GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN ZEDELIJKE MISSLAG.

Nul ob het rekest der revisionisten.

De synode van de overzijde heeft, volgens „Trouw" (7 Mrt.), met algemeene stemmen (weer een bedenkelijk verschijnsel) een „nieuwe formuieering" vastgesteld „ter vervanging" ja, waarvan?

„Trouw" zegt: „ter vervanging van de bekendeleeruitspraken van 1905 en 1942."

Maar dit kan niet juist zijn. Want later staat er, dat het a l l e e n maar is „ter vervanging van die van 1905 TEN 4DB, en 1942, aangaande het genadeverbond, sub. 2 — 4". W e houden dus van 19 05 en van 1942 het grootste deel precies zoo als het daar ligt over.

Laat ons beginnen, in zijn geheel af te drukken wat we dienaangaande in „Trouw" lazen. Hier is het: , '

Het desbetreffend Synodebesluit vangt aan met de reeds verleden week gepubliceerde „overwegingen" (waarvan de vijfde is vervallen) en „uitspraken" (waarvan de eerste als volgt gewijzigd is: „dat de zakelijke inhoud der betreffende uitspraken van 1905 en 1942, als in overeen-, stemming met Schrift en Belijdenis, niet prijsgegeven mag worden").

De nieuwe formuleering luidt:

1. In het verbond der genade behaagt , het den Heere. den in Adam gevallen mensch ujt zijn ellende te verlossen «n wedespm in zijn gemeenschap op te nemen.

Daartoe heeft Hij ons aller ongerechtigheid doen aanloopen op den Middelaar Jezus Christus, die door Zijn dood en bloedstorting het nieuwe en eeuv/ige testament, het verbond der genade en der verzoening besloten heeft.

Door den Heiligen Geest maakt de Heere dit door Christus verworven hei! den zijnen deelachtig, in welke genade, hun eenmaal gegeven. Hij hen barmhartig bevestigt en ten einde toe krachtig bewaart.

Belofte en'eisch,

2. In dit verbond komt de Heere tot ons met de belofte des heils, en op grond daarvan met den eisch tot geloof en bekeering. Deze beide, belofte en eisch, zijn op zulk eeii v/ijze aan elkander verbonden, dat, de menschelijke verantwoordelijkheid ten volle wordt gehandhaafd en nochtans de Heere in Zijn verbond niet afhankelijk is van het doen des menschen. In de belofte immers betuigt' Hij niet alleen, dat een iegelijk, die in den Zoon gelooft, , het eeuv/ige leven heeft, maar zegt Hij ook den Heiligen Geest toe, die het geloof werkt, waardoor Hij ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt. Dienovereenkomstig werkt Hij in Zijn uitverkorenen hetgeen Hij van allen eischtj vervullende aan hen al de beloften des verbonds, rekenende niet „de kinderen des vleesches", doch „de kinderen der belofte" voor het zaad.

3. Volgens^ het Woord Gods zijn de kinderen der geloovigen zoowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen, en in Christus geheiligd, zoodat zij deel hebben aan de belofte en gesteld zijn onder den eisch des verbonds. Tevens leert ons de Schrift, dat niet allen Israël zijn, die uit .Israël zijn. Nochtans moet de kerk, daar het haar niet gegeven is over het verborgene te oordeelen, geen onderscheid maken tusschen leden en leden, doch bouwende op Gods belofte en overeenkomstig het spreken der ^Schrift, de kinderen, tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren, beschouwen en behandelen als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest. Dit houdt niet'in, dat aangaande den tijd, waarop de Heilige Geesii zijn wederbarend werk in de uitverkorenen aanvangt, op grond van Gods Woord eenige stellige, uitspraak gedaan kan worden; de Heere vervult Zijn belofte naar Zijn vrijmacht op Zijn tijd, hetzij vóór, onder of na den Doop. Voorts zeggen wij niet onze belijdenis, dat godzalige ouders niet moeten twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hurmer kinderen, die God in hun kindsheid uit dit leven xvegneemt, aangezien zij heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond. Eveneens zullen de ouders bij de opvoeding hunner kinderen altijd uitgaan van de belofte des verbonds en daarop pleiten. Degenen, die in ongeloof en onbekeerlijkheid het verbond des Heerai verachten, heeft de kerk uit haar gemeeiischap uit te sluiten. Zij spreekt daarmee uit, dat de zoodanigen geen deel hebben in het Rijk van Christus en als bondsbrekers onder het oordeel Gods liggen, zoolang zij zich niet bekeeren. Nochtans zal de kerk ook voor deze afkeerigen op gi; ond van de belofte des verbonds, den Heere blijven aanroepen.

De kinderdoop.

4. De kinderen der geloovigen behooren op grond van Gods belofte en bevel gedoopt te worden, welke doop de afwassching der zonden door het bloed en den Geest van Christus beteekent en verzegelt. Daarom dankt en looft de kerk den Heere voor Zijn vaderlijke goedheid en barm- , hartigheid, dia Hij „ons en onzen kinderen" bewezen heeft en roept zij allen tot geloof in de belofte des Evangelies, welke in den doop tot hen komt. Want zonder geloof zal het sacrament hun geen nut doen, doch hun oordeel verzwaren, gelijk ook onze belijdenis zegt, dat de goddelooze wel het sacrament ontvangt tot zijn verdoemenis, maar niet de waarheid van het sacrament, dat is Jezus Christus, zonder wien de sacramenten niet met al zijn zouden.

5. Het verbond des Heeren verplicht een ieder zich steeds ernstig te beproeven, of hij wel waarlijk in den Christus Gods gelooft en vruchten der dankbaarheid voortbrengt; want de Schrift zegt dat alleen die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.

In overeenstemming met het bovenstaande wijst do Synode af elke opvatting, die in de leer des verbonds niet tot haar recht Iaat komen de verkiezing Gods en de krachtdadige .werking van den Heiligen Geest en die de verbondsbelofte laat opgaan in een voorwaardelijke toezegging.

Tot zoover. i Hier moeten nog twee opmerkingen aan vastgeknoopt worden. ., •

Ie. Onder punt 3 staat, dat men de kinderen moet beschouwen en behandelen als zulken, „d i e deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest". Daar is een noot aan toegevoegd, althans in „Trouw", die aldus luidt:

De Synode heeft deze uitdrukking gekozen om ruim'e te laten èn voor de opvatting, dat de kinderen te beschouwen zijn als reeds wedergeboren èn voor de opvatting dat zij zijn te beschouwen als kinderen, die wede"geboren zijn of zullen worden, waarbij uiteraard beide opvattingen gebonden zijn aan hetgeen in het vervolg der verklaring wordt uitgesproken over de vrijmacht Gods.

2e. Aan het verslag wordt nog dit toegevoegd:

De commissie stelde, vervolgens voor, aan de nieuwe formuleering nog toe te voegen, dat deze nieuwe verklaring dient ter vervanging van die vani 1905 ten 4; Ie en 1942, aangaande het genadeverbond, sub. 2—4 en dat zij als kerkelijke leeruitspraak, gedaan op grond van Schrift en Belijdenis, uiteraard bindend gezag heeft.

Of dit voorstel aanvaard is, weten we niet, want „Trouw" zegt zoo iets niet. We krijgen den i n- d r u k, dat het wèl gebeurd is.

Tot zoover de feiten.

En nu de beoordeeling?

In ons opschrift gaven we die reeds te kennen. We achten heel dezen handel een zedelijken misslag.

Want: 1. Revisie geeft men niet. De ingediende bezwaren keerden zich tegen de o u d e formules. Terecht. Want daarop moesten de ambtsdragers „ja" zeggen; wie het niet deed, werd uitgebannen. Nu gaat men niet die oude formules beoordeelen, en niet daarvan zeggen: ze waren óf goed óf kwaad. Men stelt kalm nieuwe op, ter vervanging van een deel der oude. M.a.v/. men laat hen, die een bezwaarschrift tegen-de oude formules indienden, kalm zonder antwoord staan.

2. Revisie, principieele revisie, wijst men nadrukkelijk af. Men zegt immers, dat de zakelijke inhoud der betreffende uitspraak van 1905 en 1942 ALS IN OVEREEN­ STEMMING MET SCHRIFT EN BELIJDENIS NIET PRIJSGEGEVEN MAG WORDEN? Er wordt dus niets verloochend. HEEL DE INBOEDEL XAN 1905—1942 STAAT NOG ONBESCHADIGD TEN GEBRUIKE. Dat wil zeggen: WIE ER TEGEN INGAAT, MOET NOG WORDEN UITGE­ WORPEN. Stel, dat iemand zou weerspreken wat in 1905—'42 is , , beleden", dan kan men altijd zeggen: de nieuwe formule van 1946 is gegeven, OMDAT men de, oude ALS SCHRIFTGETROUW WILDE BEWAREN; men heeft ze slechts om misverstand af te snijden opnieuw willen redigeeren, maar het staat er duidelijk: de oude was schriftuurlijk, prijsgeving ware zonde voor God, ergo — gij moet den preekstoel af, gij tegenspreker.

3. We zakken dus nog ó^nder de ellende van het compromis v/eg. In 1905 had men een compromis tusschen „Jan" eencrzijds en , , Piet" anderzijds. Dat heeft zich gewroken. Nü krijgen we een compromis, dat nog bedenkelijker is, n.l. een compromis van „Jan" met , , Jan" en van , , Piet" met „Piet". Want met algemeene stemmen, dus met „Jan" vóór èn ook met „Piet" vóór, verklaren èn „Jan" èn , , Piet".

a. 1905—1942 waren ook op de betwiste punten goddelijk, en dus niet prijs te geven, ze worden ook niet prijsgegeven, hun inhoud v/ordt niet - vervangen ;

b. we zeggen den volke: ze zijn vervangen. Tenzij we ons vergissen inzake het onthaal, dat het hierboven vermelde voor stel-van-vervanging vond. Maar dat zal wel niet: „Trouw" constateert, dat het „vervangen" feit is.

Hier is dus geen cpmpromis meer, dat uiting is van verlegenheid. Hier is een openlijk spelen met woorden. Maar bedenken deze synodeleden niet, wat ze op die manier bereiken? Ze houden menschen over! Zeker. Maar wie houden ze zóó over? De vreesachtigen. De zoekers van een uitweg. Degenen die vrede hebben zelfs met woordenspel, als het hun maar een vlonder leggen kan m te komen van het terrein der bezwaarden tot dat der zich ter ruste leggenden. Maar Hien zal op die manier verliezen de menschen van karakter, die zich houden aan wat er staat. We hadden in 1905 de ellende van „kop" en „staart". Men kent de beeldspraak: „de kop" van „1905" was: voor wedergeboren houden; „de staart" was: Lindeboom's toevoeging: het kan gebeuren (als 't wedergeboren worden ooit gebeurt) vóór, onder

of na, den doop. Candidaten, die zich aan „den staart" vasthielden, zijn toen uit hoofde van „den kop" afgewezen. Nu krijgen we hetzelfde —• bij wie den blinddoek weigeren. De „staart" zegt: de oude formule is vervangen. „De kop": niet vervangen. We zijn werkelijk achteruit geboerd. O, ik ken die met algemeene stemmen genomen besluiten. De goedbedoelenden zijn wéér op sleeptouw genomen. Maar de feiten liggen er. En nu gaat natuurlijk het gepluk weer beginnen. Alle man, die „zijn" , , rust" begeert, zal het beest van 1946 aan den staart trekken. Wij trekken het aan den kop. Niet, omdat wij zoo graag onrust hebben. Maar om.dat die kop beslist. Nog altijd beslist de kop over den staart, dacht ik.

4. Men blijft de dubbelzinnigheid als methode kiezen. Ik denk aan den term „d e e 1 e n i n". „Deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest". Volgens de hierboven afgedrukte noot-ter-toelichting bedoelt men, ruimte te laten voor tweeërlei gevoelen: a) de kinderen zijn te houden voor reeds wedergeboren; b) ze zijn te houden voor wedergeboren of TE wederbaren. Nu is in zichzelf een term, die naar twee kanten mogelijkheid biedt, niet altijd verwerpelijk. Maar wanneer revisie aan de orde is, d^n is de keus van zoodanige terminologie anders te beoordeelen. Eén van beide: de revisie-poging wilde bezwaar uitbrengen tegen de gekozen formule (wedergeboren); maar dan krijgt de aanvrager nul op 't rekest, want de oude formule blijft expres gehandhaafd; öf: fle revisiepoging wilde bezwaren opperen tegen het binden aan één bepaalde formule met de daaraan verbonden consequentie van uitwerping van wie deze niet kon accepteeren. Maar óók deze man krijg; t nul op het rekest. Grond? Wel, wat in den kop staat! De man, die tegen den ouden tekst bezwaar maakte, heeft immers tegen G.ods Woord bezwaar gemaakt? De zak e- lijke inhoud was- immers in overeenstemming met Schrift en Be- 1 ij d e n i s ? IEDERE REVISIONIST KRIJGT NUL OP HET REKEST. En ALLE bezwaarden tegen de oude formule HADDEN BEZWAAR TEGEN GODS WOORD EN DE BELIJDENIS. Ze zijn ALLEN KETTERS! 'Daar komt „de kop op neer". Het is dus weer een compromis van „Jan" met „Jan" en van „Piet" met „Piet". Beiden zeggen met gelijke gemoedsrust:

Ie. wij laten ruimte voor twee meeningen, een niéuwe ( te wederbaren) èn de oude (wedergeboren) ; zie maar de noot in den „staart" van 1946;

2e. wij laten ruimte slechts voor één m e e- n i n g, n.l. de oude („wedergeboren"): zie maar de voorafspraak in den „kop" van 1946; want daar hebben we duidelijk gezegd, dat die oude formule naar Gods Woord was; de lieden, die tegen die oude formule kozen, die kozen dus tegen Gods Woord en de belijdenis, en dacht u, dat wij voor zulke lieden ruimte laten?

O „Jan"! O „Piet" is O sjmode! O diplomatie, die wel weet, dat men over een paar weken uw „kop" zal scheiden van uw „staart", en u dan op kousevoeten zal hooren komen, maar die we toch nu op spijkerlaarzen op ons af zien stevenen, als waren wij onnoozelen. Maar er is Een, voor wien duizend jaren zijn als één dag. Wat heden ons opvalt, moet ook dan de aandacht houden.

Algemeene stemmen, — hoe kan het? De vergaderings-sfeer is de eenige verklaring die ik geven kan. Maar de kerkelijke dubbelzinnigheid blijft zonde. Zij is ook niet écht oecumenisch-gezind. Want zoodra de term „deelen in" in 't fransch, engelsch, latijn vertaald worden moet (dat moet toch kunnen? ) staat men voor de moeilijkheid, hoe te vertalen? Een néderlandsche term kan dubbelzinnig zijn, een min of meer verwante fransche, engelsche, latijnsche kan dit „privilege" ontberen. En dan? O, onze oecumenische synode

5. Zelfs in z^jn dubbelzinnigheid houdt men vast aan het standpuntvan het P'rae-advies etc. Want blijkens de toelichtende noot wil de term „deelen in" ruimte laten alleen voor twee mogeheden:

. a) wedergeboren,

b) wedergeboren of te wederbaren.

Nu is wedergeboorte alleen bij uitverkorenen te verwachten. Men b 1 ij f t dus volhouden : bondskinderen zijn, als 'ter op aankomt, als uitverkoren kinderen aan te merken, en — te behandelen. Verbond en verkiezing worden dus toch nog weer identiek verklaard.

6. Zelfs in zijn dubbelzinnigheid sluit men goed-gereformeerden van alle eeuwen uit. Immers: „deelen itt" kan ook beteekenen: „deelen in de b e-

1 ó f t e". De kinderen deelen in de belofte b.v. der zaligheid (belofte is hier door eisch begrensd). Ik kan dus zeggen: „de kinderen deelen inde z a 1 i g h e i d", als ik daarmee bedoel: zij deelen in de belofte der zaligheid. Maar ik zou daarmee niet willen verklaren: ik laat ruimte voor de leer, dat ik ze moet beschouwen en behandelen b.v. als reeds gezaligden of als te zaligen kinderen!! Men ziet, dat de uitsluiting van de opvatting: „deelen in de belofte der wedergeboorte" neerkomt op het blijvend afwijzen van de meening der gereformeerden van vele eeuwen, die het toch zóó hebben opgevat, als ze spraken van een „deelen in".

6. De onduidelijkheid is ook op andere punten niet weggenomen. a) Er staat: „op grond daarvan" komt de Heere tot ons met den eisch (van geloof en bekeering). Op grond waarvan? Op grond van „de be 1 o f te" ? Of van „het tot ons komen met de belofte"? Het ééne standpunt verschilt van het andere. En bovendien: de grond voor den eisch ligt in Gods recht op ons, ook afgedacht van de belofte. Het recht voor Gods eisch ligt in zijn G o d - z ij n, niet in een bepaalden inhoud van een deel van zijn woorden, of in het feit van het spreken van zulk een deel zijner woorden.

b) „De kinderen des vleesches" worden hier van „de kinderen der belofte" onderscheiden op een manier, die onduidelijkheid overlaat. Bedoelt men met „kinderen der belofte" uitverkorenen? Of kinderen, die uit de belofte geboren zijn ? Zijn het in dat geval uit de belofte lichamelijk geborenen (Izaak). Of uit de gehoorde en geloofde belofte wederom geborenen ? Zoo ja, zijn het dan in 't algemeen de wedergeboren kinderen (geboren uit het Woord) of de kinderen van Abraham, die, in tegenstelling met Ismaël, of Ketura's kinderen, door de belofte zijn verwekt (inclusief hun kinderen) ! Indien men denkt aan verkiezing, bedoelt men dan d% verkiezing in engeren, of die in ruimeren zin? Niet wij werpen deze laatste kwestie op, doch dr J. Ridderbos, die deze twee scherp onderscheidt.

c) Ook de nieuwe/Verklaring laboreert aan de ianteering van het woord , , wedergeboorte" in den uyperiaanschen zin, terwijl de formulieren het gebruiken van de doorloopende vernieuing (a Lasco's: innovatie). De kwestie is van eteekenis. Want de Heere heeft de doorloopende ernieuwing beloofd bij wie Hem op zijn Woord verrouwd en daarin aangenomen heeft. De vraag evenwel, of de in het doonsformulier bedoelde „heiliging" door den Geest óók de principieele vemieuwing naar Kuyper's spraakgebruik bepaald o p het oog heeft, is nu eenmaal gesteld; en e zitten nu eenmaal met het probleem van „den kop", — zie boven.

d) De doop heet hier beteekening en verzegeling van afwassching der zonden. Dat zouden we allicht accepteeren zonder de vóórgeschiedenis. Maar dat mogen we niet. Want Ie we zitten weer met dien Isistigen , , kop" (dat alles van 1905 en '42 goddelijke waarheid iDliift heeten), 2e het dankgebed na den doop wordt wéérgeciteerd, en in 1905 (dat goddeliike waarheid heet) staat immers - (zakelijk) dat in dat dankgebed de in het begin genoemde weldaden moeten worden aangemerkt als zulke, welke den dooneling geschonken ZIJN. En dan niet geschonken in belofte, doch in aanvankelijke vervulling daarvan. Tegen den achtergrond van deze nuchtere feiten is het voor ons een bedenkelijk iets, dat men na al wat gebewrd is, nu nog nalaat den Catechismus in even zoo veel woorden gelijk te geven, die den doop een teeken en zegel der beloften noemt, en die, voor wat de kinderen betreft den Geest, die het geloof werkt, een hun beloofden Geest noemt, een hun toegezeg-den Geest. Hetgeen vlak hierboven onder b is opgemerkt, slaat nu des te scherper in. Er staat: de doop beteekent en verzegelt de afwassching, en d a a r o jn dankt de kerk, dat God siin goedheid en bamihartigheid ons allen heeft bewezen. Hier worden uit het dankgebed andere woorden aangehaald als in „1905". Maar het „daarom" is voor ons des te meer bedenkelijk. In art. 20 der Confessie wordt het „uitstorten" van Gods „goedheid en barmhartigheid" geacht geschied te zijn niet in onzen doop bepaald, doch in het „voorons geve^n van z ij n Zoon in den d o o) d", en het daarna volgende opwekken van dien Zoon ui, t den dood. Maar zóóiets heeft met het Praeadvies niet van doen. Noch met „1905", hier gehandhaafd.

7. Onvervangen staan, dus nog a 1 t ij d de in '42 en '44 bindend verklaarde uitspraken over de onmiddellijke wedergeboorte, de rechtvaardigmaking van eeuwig-, held (met aanvechtbare beweringen over Rom. 4 : 25 en art. 20 der Confessie), en supra- of infralapsarisme, benevens do andere uitspraken vanl942 (inclusief die over de „algemeene genade" met haar niet mannelijken tekst, die niet royaal zegt, wat bedoeld is), men heeft „heel 1905" bindend verklaard; deze détails dus ook. Benevens die van '42.

8. Vóór dit alles hebben ook gestemd die synodeleden, die als commissielid hebben voorgesteld („Trouw", 6 Maart), te handhaven de schorsingen etc. van de professoren Greijdanus en Schilder en van „cand." Schilder. Hoe het met dat voorstel gaan zal, weten we nog niet, al hebben we onze gedachten erover. Maar dat ook zulke menschen vóór ^ie dogmatische formule stemmen, bewijst, wat we zeiden: er zijn er, die welbewust een gedragslijn zoeken, die de bezwaarden losmaakt van bepaalde menschen. Niet het recht, maar de „utiliteit" beheerscht hen. Temeer daarom mogen wij besluiten met een: weest op uw hoede. Tot nu toe is hier de bekeering van een boozen weg niet te constateeren. Wel een zedelijken misslag. Het conflict b 1 ij f t, zedelijk. En het kerkrechtelijke omspant alles! ! Daarom was deze laatste bewering ook ons eerste woord in de bekende Haagsche vergadering van '44.

K. S.

(Zie verder laatste bladzijde laatste kolom.)

DE PROCEDURE OVER DE KERKELIJKE GOEDEREN TE KROMMENIE.

Nadat op 2 Sept. 1944 de kerkeraad der Geref. kerk van Krommenie zich had vrijgemaakt, welk besluit met een belangrijke meerderheid van stemmen werd genomen, wees de Arr. Rechtbank te Haarlem op 28 Nov. d.a.v. de gebouwen dezer kerk toe aan de Synodale groep.

Van dit vonnis ging de kerkeraad (art. 31) in hooger beroep bij het Hof te Amsterdam, dat hij arrest van den 15en November 1945 de rechten van den kerkeraad (art. 31) op de roerende en onroerende goederen tenvoUe erkende, en het vonnis van de Rechtbank vernietigde.

Nochtans ontruimde de sjoiodale kerkeraad, ondanks minnelijk verzoek van den rechthebbende de gebouwen niet, en ging ook niet in op een door bemiddeling van den advocaat van den kerkeraad (art. 31) gedaan voorstel om tot een' schikking te komen teneinde verder procedeeren te voorkomen.

Dus zag de kerkeraad (art. 31) zich genoodzaakt om in een nieuw kort geding ontruiming harer gebouwen te eischen, welke eisch door de Rechtbank te Haarlem op den 7en Februari 1946 werd toegewezen.

De Rechter overwoog in zijn vonnis onder meer: dat het geval spoedeischend was;

dat het kerkeraadsbesluit van 2 Sept. 1944 rechtsgeldig was;

dat immers de kerkeraad bevoegd is zelfstandig

voor en namens de gemeente te besluiten; dat het leven in Synodaal verband niet behoort tot het wezen eener Geref. kerk, daar immers iedere plaatselijke Geref. kerk is een complete, zelfstandige kerk;

dat de Synodale Geref. kerk te Krommenie niet is te beschouwen als de voortzetting van de oorspronkelijke kerk, doch als een nieuwe plaatselijke kerk.

Intusschen is bericht ontvangen, dat de Synodale kerkeraad op 7 Maart de gebouwen zal ontruimen.

Tot zoover een ons toegezonden bericht, dat we in zijn geheel opnemen. De synodocraten in Krommenie gedragen zich anders dan de Gereformeerden in Houwerzijl.

K S.

DIACONALE CONFERENTIE.

Derde Prov. Diaconale Conferentie binnen het verband der Gereformeerde Kerken (Onderh. Art. 31 K.O.) in Zuid-Holland, te houden op Woensdag 27 Maart 1946 te 's-Gravenhage, Prinsegracht 4 (C.J.M.V.-gebouw), aanvang 10 uur.

Agendum :

1. Opening.

2. Mededeelingen van het Comité.

3. Bespreking van ingekomen vragen van Diaconieën. Pauze.

4. Referaat van Ds D. K. Wielenga J.Dz. van Rotterdam—Centrum. Onderwerp: „Diaconie en sociale hulp".

5. Bespreking van dit Referaat.

6. Rondvraag.

7. Slotwoord van Ds F. de Vries van Den Haag- Oost.

8. Sluiting.

N.B. Alle Diakenen worden met ernst opgewekt deze belangrijke Conferentie bij te wonen.

Dienaren des Woord^, Ouderlingen en Leden der Gemeenten zijn als gasten tevens welkom.

Voor het Comité,

J. DE GELDER,

Secretaris,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's