GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDING EN EVANGELISATIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE OPENBARE LES VAN ONZEN LECTOR IN DE ZENDINGSWETENSCHAP.

We zijn in staat, aan onze lezers een betrouwbaar resumé te geven van de eerste publieke rede van ds D. K. Wielenga, onzen lector voor de zendingswetenschap. Te Kampen zijn onderwijs aan de Theologische Hoogeschool aanvangende, sprak ds Wielenga een rede uit over:

Iets over het oiteeren uit heidensche literatuur in de zendingsprediking in verband met Hand. 17 : 28.

Alle eeuwen door is er belangstelling voor maar niet minder groot verschil van meening over de z.g. Areopagusrede van Paulus geweest. Het recht verstaan van deze rede wordt mede bemoeilijkt door de vraag wie wel bevoegd is een verklaring te geven, de oudheidkenners of de godgeleerden. Beide partijen verwijten elkander de exegese op het verkeerde spoor te hebben geleid. Noodig is van elkanders studie-resultaten kennis te nemen. Samenwerking is dus eisch.

In het bijzonder is er discussie over het zoogenoemde Aratus-citaat van 17 : 28. Hieraan ook veel aandacht gewijd in de nieuwere gereformeerde lectuur. O.a. prof. Grosheide in zijn .Hermeneutiek', 127 en prof. dr J. H. Bavinck in , Christus en de mystiek van het Oosten' en , Alzoo wies het woord'. Vooral de laatste laat zich weer waardeerend uit over de strekking van het citaat en zijn conclusie is tenslotte deze: „ In alle geval is het dwaasheid deze uitspraak als pantheïstisch te willen brandmerken, het geheele verband waarin zij voorkomt sluit elke pantheïstische bijgedachte ten eenemale uit". (, Alzoo wies het woord', 183). Het tekstverband zal dus moeten worden onderzocht.

Een derde moeilijkheid om dit onderwerp te bespreken is gelegen in het feit dat het verwijt gehoord is, dat men de rede bestudeerd heeft in de studeerkamer en niet op het zendingsveld. (Bavinck, aw 171). Dan ontzinkt een mensch de moed om iets er over te durven zeggen, die het zendingslveld vanuit de verte zelfs niet eens gezien heeft. Elke voorgeslagen verklaring riekt naar de studeerkamerlamp.

Toch gemeend deze vraag eens onder de oogen te zien, daartoe aangemoedigd door de publicaties van een ou'dheidkenner, een classicus, als dr K. J. Popma. , EvangeUe contra Evangelie' en .Calvinistische Geschiedenis beschouwing'. Nu de mogelijkheid dat er door samenwerking van allerlei kant een oplossing te vinden is voor dit uiterst actueele onderwerp.

Paulus heeft wel meer heidensche auteurs aangehaald, vgl 1 Cor. 15 : 33 en Ti 1 : 12. In de beide brieven met instemming, de vraag dus gewettigd of hij ook nu niet sympathetisch staat tegenover dit citaat. Gebleken is dat vs 28a hoogstwaarschijnlijk ook een citaat is, van een zekeren Epimenides. Vs 28b is zeer zeker een citaat van Aratus. Noodig zal zijn beide aanhalingen in hun verband te lezen.

Voorts van beteekenis wie Paulus citeert, n.l. geen wijsgeeren, niet de stoïsche of epicuraeische filosofen, met wie hij gedebatteerd heeft, wat voor Je hand liggend geacht mocht worden. Maar met poëten, dichters van het heidendom. De oorzaak wordt hiervoor nagegaan, en tevens de vraag onder de oogen gezien van de beteekenis van het heldendicht in de literatuur der volkeren. Rekening is te houden met het feit, dat de priesterstand deze heldenliederen in beslag genomen heeft ter nadere onderwijzing van het volk. Profetisch karakter.

Daaina werd aaa d» orde gesteld bet probleem van de eerlijke interpretatie, waarbij gewaarschuwd, werd tegen citatenspel, onder verwijzing naar een klacht van heidensche zijde, (bij J. Wameck).

Vraag klemt wat Paulus toch moet bewogen hebben te citeeren. Toch om een volkomen juiste typeering van het denken zijner tegenstanders te geven, hen daarin volkomen rechtdoende. Paulus geeft dus in zijn verkondiging een uiterst scherpe probleemstelling: heidendom tegenover christendom. Confrontatie van dichters met Christus. De volle bloei van de pseudo-openbaring tegenover de schriftopenbaring.

Zoo wordt duidelijk de beteekenis van het citeeren van heidensch „openbarings"-goed in de huidige zendingsprediking. Dit wordt nader aangetoond.

In de tweede plaats wordt behandeld de strekking van dit speciale citaat. Het was daartoe noodig te letten op hét geheel van Paulus' rede, welke daarom aan een nader onderzoek werd onderworpen. Tevens werd het optreden van PI op de markt te Athene in rekening gebracht. Van belang werden geacht de volgende trekken.

Paulus treedt op met groote autoriteit, en plaatst zijn gehoor voor voldongen feiten. Hij komt met een proclamatie waarvoor hij gezag opeischt, en welke normatief is. De normvraag wordt van het begin af en door het geheel v£in de rede aan de orde gesteld. Dat werd ook erkend van de zijde van de tegenstanders, dat de normvragen in geding waren.

Voorts is niet minder sprake van de vr\jmacht en de souvereiniteit Gods.

Dan behandelt Paulus de verhouding van God en het menschelijk geslacht. Een verhouding van verantwoordelijkheid ten aanzien van opdrachten Gods. In dat verband trekt de aandacht hoe Paulus nadrukkelijk de openbaring van voor den val in rekening brengt en normatief acht.

Vervolgens wordt aangetoond hoe de volken de gemeenschap met God verwerpen daar ze als blinden tasten in den donker.

Zeer summier samengevat is hier de teekening van de verbondsgemeenschap tusschen God en mensch, waarbij volstrekt gehandhaafd wordt het principieele onderscheid tusschen God en mensch.

Het verband, waaruit Paulus citeert, laat duidelijk zien de structuur van het heidensch naturalistisch denken; gewezen wordt op de identiteitsverhouding van goden en menschen het verwerpen van het principieel verschil tusschen goden en menschen in de ethisch-sociale gemeenschap. In vs 29 laat Paulus dan ook zien het karakter van het contact van dit citSat met de waarheid Gods, n.l. het contact van de verdringing, het ten onder houden van de waarheid.

Het citaat blijkt zoo een zeer zuiver specimen te zijn van afvallig denken, wortelend in de pseudoopenbaring van Gen. 3 : 16.

In de derde plaats werd stilgestaan bij eenige conclusies voor het citeeren in de zendingsprediking. Bij Paulus blijkt alzoo geen sprake van eenige instemming. Het geheele verband waarin het citaat voorkomt opent ons oog voor het pantheïstisch denken. Het milde oordeel van Bavinck moet dus worden afgewezen. Paulus bUjft volkomen zichzelf vanaf de markt tot op den Areopagus. Dezelfde als in zijn brieven. Zie o.a. Popma in , Evangelie contra Evangelie'.

Een trouw heraut van den komenden wereldrechter, in niets toegevende aan het afvallig denken en de schriftopenbaring zuiver handhavende.

Voorts van belang geacht, dat hoewel het woord verbond natuurlijk niet gelDruikt werd, toch alle elementen van een zuiver verbondsmatig denken aanwezig waren in de rede, als het beheerschend element in Paulus' prediking. De vraag van het normbegrip zeer belangrijk tegenover het normlooze karakter van alle naturalistisch denken. Alleen zoo principieel verzet mogelijk tegenover alle mystiek van vroegere en latere tijden.

Alleen ook zoo principieel verweer mogelijk tegenover gemeene gratie speculaties, o.a. bij Grosheide in diens opmerking in zijn , Hermeneutiek'.

Algemeene oüenbaringsvragen alleen te behandelen bij het licht van de paradijsopenbaring. Ook zoo mogelijk eigen schriftuurlijk standpunt in te nemen inzake het dusgenaamde aanknoopingspunt in de zendingspifediking.

Zoo ook principieel verweer mogelijk tegenover het natuur-genade schema bij Rome en gerechtvaardigd het afwijzen van hun accomodatie-theorie, en critiek o.a. op hun oplossing van den z.g. ritenstrijd in het Verre Oosten. Handhaving van het schriftuurlijk zonde-genade schema.

Tenslotte werden nog enkele practische opmerkingen gemaakt en werd aangedrongen op zorgvuldige exegese. Werd de noodzakelijkheid betoogd van kennis van het heidensch denken in zijn literatuuruitingen voor zendelingen. Werd gewezen op het belang van de inleidingsvragen in deze quaesties. Werd noodzakelijk geacht het toetsen van de resultaten van de wereldzendingsconferenties. En tenslotte gewezen op de verantwoordelijkheid ten aanzien van den komenden Wereldrechter die ons oordeelen zal naEir dit evangelie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's