barthiaansch, net zoo goed als wat dezer dagen van hooggeleerde zijde, maar dan in onvertaald grieksch, in de Hervormde Synode, gesproken werd over het kerugma (de boodschap!!) der Nederlandsche Hervormde Kerk zooals dit in de bel ijdenisschriften klinkt (prof. de Vrijer). èrugma beteekent prediken, afkondigen, op de manier van een heraut, luid uitroepen, proclameeren. Het accent valt dan op die bewegelijkheid en actualiteit der boodschap, in onderscheiding van een vasten, blijvenden inhoud; die daar ligt en blijft liggen. In gelijken geest spreekt men van een bijbelsch „getuigenis"; zijn inhoud is dan de waarheid Gods zelf niet, maar geeft daaraan slechts getuigenis, als van een afwezig ding.

En dan die strijdende en triumfeerende kerk. Wil men deze aanvechtbare onderscheiding vasthouden, men doe het, maar dan heeft men nog geen recht, het verhaal van Elia en Elisa te maken tot een gelegenheid om daaraan zijn theologische meeningen te demonstreeren, en om het van de „scheiding" tusschen twee kerken „getuigenis" te doen geven. Als er vandaag iemand in Jezus ontslaapt, gebeurt hetzelfde; die „scheiding" en die twee kerken nu verder daargelaten. Voorts: blijft de profetengestalte? Ik meen: de profetie, en een profeet. Gestalte zal wel weer vertaald duitsch zijn, om tegenover „gehalte" te staan (zie elders in dit nr.). Verder verschijnt de kerk heelemaal niet onder de gestalte van een of anderen mantel; zij verschijnt heelemaal in geen gestalte, net zoo min als de (onzichtbare) staat, of een consortium, of een gezin. Op Karmel is ook niets beslist, doch alleen een teeken gegeven, waarin God, gelijk doorloopend Zijn erk was, openbaring gaf. We houden maar op.

Zien en hooren.

Via het „Kerkblad der Geref. Kerken in Ned.-Indië" citeeren we uit „Van het kanteel":

In de hall van een Amsterdamsch hotel wordt moeizaam gediscussieerd: „vfaar ivinden we gedurende 10 dagen een zaal voor minstens vijfhonderd menschen, -waarvoor geen hooge huur wordt verlangd? "

Waartoe hebben deze Engelsche oud-vlootofficier Captain Stephens en zijn kittige vrouw zulk een zaal noodig? — vraagt „Hervormd Amsterdam".

Omdat zij in de Nederlandsche hoofdstad een krachtige evangelisatie-campagne willen begiimen. Te midden van alle actie voor evangehsatie en wijkwerk .vragen zij ook een plaats, omdat zij het 'oude Evangelie op een gansch nieuwe wijze brengen. Zij beelden de verhalen uit het Oude en het Nieuwe Testament uit en demonstreeren ooik, als het war© de beelden, die Christus gebruikt.

Zij wUlen op een avond spreken over „Ohristus, den goeden Herder". David, de oud-testamentisohe koning, was bok een herder; hoe zag 'zulk een oostersche schapenhoeder er nit? Op' het tooneel staat David in oostersch gewaad met zijn herdersstaf. Hiji kijkt scherp en voortdurend naar zijn schapen en Captain Stephens vertelt, hoe de Heer Jezus een herder is, die nog veel nauwlettender toeziet op zijn schapen. En de arm uitstrekkend langs de geheele zaal, roept hij uit: „Die schapen zijt gij".

Abraham was: de vriend van God, maar wat beteekende dat in het Oosten: iemands vriend te zijn? Dot dit wordt uitgebeeld als iUustratie ivan de Üoodsohap, dat God aïïer menschen vriend wil wezen. Een van de bekende bijbelsohe gelijkenissen is die van den Kernel, die niet door het oog van de naald kan; ook hier een uitbeelding: de kameel die staat voor 'de uiterst nauwe spleet van de poort, genaamd: het oog van de naald.

Bij hun actie wordt dit aflies geen tooneelspel; men zou het eerder tableau vivants kunnen noemen. Uitgegaan wordt van de gedachte, dat vele meüschen fle 'dingen eerder begrijpen en aannemen, als zij ze zien, dan wanneer zü ze alleen maar hooren.

Jffaagdelijke geboorte, zondeval en prof. Eorff.

Prof. dr F. W. A. Korff schrijft in „Alg. Weekblad oor Christendom en Cultuur":

'Ik zou nodh voor de verwerping der maagdelijke geboorte noch voor de leer van een onhistorischen zondeval een goed woord willen doen, omdat de oplosiSing der moeilijkheden naar mijn meening' in andere richting gezocht moet worden. Maar al waren all© tot nu toe gevonden oplossingen foutief, al stonden wij als kritische theologen voor niets dan moeilijikheden, dan zou ons dat toch niet bewegen om terug t© keeren tot een positie, die wij! uit gehoorzaamheid aan de

Schrift hebben moeten verlaten. Over beide onderwerpen heeft ons blad reeds af en oe geschreven. Er komt binnen eenigen tijd ook een

rtikel over de maagdelijke geboorte.


1) Hiervoor verwijs ik naar Catechismusbijlage blz. 76, noot (prof. Greijdanus exegese van voovj-isva).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's