GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater,

Onze eeuw, zoo zeide ik, leeft bij de profetie van Rousseau, terwijl een deel der Christenheid in den strijd voor de eere Gods machteloos wordt gehouden door de profetie van Vinet. Valsche profetie voor het staatsieven. Wij zien dit in onze nationale politiek; sterker nog in de internationale. Na den^ eersten wereldoorlog richtte de mensch zich naar zijn meening weer op in eigen kracht. De Volkenbond van Geneve kende de zgn. heilige rechten der beschaving en vestigde daarop de hoop op een toekomst zonder oorlog een wereld van vrede en recht. Maar een krans werd gelegd voor den voet van het standbeeld van Rousseau. Na den tweeden wereldoorlog als opnieuw Gods oordeelen over de wereld zijn gegaan, is er waarlijk nog geen, bekeering, geen reformatie, een zich afkeeren van het kwade en keeren tot het goede, d.w.z. tot de erkentenis, dat Christus is de Koning der koningen, in Wien alleen alle recht, ook cider de volkeren, vastligt.

Men zie maar eens naar het Handvest van San Francisco, het statuut voor den nieuwen Volkenbond der Vereenigde natiën.

In heel dat stuk wordt de Naam Gods niet genoemd. De volken van de Vereenigde Natiën, vastbesloten, dus wordt in de preambule gezegd, komende geslachten te beveiligen tegen den oorlogsgeesel, die tweemaal gedurende ons leven onuitsprekelijk leed over de menschheid heeft gebracht en — en nu komt het: „opnieuw het vertrouwen in de grondrechten van den' mensch. in de waardigheid en waarheid van den menschelijken persoon, in de gelijke rechten van mannen en vrouwen, alsmede van groote en kleine volken te bevestigen, voorwaarden te scheppen, waaronder gerechtigheid en eerbied enz.

Nu weten wij het al zeer wel. Dat is Rousseau.

De volkenrechtdeskundige, Laurent, de Belgisch vrijzinnig geleerde, in het midden der vorige eeuw ndgal opgang makend door zijn groote werk van twintig deelen over het volkenrecht en door zijn modernisme, dat hem in strijd bracht met het Belgisch Roomsch episcopaat, merkt ergens op, dat de volkeren der wereld gevaar loopen beneden het athe'isme te zinken. De atheïst, dus zegt hij, strijdt nog tegen God, wil Hem uit het leven bannen, er is bij hem nog een zekere erkentenis, dat God er toch is. Hij vecht tegen hém. Maar de negentiende eeuw doet zulks niet meer. Zij negeert het bestaan Gods, doet alsof Hij er niet meer is. En dat vindt hij veel erger.

Dit typeert feitelijk ook het Handvest van San Francisco.

God is er niet. Een stuk uit een, zooals Friedell zou zeggen, goddelooze eeuw. Er zijn alleen grondrechten van den mensch, er is alleen de waardigheid en de waarde van den menschelijken persoon.

Heel dat Handvest is dan ook een typisch maaksel van het positivistisch volkenrecht, dat geen fundament voor het staatsieven meer kent dan de mensch zelve in zijn hoogheid en grootheid. Een echt rationalistisch stuk ook, dat begint met groote woorden — komende geslachten beveiligen tegen den oorlogsgeesel, gelijke rechten van kleine en groote staten — en dan voorts geen enkelen waarborg kan bieden voor die beveiliging eni geen gelijkheid stelt tusschen groote en kleine staten, want, eerlijker nog dan in het Volkenbondspact, spreekt het uit, dat de vijf groote machten alles beslissen. Er is een raad der Vereenigde natiën, maar de lakens wo'rden uitgedeeld door den Veiligheidsraad, en dat zijn de grooten.

Het Handvest heet een verbeterde uitgaaf van het Volkenbondspact. Het is als gezegd eerlijker, maar beter is het voorzeker niet.

Het zal ons zeker verheugen te vernemen, dat in onze Tweede Kamer gewezen is op het volkomen zwijgen over den almachtigen God.

Daartegen werd opgemerkt, dat ook heidensche staten zich-kunnen aansluiten en dat men daarom geen formule kan vinden, die alle staten bevredigen zoude. Neen, daar heeft men het!

Stel — honderd zich nog noemende Christelijke staten willen een verdrag van wereldomvattende beteekenis beginnen met de erkentenis, dat heel het leven en het recht der, volkeren alleen vast ligt in de belijdenis dat God regeert, en daar komt een heidensch volk, dat zegt: ik wil mij aansluiten, maar God mag niet erkend; dan vallen al die staten aanstonds om en zeggen; gij zult uw zin hebben.

In al het andere zou uw eenige stem niet gelden, maar als het om de eere Gods gaat welnu — wat is er dan geringer?

Zoo staat het toch en wij beven ... .Want God is een vei-terend vuur voor wie Hem niet erkennen.

Echter ook die erkerstems van een almachtig God zou reeds bewijzen hoe ver Europa, het christelijk Europa, is afgeweken.

Men zal zich herinneren, dat dr Kuyper in , , Ons Program" wijst op de groote beteekenis van het feit, dat de verdragen tusschen de groote volkeren nog altijd beginnen met de belijdenis: in den Naam van den Drieeenigeni God.

Nu nog, zeide Kuyper in 1878; maar dit was niet m.eer zoo.

Want na den Krimoorlog, bij hét verdrag van Parijs in 1856, werd — en dat na een krijg, die heette begonnen te zijn om de Christenvolkeren op den Balkan te redden en de heilige plaatsen in Palestina weer voor de westersche Christenheid veilig te stellen — Turkije toegelaten, al gelijkberechtigde tot de vereeniging van Christelijke staten.

De Turk wilde echter niet de Drieëenheid Gods belijden. De man van den Islam stond op zijn beginsel.

En de christelijke mogendheden, onder leiding van den revolutionairen onverlaat, als Groen hem noemde. Napoleon III, vonden dit goed.

Met kracht heeft Von Stahl in het Pruisische hoogerhuis tegen dit wijken voor den Islam geprotesteerd. Mijn koning, zoo dacht hij, zal nooit in dit vreeselijk werk toestemmen', en de Tsaar van Rusland zaJ liever zijn laatsten soldaat geven, dan dat zulks geschiedt.

Het geschiedde toch; de belijdenis van God Drieëenig verviel en men sprak van God almachtig. Een der jongste Volkenrechtdeskundigen, Wegner zegt niet ten onrechte: , , deze almachtige God is daar een uit het Christendom en den! Islam geabstraheerde zeer algemeene vage godheid".

Alles komt hierop neer, dat Christelijk Europa zijn geloof verloochende om den Mohammedaan ter wille te zijn.

Dat lag in den geest van die dagen. Men herinnere zich inaar, hoe onze liberale regeerders in Indië, naar Groen mededeelt, voor de zending op Java geen reden meer zagen want daar was immers de Islam, die even hoog stond als het Christendom.

Het gebeuren in Parijs in 1856 was een kwade dag voor Europa. Het deed de ontkerstening zien, die trouwens in alle parlementen was te constateeren. Ook in het Engelsche.

George Macaulay Trevelyan zegt in zijn , , British History in the nineteen»th centary": in de zeventiende eeuw citeerden de leden van het parlement den Bijbel, in de achttiende eeuw de klassieken, in the twentieth century from nothing at all".

Europa deed afstand van zijn belijdenis der Heilige Drieëenheid.

En sedert ging het vlug bergafwaarts. Want allengs verviel ook het belijden van God almachtig; bij den Volkenbond was er een beroep op de heilige beschaving. Nu, bij het Handvest, om met Trevelyan te spreken, van dat alles niets meer. De Christus, van Wien nog op de ontwapeningsconferentie in den Haag in 1901 door den Russischen staatsminister werd beleden, dat Hij is de wortel van alle volkenrecht, wordt niet meer genoemd.

Onze regeering heeft op het verwijzen naar deze negatie geantwoord, dat dit zwijgen geenszins beteekent gebrek aan eerbied voor Gods Woord. Welnéen — maar er werd gesproken niet alleen namens Christelijke staten, en hoe zou men dan een voor allen passende formule vinden.

Bovendien had de Nederlandsche delegatie op de omissie niet gewezen — en hier volgt dan de echt liberale passage — omdat zij gedachtig was aan het Bijbelwoord: niet een ieder, die tot mij zegt Heere, Heere, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet den wil mijns Vaders die in de hemelen is.

Dit klinkt hier als vrijzinnige hoon.

Want wij gelooven niet, dat de delegatie aan den bekenden tekst heeft gedacht. En bovendien, hoe .kan iemand oprecht meenen, dat, als de Heere Jezus zulke woorden spreekt tegen een huichelachtig volk. Hij daarmee zegt, dat de mensch niet meer zal belijden: Heere, Heere, Gij zijt de groote, almachtige Drieëenige God, Die om Christus wil den volkeren nog rechten geeft en zegeningen biedt?

De Vereenigde natiën, die nog prijs stellen op den Christennaam, mochten gedacht hebben aan het feit, dat geen volkenrechtdeskundige, ook niet de ongeloovige, ontkent, dat alle wezenlijk volkenrecht een vrucht is, geteeld op den akker der Christenheid.

En nu zouden die volkeren deze erkentenis zoo maar moeten prijsgeven als een heidensche of mohammedaansche staat zeide: ik kan zoo niet met u in zee gaan? De aansluiting is vrijwillig. En bovendien — het werd dezen staten niet eens gevraagd.

Groen van Prinsterer besprak eens in onze Tweede Kamer het geval, dat een predikant der Hervormde kerk op Java was verplaatst, omdat hij weigerde een Mohammedaansch feest bij te wonen. Het feest droeg n.l. een godsdienstig karakter. Het was op 27 Nov. 1852. Men zie Adviezen II, bldz 450.

De verplaatsing werd verdedigd, omdat-deze predikant in andere' streken voor zulke gemoedsbezwaren niet werd geplaatst. De Hervormde kerk kon niet vrij zijn, want anders kon men zulk een predikant niet verjagen.

Groen'zeide: nu begrijp ik, dat men vroeger aan een zendeling, die een aantal jongelieden verlangde om op Java het Christendom te verkondigen een antwoord gaf: dit zou van belang zijn, wanneer de Javanen heidenen waren. Ik bedenk nu, dat men er onlangs op bedacht

was den heer Esser van Java te verwijderen, omdat hij de gebeden gevraagd had voor de Evangelisatie van Java.

Er is hier gezegd: wij wistenl niet, dat die predikant gemoedsbezwaren had, anders ware hij niet uitgenoodigd. Maar ik zeg, dus Groen, het behoort 'juist tot de eigenaardigheden van een predikant, om gemoedsbezwaren te hebben tegen het bijwonen van Mohammedaansche feesten. Ik ïfeg weer; het behoort tot de eigenaardigheden van een: Christen. Het kan grievend zijn voor een Javaanschen vorst, dat aan zijn welvoorzienen disch slechts enkelen verschijnen. Maar dergelijke onthouding zou op Java geen onrust wekken. Integendeel, juist hierdoor zullen wij in de achting van de inboorlingen rijzen. Door deelneming aan dergelijke plechtigheden rechtvaardigen wij het gezegde der Javanen: wij dachten dat die menschen geen godsdienst hadden, daar zij voor hun eigen godsdienst onverschillig zijn.

Zoo zouden ook de heidensche volkeren hebben gezegd, als de Christelijke natiën nog den Christus beleden: nu zien wij toch, dat die menschen nog godsdienst hebben. En wie weet, boe de uitkomst had kunnen zijn.

Maar thans zullen dé heidenen, die althans nog een afgod hebben, smalend zeggen; daar in die christénwereld is er geen godsdienst meer: en zij zullen het niet begrijpen. In elk geval er geen achting voor hebben.

De verandering in 1856 was een verloochening van den Christus, den Koning der koningen en Heere der heeren. En het zwijgen over Hem is opnieuw een verloochening. Laurent zoude zeggen: erger dan het atheïsme, want dat strijdt nog tegen den Drieëenigen God.

Moeten wij niet vol zorg de toekomst tegemoet gaan? Ds Knap schreef eens: kan van. het Christelijk.Europa misschien gezegd worden: , , want het is onmogelijk degenen, die eens verlicht zijn geweest en de hemelsche gaven gesmaakt hebben, en des Heiligen| Geestes deelachtig geweest zijn en gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw en afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekeering als welke zich zelven den Zoon Gods opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken? Hebr. 6 : 4—8.

Hier wordt ten slotte gesproken van het „nabij de vervloeking zijn, welker einde is de verbranding".

Wel mag de Kerk des Heeren bidden om behoud, om genade, om bekeering. Want wat moet zoo het einde zijn'? Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's