GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het wordt meer dan tijd onze volle aandacht te wijden aan de vrijheid en het recht der kerk van Christus. Ik bedoel dan het instituut, zooals Hij dat met zijn ambten, bijzondere en algemeene heeft ingesteld.

Want alleen als zoodanig is zij zichtbare realiteit.

Ik begrijp nooit recht waarom men al die onderscheidingen heeft gemaakt van kerk als instituut en kerk als organisme, zichtbare en onzichtbare kerk.

Komt dat, omdat wi] zoo moeilijk ontglippen aan onze liefhebberij, die men dan wijsgeerig wel noemt, overal in de plaats van hetgeen onze God ons gaf, in plaats dus van Zijn werken, die realiteit zijn, onze begrippen te zetten?

^ We hebben, een begrip staat. Ik wees er een vorige keer al op hoi wij daarvan een afgod maken, die toch, naar het woord' der Schrift, niets is, of wel een instrument van den satan.

Wat is de staat? Dat leert gij, als gij met hem in aanraking komt: hier een veldwachter, daar een belastingambtenaar, een burgemeester, een minister. Altijd menschen, nooit begrippen, al hebben zij soms de zotste begrippen en dat te erger, naarmate zij hooger geplaatst zijn.

Zoo nu gaat het ook met de kerk.

Een „onzichtbare" kerk zien wij niet. En de kerk als „organisme" evenmin. Wij zien wel de leden der kerk, optredende op allerlei levensgebied. Het gaat nu in het leven onzer ongehoorzaamheid zoo, dat wij al luider spreken over de taak der kerk, zoolang zij voor ons een begrip blijft, en naarmate wij de wezenlijke reëele kerk, zooals Christus die ons gaf, met haar bijzondere ambten, van haar recht en taak willen berooven. Nu eens op deze dan op die manier.

De gevaren nu, die deze wezenlijke kerk bedreigen, zijn vele.

Daar is ook thans nog altijd de zoon der Revolutie, die de kerk niet zal hinderen, als zij maar goed het onderscheid in het oog houdt van het „geestelijke" en het „tijdelijke". Het tijdelijke, dat «ijn dan de dingen van deze aarde. Het geestelijke is de zorg voor het „hiernamaals". En met dat hiernaraeals lia»f« «la Wk 4*t t» «aloen, roor wie éit> BOodig heeft.

Zoo reide het Napoleon. De kerk moet er zijn, zeide hij, maar ik moet haar in mijn hand hebben. Zij moet voor mij een geestelijke politie wezen. Dat geeft gemak.

Want als de arme klaagt, dat hij niets heeft en dat de rijke in weelde zich baadt, dan stelt de priester hem gerust en zegt: later komt het voor u.

En breng ik een misdadiger op het schavot, de priester preekt hem den hemel in. Dat is de mooiste verdeeling van den arbeid, die ik ken. Zoo redeneerde de liberalist der vorige eeuw ook; godsdienst is goed voor het gewone volk. En Thorbecke zei tegen Groen: de kerk is een gewone vereeniging, net als al die andere, en; waart gij maar een stitle partij. ^ ,

Zoo redeneerde de Deïst, die naar het woord van Pierre Bayle, geen tijd had gehad atheïst te worden. Later kwam Marx en die verklaarde: godsdienst is opium voor het volk. En dat is weer wat anders.

Thans is het socialisme echter een weinig „religieus" geworden ; het erkent de waarde der „religie" en van de. kerk, mits zij blijft op haar eigen „terrein".

Er is nog een andere manier om het werk der kerk vruchteloos te maken. Men doet dan niet allereerst een aanval op de bijzondere ambtsdragers, maar belaagt het ambt der pcloovigen. De kerk moet alles en nog wat doen. Christelijke organisaties, d.w.z. georganiseerd optreden- van de kinderen der kerk, zijn eigenlijk overbodig. De kerk, d.w.z. de dominees en de synoden enz., die zullen alles wel doen, voor alle levensgebied. De kerk zal met groot geweld 6ptreden om haar boodschap overal te doen hooren. Maar — die boodschap deugt niet. En dan is het werk der kerk ook weg, al maakt men nog zooveel lawaai.

De derde weg om de kerk doodelijk te treffen wordt bewandeld door de Generale SjTioden der eens Gereformeerde kerken.

Men neemt dan het recht der. plaatselijke kerk — den grondsteen van het Schriftuurlijk kerkrecht weg, legt belijdenisstukken op zonder de'kerken te hooren, ban uit, zonder met de kerken, de wezenlijke kerken te .rekenen, vervalscht de sacramenten, en slaat zoo de rijke vrucht der reformatie in ons land ter neer.

Nog levendig herinner ik mij wat een oude dominé der Afscheiding mij antwoordde toen ik hem vroeg — ik was toen nog een jongen —: - wat is kerkrecht? Hij zeide i kerkrecht mijn beste jongen, dat is vaak het grootste onrecht. Het is in handen van meerdere vergaderingen vaak net een stuk elastiek.

Je kunt het uitrekken zoover je wilt. Maar onthoudt van mij één ding: als men je later vraagt: Wat is de kerk en waar berust het zeggenschap over de kerk, dan antwoordt je: de kerk is de plaatselijke kerk en de regeermacht behoort onder Koning Christus bij den kerkeraad en nergens elders.

Tijdens de zaak Geelkerken heb ik dat helaas vergeten, blij dat er een Synode was, die de waarheid des Woords handhaafde, alsof wij een Paus konden dulden, als hij maar niets verkeerds leerde.

Onze tijd Het mij het geweldig gfevaar weer zien, dat de kerk bedreigt met ons begrippenstelsel.

Daar is een vierde weg, waarin de werkelijke kerk zeer ernstig wordt getroffen. Dat is door de onder ons gangbare leer omtrent de verhouding van kerk en staat.

Ik vond die gangbare meening kort maar juist weergegeven in een leidraad van het Gereformeerd Jongelingsblad over Kerk en politiek. Wat is de kerk, en wat is haar taak? Ik noem dit orgaan niet, omdat ik het eenig^verwijt zou willen maken, maar alleen omdat het de gangbare meening zoo juist formuleerde. Een meening die naar i mijn innige overtuiging onjuist is.

Ik lees dan: „negatieve en positieve taak der kerk". „Wat zij niet mag doen". Allereerst dit: „in de prediking van de primaire beginselen moet de kerk alles vermijden wat' niet op haar terrein ligt".

Primaire beginselen. Ik zou zeggen: dat is een tautologie. Want een beginsel is een begin, het fundament, het grondleggende, en dat is altijd primair.- Anders is het geen goed beginsel. Maar dit laat ik nu daar. Bedoeld wordt, dat de kerk — d.w.z. de ambtsdrager, bedienaar des Woords, ouderling op' huisbezoek enz., bij het spreken en vermanen omtrent de fundamenten van het leven alles moet vermijden, wat niet op het terrein van de kerk ligt. D.w.z. dat er levensgebieden zijn, waar de kerk, d.w.z. de ambtsdrager, het Woord Gods niet mag spreken. Een deel van het leven wordt zoo voor de verkondiging van het Woord afgesloten. Het lijkt veel óp het beruchte „neutrale terrein".

In den grond der zaak is het onzin.

Want het Woord Gods moet overal worden toegelaten, neen ingeroepen. Geen duimbreeds gronds, dus eens Dr Kuyper, mag haar ontzegd.

Doet men dit wel, dan neemt men de grens voor het Woord in ruimtelijken zin. Hier mag het komen en daar niet. Ik zou haast zeggen: geografisch. En wij moeten die grens alleen zien ten aanzien van haar taak.

Die taak vindt de kerk overal, maar zij heeft een zeer bepaald karakter. Zij zegt alleen: Zoo spreekt de Heere; dat zegt het Woord Gods.

En wie zou dan op eenige deur de woorden „verboden toegang" durven te plaatsen? Watblief? Wij hebben beloofd, dat wij ons aan de tucht der kerk, d.w.z. van haar ambtsdragers, zouden onderwerpen, indien wij ofls kwamen te ontgaan. Toen werd niet gezegd: alleen met betrekking tot dit of dat terrein. Het gold voor heel ons leven. En nu zouden wij, als de kerk van oordeel is, dat zij ons moet onderwijzen in den weg van het Woord des Heeren of dat wij verkeerd spraken of handelden en ons daaromtrent wil 'vermanen, de deur voor den^neus harer ambtsdragers dicht werpen? Maar natuurlijk, die ambtsdrager heeft alleen macht over ons, als hij kan zeggen: zoo zegt de Heere, dat zegt het Woord en de belijdenis, die gij bezworen hebt.

Zoo komt de kerk ook tot de overheid. Eiken Zondag, weer. Zij bidt voor haar. Zij vermaant haar in den dienst des Woords. '

Zij zal de 'overheid niet vertellen, hoe zij haar belastingstelsel moet inrichten of haar leger moet vormen, maar niet, omdat zij daarin niets te zeggen heeft. Zij heeft er veel in te zeggen. Zij zal tegen de overheid zeggen: gij moogt uw volk niet bestelen en gij moogt met zijn geld niet „smijten'

in gij moet orde en gezag handhaven in en buiten uw leger, en tiw oversten moge» niet vloeken en gij moet toeziem dat de kinderen der kerk niet in een immoreele omgeving komen. Zoo, en .nog veel meer, als het moet. Maar alleen als het Woord Gods daartoe roept en als de ambtsdrager der kerk kan zeggen: dat zegt het Woord. En dan mag hij voor geen sterveling wijken.

Malligheid was het, toen men wilde, dat een vereeniging van jongelingen of meisjes zich stelde onder kerkelijk toezicht en dan, naar een schema van den bond van J.V. op G.G., dat ik eens onder handen heb genomen, bezig ging om te zeggen: ja, die ambtsdrager mag wel komen en toezicht houden, maar alleen bij de bespreking van het Woord en de belijdenis en voorts niet op de vereeniging als „zoodanig", d.w.z. met aftrek van de leden. Nu, kijk dan maar eens, wat er van eert vereeniging overblijft, als men de leden aftrekt. ,

Ook hier geldt alleen: de kerk komt overal en heeft overal haar woord en vermaan te spreken, maar altijd het Woord haars Konings.

Ik ga nu echter verder met de uiteenzetting van het i, Gereformeerd Jongelingsblad".

Men heeft hét dan over art. 36 onzer geloofsbelijdenis.

En er wordt gezegd: „de kerk heeft hier (ook in het deel van hetgeen is blijven staan) in haar belijdenis van de- taak der overheid de grenzen van haar profetische bevoegdheid overschreden".

Ik geloof, het zelf ook wel eens zoo te hebben gezegd, maar het is heelemaal mis.

De kerk heeft de grens van haar bevoegdheid niet overschreden, in art. 36, want zij is bevoegd, om aan de overheid te zeggen, wie zij is en hoe zij moet handelen, wat zij wel en wat zij niet mag doen.

Dat is haar roeping en haar taak, haar heilige plicht.

Maar zij kan zich vergissen en zij heeft hare bevoegdheid wel eens gebruikt, om iets te zeggen, dat niet juist was.

In artikel 36 staat heel wat goeds. Alleen de fout onzer vaderen was, niet, dat zij de overheid een taak wezen ten opzichte van de kerk, maar daf zij wilden, dat de overheid haar zwaard zou gebruiken inzake de tucht, die de kerk alleen met het Woord heeft uit te oefenen.

De overheid heeft zeer zeker de taak, die artikel 36 noemt. Want zij heeft, vóór alles, te zorgen, dat het Woord Gods nergens eenige uitwendige belemmering ondervindt.

Zoo heeft zij, naar art. 4 van het antirevolutionair program van beginselen het heel goed zegt, den Naam Gods te verheerlijken.

De overheden zijn zeer zeker geroepen, om voor de volkomen vrijheid der kerk te waken. Zoo moet het thans de rechter verstaan in onze zaak. Daartoe is de staat zelfs in de eerste plaats ons gegeven. En als die vrijheid ergens wordt belaagd, moet de overheid er niet voor terugdeinzen haaf ^vaard te gebruiken. Zoo deed het prins Willem I tegen de Spaansche onderdrukking en zoo verstond de stadhouderkoning Willem III het ooü in zijn krijg tegen den schandelijken Lodewijk den veertienden.

Dit moest als eerste punt staan op het program van een Volkenbond. Maar onze overheden verstaan het niet meer. En de zgn. kerken, in oecumenisch verband, gaan diplomatiekje spelen in plaats van de overheden op haar plicht te wijzen. De leiders dier kerken kruipen tusschen de pooten van den stoel, waarop een diplomaat zit en die doet dan net alsof hij van niets weet. Maar als die Jeiders, hun roeping betrachtten en in waarheid konden zeg; gëh: zoo spreekt de Heere, de Koning der koningen en dè' Heere der heeren. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den' weg vergaat, wanneer zijn toorn maar een weinig zou ontbranden, wellicht werden zij dan weggejaagd, maar hun woord zou niet tevergeefs zijn gesproken. De kerk heeft den overheden veel te weinig te zeggen, tegenwoordig, , maar, als zij spreekt, dan moet zij het goed doen en niet verkeerd, zooals het der' Synode van de Ned. Herv. kerk overkwam inzake-de radio, om een enkel voorbeeld te noemen.

Ten slotte nog deze, zin uit de genoemde leidraad: „zij, dat is de kerk, veile geen oordeel over afgeleide beginselen". Alweer een beperking van de taak voor het Woord, dat zij spreken moet. Wat zijn toch afgeleide beginselen? Een begin afgeleid van een begin? Een fundament, afgeleid van een fundament? Afgeleide beginselen? Ik vermoed, dat men daaronder alleen de toepassing der beginselen in het leven, de gehoorzaamheid daaraan, moet verstaan. De levenspractijk dus. En zou de kerk daaromtrent niets hebben te zeggen?

Wij moeten ons in dit redeneeren over het instituut der kerk, dus allereerst over de taak van haar ambtsdragers, want alleen zoo is ons spreken reëel, werkelijk, ernstig herzien.

Want de wijze, waarop wij gewoon werden te spreken over de verhouding van de kerk tot den staat en het gezin en de maatschappij, leidt tot verergering der Luthersche dwaling, die de kerk alleen heilsinstituut deed zijn, tot de scheiding der revolutie tusschen de kerk en gansch ons leven. Wij sluiten terreinen af en beperken het spreken der kerk, alsof zij niet had te brengen het Woord des Heeren, dat ons overal ten wet moet zijn, of wij gaan verloren.

P.S. Men wijst er mij' op, dat ik ten onrechte „Poleminos" het orgaan noemde voor de studentenvereen. S.S.R. 'Het is orgaan van de Utrechtsche afd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's