GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Schriftbewijs.

Ëen broeder schreef mij, dat hij zicih zeer wel kon vereenigen met de voorstelling, die ik, in de aatste jaren voortdurend gegeven heb van geloof en geloofszekerheid.

Hij was voor ziclizelf er ook van overtuigd, dat e zekerheid niet moet worden gevonden in „kenmerken", maar in het eenvoudig rusten in Gods beloften.

Nu had hij' echter ook wel geschriften gelezen, die een anderen toon laten hooren; geschriften, waarin wordt geleerd, dat inderdaad het zien op de kenmerken den twijfelende tot zekerheid kan brengen; ja, dat men, om van zijn verlossing zeker te mogen zijn, de kenmerken des heils eerst bij zichzelf moet hebben gevonden.

In die geschriften nu vond hij een menigte teksten aangehaald, waaruit de waarheid van die bewering zou moeten blijken.

Jïn nu vraagt onze broeder of ik hem niet kan geven een bewijs tiit de Schrift, dat die beschouwing over de kenmerken toch inderdaad niet juist is, Schriftbewijs voor de beschouwing, dat de zekerheid aan alle kenmerk vooraf gaat.

Op deze vraag antwoord ik het volgende: a. Of iemand al veel teksten aanhaalt om daarmee zijn betoog te bevestigen, daarmee is nog niet gezegd, dat die teksten inderdaad ook bewijlzen, wat hij' beweert.

Goede, juiste exegese moet dat doen blijken. En daarin nu zijn zij, die wij hier op het oog hebben, lot nu toe teiv eenenmale in gebreke gebleven.

Zeker, de Schrift is vol van uitspraken, waarin 'kenmerken van het nieuwe leven genoemd worden.

Maar daarover gaat het geschil niet. De vraag, waar het om gaat, is deze: „Wijst ooit de Schrift op die „kenmerken" als : öp zaken, waaruit een twijfelende ziel tot vastheid zou kunnen worden gebracht?

„Zegt ooit de Schrift, dat men niet zeker mag zijn van zijn heil, dan nadat men die kenmerken bij zichzelf heeft ontdekt? "

Naar mijn vaste overtuiging nooit en nergens. Bijvoorbeeld: In 1 Johannes 3:14 lezen wij: „Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefliebben; die zijn broeder niet liefheeft blijft in den dood."

Oogenschijnlijk leert deze tekst, dat een menseh tot zekerheid van zijn kindschap' komen kan, door te zien, dat hij de broeders liefheeft.

Maar, naar het verband, waarin deze tekst voor- , komt, is dat in het geheel niet de zin van dit woord. Heel die kwestie van twijfelen aan zijn •kindschap ligt totaal buiten Johannes zijn gezichtskring.

Hij stelt zich op het standpunt van menschen. die kinderen Gods zijii en die door het geloof ; ook weten, dat zij het zijn.

Zulke menschen nu, zoo bedoelt hij^ zien dat kindschap zich openbaren in Uefde tot de broederen.

Waarvan zij door het geloof reeds zeker waren, dat zien ze uit de liefde, uit hun leven.

Nu ze door het geloof eerst weten, dat zij: uit den dood tot het leven zijn overgegaan, nu komt dat óók ter hunner kennis uit die liefde tot de broederen.

En Johannes zegt dat niet om ons den weg te wijzen, waarlangs wij tot zekerheid kunnen ko- 'men; daar denkt hij niet aan.

Hij: zegt dat alléén om daardoor uit te laten komen, dat gebrek aan broederliefde onder Gods voLli ten eenenmale niet op zijn plaats is.

Dan is daar 2 Cor. 13:5: onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt, beproeft u z e 1 v e n.

Volgens hen, wier meening wij hier bestrijden, betcekent dat, dat de geloovigen zichzelf moeten toetsen aan bepaalde kenmerken om te zien of hun geloof wel waarlijk echt is.

Maar Paulus bedoelt juist het tegendeel. Paulus wil zeggen: „Jullie betwijfelt de echtheid van mijn apostelschap. Maar nu moet ge uzelf eens bekijken en ziet eens of gij het geloof niet hebt. Dat is immers zoo? Welnu, daaruit blijkt immers de editheid van mijn apostelsdiap, — want door wien hebt ge dat geloof, anders dan door mij', dien God daartoe tot een instrument gebruikt heeft."

Het is er Paulus dus heelemaal niet om te doen, bij' hen de gedachte te wekken: is mijn geloof wel echt, om lien dan, aan de hand van kenmerken tot een onderzoek dienaangaande aan te sporen.

Integendeel; hij gaat er van uit, dat zij gelooven en hij: wekt er de Corintliiërs alleen toe opi, dat zij zich daarvan nog eens goed rekenschap zullen geven.

Maar al zou de apostel ook bedoelen, dat zij: zich eens moesten onderzoeken of zij' wel echt geloofden, dan zegt hij daarmee nog niet, dat zij dat doen moeten aan de hand van kenmerken. Dan zou daarin nog niet anders liggen dan dit eene: „CorintMërs, stellen jullie je nu eens ernstig de vraag: „geloof ik wel? "

Op die vraag kan ieder, op elk punt van zij'n leven een antwoord geven, zonder een onderzoek naar kenmerken; ieder kan elk oogenblik antwoord igeven op de vraag: „geloof ik op dit oogenblik de belofte Gods, ja of neen? "

En wie zegt: „ik weet het niet, " die spreekt daarmee uit. dat hij op dat oogenblik niet gelooft, die moet zich op datzelfde oogenblik van dat : ongeIoof bekeeren.

De Schrift geeft nergens gi'ond voor een kenmcrken-gebnük, als waarover wij' het nu hebben. Maar nu het tegendeel, zegt die broeder, zegt de Schrift dat dan wel.

Ongetwijfeld. Niet in dezen vorm, dat de Schrift zegt: „denkt er om, dat gij uw zekerheid niet laat rusten in kenmerken". Dat kan de Schrift (met eerbied gezegd) niet doen, omdat die quaestie voor haar niet bestaat.

De Schrift (en dat is hier het sterke bewijs) de Schrift kent geen andere zekerheid, dan die rust op de onfeilbaarheid van het Woord Gods. De Schrift kent geen anderen eisch dan deze: „Gelooft in den Heere Jezus Christus en gij' ziüt zalig worden." Altijd weer: „gelooft", zonder meer. Dat is voor de Schrift iets zoo geheel vanzelf-

sprekends, dat iemand, die gelooft, zeker is, dat zij' er geen ruimte voor heeft nu ook nog eens op^ zettelijk te zeggen: „Past op, dat gij naast deze vastheid niet nog een andere zoekt."

Wilt gij verzekerd zijn, wilt gij rust hebben en moed en blijdschap: gelooft. Daarmee uit.

Dit is dus het Schriftbewijs, dat deze broeder noodig heeft.

De Schrift bindt de subjectieve zekerheid des heils alt ij d weer en en- Ikel en alléén aan het, op grond van Gods belofte, aanvaarden van den Heiland als zijn Heiland, zonder daar ooit aan te verbinden de opdracht, dat zij nu ook nog dat geloof zullen toetsen of het wel ECHT geloof is.

Indien de Schrift dat wilde, dan zou zij dat uitdrukkelijk hebben moeten zeggen. Maar niemand heeft dat nog aan kunnen toonen. Zelfs een Schriftgedeelte als de Gelijkenis van den Zaaier geeft, met zijn spreken over onderscheiden soorten van „geloot", daartoe geen aanleiding. Daarover echter een volgenden keer.

D. V. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's