GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verplichting en verantwoordelijkheid op Staatkundig terrein.

Groens woord van 1840 geldt nòg.

„En wat moet... in 't bijzonder de Christen verrigten? Of moet hij wellicht niets verrigten? De handen slap laten hangen, en Gods oordeelen ootmoedig afbidden of werkeloos verbeiden? Ik ge'loof dat zij wier lïart voor den invloed van het Evangelie geopend is geworden, wel verre van zich aan de behartiging der vaderlandsdie aangeilegenheden te mogen onttrekken, een dubbele verpligting en verantwoordelijkheid hebben".

Het is zeker niet overbodig in dezen tijd nog eens te herinneren aan deze woorden van Groeti van Prinsterer, welke juist een eeuw geleden wer­

den geschreven. Immers, in Maart 1840 was het, dat de groote strijder tegen ongeloof en revolutie zijn „Bijdrage tot Herziening der Grondwet in Nederlandschem zin" het licht deed zien, waarin de bovengedteerde woorden voorkomen.

In een weekblad als „De Reformatie" is het natuurlijk niet de plaats om in het bijzonder na te gaan, welke wijzigingen naar het oordeel van Groen in de Grondwet moesten worden aangebracht, om deze een herziening „in Nederlandschen zin" te doen ondergaan.

Wel echter is het van belang er nog eens op te wijzen, dat Groen's „Bijdrage" er niet in de eerste plaats op gericht was om aan te dringen op spoedige Grondwetsherziening, aangezien hij van meening was, dat er al heel wat gewonnen zou zijn, üidien de Grondwet inderdaad gehandhaafd werd.

Want dat was een van zijn voornaamste grieven, dat de Koning de Grondwet niet nageleefd had, dat de Ministers zich als willooze instrumenten hebben laten gebruiken en dus voor de niet-naleving der Grondwet mede-verantwoordelijk waren, dat de Staten-Generaal zich ontrouwe wachters hebben getoond en voor de rechten van volk en volksvertegenwoordiging niet op de bres hebben gestaan en dat, eindelijk, de natie tegenover het gouvernement de grootste onverschilligheid in de handhaving van haar rechten heeft betoond.

En zoo is het dan ook niet te verwonderen, dat Groen de vraag stelde: „waaruit is deze noodlottige zamenwerking ontstaan? waarom is de Grondwet niet gehandliaafd geworden? "

Maar hij wist ook zelf het antwoord wel. De Grondwet was niet gehandhaafd, omdat „een algemeen en onheil-aanbrengend beginsel sterker dan de aard der instellingen en dan de bedoelüigen der menschen is geweest". En de eerste voorwaarde van verbetering in den toestand, waarin ons land destijds verkeerde, was, volgens Groen, de aanneming van echte en Nederlandsche beginselen, omdat slechts hierdoor aan de Grondwet zou kunnen worden gegeven, hetgeen zij behoefde, n. 1.: „geen liberale herziening, geen herziening enkel in schijn, geen afschaffing, maar behoud en verbetering in een antirevolutionairen en cliristelijkhistorischen zin".

Daartoe waren echte beginselen onmisbaar en die echte, Nederlandsche beginselen werden door slechts weinigen gekend en beleden.

De begüiselen der revolutie hadden ook in ons land wortel geschoten, het liberalisme vierde hoogtij en zelfs de Koning is, naar de woorden van Groen, „in zijn Persoon en Huis, meermalen het slagtoffer der überale theoriën geweest".

De vruchten van den vrijheidsboom, welke ook in ons land geplant werd, waren wrange vruchten. De goddelijke oorsprong van het gezag werd ontkend, de Kerk werd aan banden gelegd, het onderwijs als Overheidstaak beschouwd, de decenh-ahsatie van bestuur in de Grondwet bepaald, werd in de practijk allerminst voldoende doorgevoerd.

Is het wonder dat er verzet rees en dat velen, met Groen, de toepassing van de verderfelijke beginselen niet meer wilden? En dat Groen daartegenover een staatsrecht aanprees aan het revolutionaire staatsrecht tegenovergesteld, een staatsrecht, waarbij God niet uit den Staat gesloten werd. Een staatsrecht, dat Nederland erkende als een historischen Staat, waarin niet alle vrijheden en rechten door revolutionaire aanmatiging vernietigd hebben kunnen worden; dat Nederland erkende als een Christelijk land, waarin eerbiediging van het EvangeUe het recht en de phcht van Overheid en onderdaan is en waar de Overheid, Christelijk of niet, aan deze hoogste landswet gebonden is; dat Nederland erkende als een Protestantschen Staat, als een land, waar het eenhoofdig gezag lang heeft bestaan, een vrij land, waar de rechten van de bijzondere personen en van corporatiën van allerhanden aard geëerbiedigd „en de Natie, zoo dikwerf zij niet onder het juk der Aristocraten gebragt werd, een belangrijken invloed op de behandeling der Staats-aangielegenheden had".

Ziehier de „hoofdtrekken" van het Nederlandsch

staatsrecht in anli-revolutionairen zin, zooals dit Viader door Groen in zijn „Bijdrage" is ontwilikeld.

Voor Godsdienst, gezag en vrijheid liwam de grondlegger der Anti-Revolutionaire Partij op. Want, zoo schreef liij: „zonder Godsdienst kan er geen wezenlijk gezag; zonder gezag geene wezenlijke vrijheid bestaan".

En hij betoogt dan verder: „Zoodra de Overheid niet meer op het terrein der revolutie zal staan, is zij in de mogelijkheid, zonder eenig gevaar, ruimschoots deze vrijheid, zonder welke er geene regelmatige ontwikkeling der Natie kan zijn, te verleenen; en, wat meer zegt, zij kan ook die vrijheid eerbiedigen welke voor lederen mensch, onder eiken Staatsvorm, de meest belangi'ijke is. Ik bedoel de vrijheid van geweien; gelijk zij de vrijheid van drukpers, de vrijheid van Godsdienstoefening, de vrijheid der K e r k, en de vrijheid van Onderwijs omvat".

Groen wenschte — al had hij geen haast — inderdaad Grondwetsherziening, doch het doel, waarop het oog gericht moest zijn, was „de Grondwet, in zoo ver zij de uitdrukldng is der liberale begrippen, die uitdrukking te doen worden der nationale regten; met andere woorden, haar te zuiveren van den revolutionairen zuurdeesem, waarmede zij in meer dan één opzigt is doortrokken".

Dit doel — Groen wist het wel — zou echter alleen bereikt kunnen worden, indien er in de geestesgesteldheid van het volk een omkeer kwam. En hij merkte dan ook op:

„Belofte van handhaving en poging tot herziening beleekenen niets, ten ware men terugkeert lot de leer welke in Gods wil den oorsprong van regt, gezag, en vrijheid, den grondslag der iMaatschappijen, en het rigtsnoer der Overheid vindt. Zoodra men dit rustpunt heeft, zal men goede wetten niet slechts kunnen maken, maar ook ten uitvoer kunnen leggen".

Niet het minst belangrijk nog voor dezen tijd is de waarschuwing, welke Groen in het laatste hoofdstuk, in zijn „Besluit", richtte tot de Regeering, tot de Staten-Generaal en tot het Nederlandsche Volk.

Aan het adres van de Regeering merkte Jiij o. m. op: „Hier te lande is de Regeei-ing zwak of sterk, naarmate zij hare kracht in milde en vrijzinnige begrippen, of in Christelijke en historische beginselen zoekt".

De waarschuwing, welke de loop der gebeurtenissen in het midden der vorige eeuw, voor de Staten-Generaal inhield, gaf Groen als volgt weer:

„Men verbeelde zich niet dat het gevaar enkel Koningen en oude Stamhuizen geldt. Nadat eenmaal het revolutie-beginsel ten grondslage der Staatsinrigting was gelegd, hebben de omwentelingen zich dikwerf en doorgaans bij verandering der Overheid bepaald, met zeer geringe wijziging der gansche organisatie van den Constitutionelen Staat. Meestal was er eenvormigheid, ook onder schijnbare afwisseling der vormen; overneming der nalatenschap van het gevallen Bewind, met belofte van meer vrijheid, of glorie, of kracht; ter zijdestelling van allen wezenlijken invloed der Natie, op grond dat zij genoeg aan de ConstiLutionele waarborgen had. Dit zal niet zoo kunnen voortgaan op den duur. Europa snelt, , naar het schijnt, wederom een ander soort van omwenteling te gemoet. Het Constitutioneel Gouverne^ ment, vroeger het voorwerp, ik mag bijna zeggen, van aanbidding, is bij de m e e s t e n geheel in minachting geraakt. En zou die minachting niet grootendecls uit het verlamd zijn van de groot e drijfveer der machine, dat is, uit de slapheid der Nationale Vertegenwoordiging, uit hare krachteloosheid ten goede, worden verklaard? "

Ernstige woorden, welke ook voor dezen tijd geschreven zouden kunnen zijn. Hoe ernstig de toestand ook was, toch was Groen van oordeel, dat de moed nog niet behoefde verloren te worden. En hij merkte iets verder dan ook op: „Het jaren lang verzuimde kan welligt nog worden hersteld. Als de leden zich bedienen van hunne regten ter vervulUng van hunne pligten. Als zij hunne talenten dienstbaar maken aan de bevordering der Nationale belangen. Als zij, ook in de behandeling der aangelegenheden van den Staat, zonder vrees en zonder overdrijving, in den krachtigen zin des woords, Nederlanders en Christenen zijn".

Ten slotte had ook de natie aan waarschuwing behoefte. Donker loch was het verschiet. Dreigende tweedracht, toenemend gebrek aan zedelijkheid, aan godsdienstigheid, aan Christelijk geloof, 's Lands financiën ontredderd. Naburen, vijandig, naijverig, heerschzuclitig.

Waarlijk, indien men den toestand en het gedrag der natie bij haar geschiedenis en roeping vergeleek, was het alsof ook de laatste bemoedigende gedachte zou ontzinken.

De weldadiglieden Gods over Nederland waren vele geweest. „Zouden er in Nederland minder teekenen dan te Caperaaüm zijn geschied? " zoo vroeg Groen. En hij voegde er aan toe: „Laat ons niet vergeten dat er een eüide aan Gods langr moedigheid, een begin Zijner oordeelen is, niet ter beproeving, niet ter loutering meer, maar ten verderve; dat er, voor Natiën, zoowel als voor personen, die het Evangelie gekend hebben, schatten Zijner liefde, maar ook schatten Zijner langgetergde geregtigheid zijn".

Terstond daarop laat hij dan hooren de vragen aan het begin van dit artikel geciteerd, met het daarbij vermelde antwoord.

En wat is dan de dubbele verplichting en verantwoordelijkheid, welke in het bijzonder de Christenen hebben?

„Het gebed is de eerste hunner pligten, en de grootste dienst welke zij aan het Vaderland kunnen bewijzen Ja, het krachtig gebed eens regtvaardigen vermag veel; doch, wanneer God de middelen sclionk, wordt de werkzaamheid niet buitengesloten, wat zeg ik? zij wordt ondersteld, geheiligd, verdubbeld. Bidt, als of ge niets; werkt, onder opzien tot den Verhoorder des gebed s, als ofge alles kunt verrigten". •

Indien de Christenen hun plicht zouden doen, zouden zij de uitkomst ook aan God kimnen overlaten. Alleen dan zouden er ook in de toekomst nog lichtpunten zijn. Want, zoo besloot Groen zijn „Bijdrage", „wat, bij Christelijken zin, een ootmoedig en heilbcgecrig Nederland zou kunnen warden, dat berekene hij die de uitgestrektheid van Gods beloften aan Natiën die Hem dienen, berekenbaar acht. Gelukkig Nederland indien het behoefte gevoelt om weder te keeren tot den God wiens duizendwerf verbeurde gunst misschien nog voor ons weggelegd is; indien het leert dat elke ware herziening der Grondwet met het aannemen van Gods wet begüit; indien het, door schuldbesef en aanbidding, zich het uitzigt opent |om, gespaard en gelouterd, een toonbeeld van Gods genade te zijn, tot m de verste nakomelingschap". )

Zoo spreekt Groen van Prinsterer nog in dezen tijd tot allen die het zich tot pücht rekenen op staatkundig terrein den strijd aan te binden tegen ongeloof en revolutie en om uit te dragen de benier, waarin geschreven staat: Teg^n de Revolutie het Evangelie!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's