GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

ONS NffiUWE GEBOUW.

Onze lezers zullen, nu de verbouwing van het pand, dat de Theologische Hoogeschool thans gaat dienen, haar voltooiing nadert, gaarne bijgaande foto willen zien. Zooals men bemerkt, is het een royaal gebouw. Zoover ondergeteekende's herinnering teruggaat, was het vroeger een hotel: Hotel des Pays Bas. Het eenige wat aan die bestemming

nog herinnert, is de windvaan in den top, met de letters P. B. (Pays Bas). We zullen ze maar laten staan en lezen: Publica Bona; want het is gebouwd „e publicis bonis", uit de goederen der kerkeUjke gemeenschap, die na de vrijmaking zoo heerhjk opgeleefd is. Een korte beschrijving gaven we reeds in een vorig nummer. Onder ons gezegd: we zijn er een beetje trotsch op. Twee jaar na de vrijmaking zulk een mooi, en straks geheel doelmatig gebouw, in bezit te mogen hebben, en dat zonder eenige financieele moeite, is dat geen genade? Na de Scheiding is het heel anders geweest: we kunnen niet dankbaar genoeg zijn.

Op zijn sterfbed heeft onze professor Hoekstra mij in ons laatste gesprek gevi'aagd, de zorg voor de Theologische Hoogeschool toch geen oogenblik uit het oog te verliezen. Ik heb hem, die zoo warm voor haar voelde, en het haar door groeps-bestrijding zoo vaak aangedane onrecht altijd levendig betreurde, beloofd. Na zijn sterven was de overneming van het praesidium der vereeniging, die dit gebouw — toen als hospitium voor studenten — had te behartigen, op mijn schouders gekomen. Die zware erfenis heeft me heel wat moeite gekost, want de financiën stonden er maar slecht voor en curatoren deden er niets voor, en de synode wees een vraag om steun welbewust af. Slechts de uiterste inspaning kon een financieele debacle voorkomen. Maar zie, wat toen wel eens een al te vermoeiende bezigheid scheen, is thans een middel van bemoedigende opbloei geworden. Men kent het schandelijke onrecht, onze Theologische Hoogeschool aangedaan in de schismatieke uitwerping van professoren die (de feiten spreken immers? ) verder zagen dan hun vroegere collega's, en daarom niet als bindend Woord Gods wilden eeren een formule, die thans reeds weer prijsgegeven werd, hoewel zij haar destijds „m o e s- ten" leeren! Welnu, ik voor mij weet niet hoe het mogelijk zou geweest zijn, zóó spoedig na het plegen van dit verraad onze gehavende Hoogeschool weer in zulk een doelmatige behuizing onder te brengen, indien niet dit gebouw in onze handen gebleven was. Als de curatoren en de synode ook maar een penning er in gestoken hadden, zou het ons zeker niet mogelijk geweest zijn, in September het onder leiding van den heer T. Sikma, architect, zoo keurig gerestaureerd gebouw aan de kerken te praesenteeren. Er is reeds eenigen tijd college in gegeven. Toen was het behelpen. Maar alles wordt nu goed. Straks volgen bizonderheden over Schooldag en ingebruikneming (waarschijnlijk eerste week in October). We hopen op den Hoogeschooldag zelf de ingebruikneming te doen geschieden en aan de velen, die met zooveel liefde er voor geofferd hebben en nog zullen offeren, de bezichtiging mogeüjk te maken.

Tenslotte: denkt u nog eens aan ons verzoek van

eenige weken geleden?

K. S.

is nog aan de orde van den dag, en alleen God weet, hoe spoedig het weer zal noodig kunnen worden in den bepaalden vorm waarin het van ons gevraagd werd in de periode 1940—1945. Wij willen allen ons bukken onder Gods oordeelen. Maar wie zich niet verzet tegen den antichrist, als hij er is en zich als machthebber opwerpt met terzüdestelling van het beschreven recht, die haalt het oordeel over zich en over zijn volk. De eenige manier op Gods straffende oordeelen goed te reageeren is: eiken volgenden stap op het pad der historie van volkeren en kerken te zetten in onderwerping aan het beschreven recht, aan „Mfln verbond", spreekt de God

van Jeremia en Ezechiël.

K S,

HOE DE ONTHEILIGING VAN DE TAFEL DES HEEREN TER GENERALE SYNODE TE UTRECHT 1946 WERD GOEDGEPRAAT

In een vorig artikel werd door mij betoogd, hoe de Generale Synode van Utrecht 1946 geoordeeld heeft, zg het ook in een verzwegen conclusie, dat bedrgvers van grove en openbare zonden, die geen berouw toonen en voortgaan in hun kwaad, toch niet in alle gevallen van het Heilig Avondmaal des Heeren behoeven te worden afgehouden. —

Wij willen thans nagaan hoe deze ontheiliging van de Tafel des Heeren daar werd goedgepraat. — Reeds op een vorige Synode werden bezwaren ingebracht tegen het inconsekwente van schorsing in het ambt zonder schorsing van het Heilig Avondmaal. — Met een enkelen zin werden toen op blz. 33 van het „Rapport in zake de verlangde opheffing van de over prof. Schilder uitgesproken schorsing" deze naar het oordeel van Eteputaten „kant noch wal rakende bezwaren", waarbij verwezen werd naar het Avondmaalsformulier, afgedaan. — Sindsdien blaken er ook op de laatste Synode weer dezelfde bezwaren te zijn ingebracht. —

Ook, thans weer is men spoedig klaar met zijn weerlegging. In het kerkrechtelijk Rapport treft men te dien aanzien slechts het volgende aan:

„De ambtelijke tucht bracht niet steeds met zich de afhouding van het H. Avondmaal, gelijk b.v. Voetius uitspreekt, wanneer hij zegt: „Ieder geëxcommuniceerde predikant wordt meteen geacht te zijn afgezet, maar het omgekeerde is niet het geval". (Pol. Ecc. IV p. 869). En ds Joh. Jansen geeft hetzelfde te kennen, wanneer hij uitspreekt: „In'den regel zal er op de schorsing in het ambt ook schorsing van het gebruik des Avondmaals moeten plaats hebben. Maar dat is toch' niet in elk geval noodzakeUjk". Hij geeft dan als voorbeeld, dat een geschorst ambtsdrager aanstonds oprecht berouw heeft, en vervolgt dan: „Dit moet echter in elk concreet geval door den gecombineerden kerkeraad beoordeeld worden". (Korte Verklaring K. O. 2, blz. 329). Ook in dit opzicht heeft dus de Synode ten opzichte van prof. Schilder correct gehandeld".

Dat is alles. Men zal bemerkt hebben, dat rapporteurs toen zij van ds Jansen een citaat gaven, begonnen zijn met letterlijk te citeeren, vervolgens het dan volgende niet meer letterlijk maar met eigen woorden hebben weergegeven, om daarna het citaat weer letterlijk te vervolgen en te beëindigen. Een dergeUjke wijze van citeeren geeft altijd te denken. Hoezeer men ook in dit geval aan inlegkunde heeft gedaan, kan bUjken wanneer wij eens nagaan, wat ds Joh. Jansen in het betreffende werk precies heeft geschreven. — Het citaat in zijn geheel luidt als volgt:

„In den regel zal er op de schorsing in het ambt (gesproken wordt er van de schorsing van Ouderlingen en Diakenen, G.) ook schorsing van het gebruik des Avondmaals moeten plaats hebben. Maar dit is toch niet in elk geval noodzakelijk. Als een geschorst ambtsdrager aanstonds oprecht berouw heeft, kan het wezen, dat hij wel aan het Avondmaal mag deel nemen. Dit moet echter in elk concreet geval door den gecombineerden kerkeraad beoordeeld worden".

Men ziet, dat ds Jansen in het geheel niet zegt, wat Deputaten hem willen laten zeggen, dat toelating van oprecht berouw hebbende, geschorste ambtsdragers slechts er een voorbeeld van is, dat niet steeds geschorsten van het H. Avondmaal dienen te worden afgehouden. — Deputaten toch opereeren in hun betoog met dit citaat in dien zin, gelijk uit hetgeen boven van hen weergegeven werd, blijkt, dat zij prompt op dien grond tot de conclusie komen: „Ook in dit opzicht heeft'DUS (vetdruk van mij, G.) de Synode ten opzichte van prof. Schilder correct gehandeld". •— En wat was er met prof. Schilder volgens de Synode aan de hand? Dat lezen wij op blz. 33 der Toelichting op het Schorsingsbesluit: „Er is dus geen sprake van, dat, gelijk prof. Schilder het voorstelt, de schijn van een zekere , , jacht" naar een strenge conclusie door de Svnode niet duidelijk zou vermeden zijn. DE SYNODE HEEFT INTEGENDEEL WELBE­ WUST DE GROVE ZONDE VAN OPENBARE

SCHEUEMAKING OF VAN SCHEURINQ EN OPENLIJKE VERACHTING DER KERKELIJKE ORDE BIJ PROF. SCHILDER WILLEN CONSTA- TEEREN. DE OVERTUIGING DAT HIJ 2a: CH AAN DIE GROVE ZONDE SCHULDIG MAAKT, HEEFT ER HAAR TOE GELEID OM HEM OP ZOO ERNSTIGE WIJZE TOT DE ORDE TE ROEPEN".

Zóó ernstig stond voor de Synode de zaak er voor, dat zij de zonde van prof. Schilder in twee elkander opvolgende zinnen als bepaald „grof" stempelde. Er was bij prof. Schilder en bij hen, die hem in dezen volgden geen spoor van leedwezen te ontdekken, zij gingen en gaan nog steeds op denzelfden weg voort. Hoe zouden zij ook anders kunnen? Zij belijden, dat God dit van hen vraagt. —• Hun afwijking in het leven is dus gebaseerd op een afwijking in de leer, indien er van een afwijking sprake is. — Deze „grove zondaren" zijn dus tege- Hjkertijd kerkverwoestende ketters op het standpunt der Synode. — En nu is het volgens de Generale Synode te Utrecht correct, wanneer men dezulken tot het Heilig Avondmaal toelaat. —

Hieruit kan blijken op welk een ernstige wigze men in deze kerken ontzonken is aan de rechte oefening der kerkelijke tucht en aan het waken voor de heiligheden des Heeren. Immers, wanneer het waar zou zijn, gelgk de SjTiode en de haar volgende kerken pretendeeren, dat prof. Schilder en allen, die zijn weg gegaan zijn, zulke bedrijvers van grove zonden z^jn, dan maken de kerken, die dezulken niettemin toelaten tot het Heilig Avondmaal zich daaraan schuldig, dat zy de Tafel des Heeren gelijkstellen met een tafel der duivelen. —• Wanneer men dan vóór de bediening van het Heilig Avondmaal aan dezulken die tweedracht, sekten en muiterij in kerken aanrichten verkondigt dat zij geen deel in het ryk van Christus hebben en hen er voor waarschuwt, dat zij hun gericht en verdoemenis niet des te zwaarder zullen maken, welk gericht en welke verdoemenis bg hun blijven in deze zonden dus in beginsel als vaststaand en onherroepelijk worden beleden, en men laat tevens dezulken toch toe tot het Avondmaal, dan verlokt men hen tot zonde, dan maakt men van den Heiligen Disch des Verbonds, waar de geloovigen gevoed worden met het waarachtig hemelsche brood Christus, gelijktijdig een sacramenteel, luguber galgenmaal van verdoemden. — En dat is den Heere een gruwel. Het is deze gruwel, die men ter Synode der Gereformeerde kerken te Utrecht, als een correcte handeling heeft gehandhaafd. Die gruwel is in deze kerken actueel telkenmale, wanneer men zich schikt aan de Avondmaalstafel. — Wanneer zal men er toch eens voor gaan beven dat God is een God, die alle dagen toomt? HeiUg, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal (Openb. 4 : 8B).

Ik houd er mij van overtuigd, dat ds Joh. Jansen, die in zijn werken zoo nadrukkelijk de correlatie tusschen de schorsing in de ambtsbediening en die van het Avondmaal heeft voorgestaan (o.a. De Kerkelijke Tucht, pag. 334) allerminst van oordeel zou zijn, dat er tusschen beiden geen verband zou bestaan, zoodat men in hun kwaad zich volhardende bedrijvers van grove zonden, rustig tot het Avondmaal des Heeren zou kunnen toelaten. — Zoo hij zulks mocht meenen, ik zou benieuwd zijn van hem het Schriftbewijs hiervoor te vernemen. Deputaten hebben althans hier een volkomen misolaatst gebruik van zijn woorden gemaakt en deze een verkeerden zin gegeven. — Niet alleen zegt ds Jansen met geen woord, dat het toelaten tot het Avondmaal van berouw hebbende zondaren slechts een voorbeeld onder andere voorbeelden is van grove zondaren, aan wie een plaats wordt ingeruimd aan de Tafel des Heeren, de bedoeling van zijn woorden, dat hij berouw als voorwaarde stelt voor zulk een toelating wordt overduidelijk, wanneer men er op let, dat dit citaat nagenoeg een herhaling is van hetgeen vijf bladzijden terug vóór het in dit RapDort aangehaalde citaat door ds Jansen op blz. 324 in dit verband reeds werd opgemerkt:

„Voetius oordeelde daarom terecht, dat de tucht over de ambtsdragers bij hen moet voorafgaan aan de gewone tucht, zoodat een dienaar, die van zijn ambt geschorst is, maar berouw heeft en schuldbelijdenis doet, niet steeds van het Avondmaal behoeft afgehouden te worden, en een dienaar, die uit zijn ambt ontzet wordt daarom nog niet behoeft afgesneden te worden van de gemeente".

Ook op die plaats is dus alleen weer sprake van berouw hebbende en schuldbehjdende geschorsten, die tot het Avondmaal kunnen worden toegelaten. — Men verneemt daar van ds Jansen meteen, welke beteekenis moet worden toegekend aan het citaat van Voetius, dat Rapporteurs in het begin van de bovengenoemde aanhaling uit hun Rapport ter verdediging van hun bewering aanvoeren. — Dat geëxoommuniceerden meteen uit hun ambt vervallen ijn verklaard zal ieder duidelijk zijn, dat het om­ gekeerde niet het geval is eveneens, d.w.z. dus dat afgezette ambtsdragers niet meteen geëxcommuniceerd zijn als leden der kerk. Op dezelfde blz. 329, door Rapporteurs aangehaald schrijft ds Jansen dien aangaande: „Op zulk een afzetting volgt niet altfld de excommunicatie. In geval van boetvaardigheid (ook daar weer dit als nadrukkelijke conditie, G.) kan het wenschelijk z\jn hem nog enkele malen van het Avondmaal af te houden, maar mag hij niet met den ban worden uitgesloten". Hoe durft men het te bestaan met nsime Voetius, dien ijveraar voor het heilighouden van de kerkelijke tucht op te voeren als verdediger van hetgeen niets anders is dan een ontheiliging en volkomen denatureering ervan.

Wanneer onze geest moeite heeft met deze ontluistering van het gereformeerd kerkelijk leven in dit land, dan zullen wij naar mgn vaste overtuiging eerst dan tot de eerste oorzaken ervan doordringen, wanneer w^j erop letten, dat in dit alles de tragiek der hiërarchie openbaar wordt. — Zij immers stelt zich boven het Woord Gods en dan worden de kerken getuchtigd met leerformules, die de een na de ander volgen, zonder bevrediging te schenken. — Dan geeft de kerkgeschiedenis van weinige jaren dit ironische beeld te zien, dat men oordeelt en schorst op grond van muiterij en scheurmaking en openlijke verachting der kerkelijke orde hen, die alleen maar geen binding boven Gods Woord van zekere theologische constructies kunnen aajivaarden om Gods wil en die, zooals prof. Schilder, geen belofte van blinde gehoorzaamheid aan kerkelijke vergaderingen wenschen af te geven, zooals van hem werd gevraagd. (Zie „De Waarheid luistert nauw"). Die de kerken zóó liefhebben, dat z^ hen allen dag waarschuwen tegen het omringende bederf, dat de kerk dreigt binnen te dringen. — En daartegenover, o ironie der geschiedenis, een benauwend zwijgen van deze zelfde hiërarchen wanneer de revolutie in haar dragers, zooals thans ten aanzien van Indië geschiedt door kerkelijke dienaren, openlflk wordt geprezen.

Tuchtoefening is een heilige zaak. Wee de kerk, die haar misbruikt en blijk geeft van te groote haast! Wee de kerk, waarin de slaven van Christus machthebbers worden!

Onze vaderen waren zich van dat heilig, ernstig karakter van de kerkelijke tucht terdege bewust. Hoezeer zij voorzichtig waren kan o.a. pok daaruit bUjken, dat naast de opsomming van censurabele zonden zooals deze voorkomt in de artt. 79 en 80 der K. O., welke ontleend is aan de Wezelsche artikelen C Vin, 14, er op dit convent van Wezel ook nog een catalogus van zonden werd gegeven, die wel de bestraffing, maar juist niet schorsing en afzetting waardig maakten. —• Op het veertiende punt met de censurabele zonden volgt namelijk in deze Wezelsche artikelen een vijftiende, dat luidt: „van een anderen aard zijn echter die zonden, die wel geduld worden, maar toch onderhevig z^jn aan bestraffing en censuur. Van dien aard zijn: ijdele nieuwsgierigheid naar onnutte vragen; eene vreemde en gezochte manier, om de Schriften te behandelen, welke den hoorders ergernis baart, zooals door hen geschiedt, die of meer dan betamehjk is aan hunne bespiegelingen toegeven, of een spel drijven met onpassende allegoriën, of kortom dingen erbij halen om vertooning te maken, die niet overeenkomen, hetzij met het doel, hetzij met de waardigheid der Schriften; het invoeren naar eigen welgevallen in de kerk van iets, dat nieuw en gansch ongewoon is; klaarbhjkelijke nalatigheid in hun studiën en de lezing der Schriften; het al te toegevend zich betoonen bij het kastijden der zonden en het al te genegen zijn tot vleierij; eindelijk het al te traag en nalatig zijn in de overige dingen, die tot hun ambt behooren. Onkuische aardigheden of onbetamehjke scherts; leugentaal; het rooven van iemands eer of kwaadsprekerij; vuile gesprekken; beleedigende woorden; vermetelheid; opzettelijk bedrog; klaarblijkelijke gierigheid; eerzucht en begeerte naar ijdelen roem, plotseling opkomende en bandelooze toom; huisehjke on'eenigheid; haat en twist; al te scherpe en onmatige bestraffingen; alle onmatige weelde in kleeding, bij tafel en in de overige dingen, welke niet betaamt voor een dienaar des goddeUjken Woords; heimelijk streven om te gebieden en heerschappij te oefenen over de kerk of hare ambtgenooten".

Werd van de in het veertiende punt der Wezelsche artikelen, ons artikel 79 en 80, vermelde reeks van zonden getuigd: „Wie van de eerste soort van misdaden overtuigd zal zijn, - zal in de vergadering der classis van zijn ambt worden afgezet", ten aanzien van de in meergenoemde catalogus-van-zonden genoemde; allerminst lichte overtredingen ging men evenwel zeer voorzichtig te werk. Men oordeelde daarvan: „Bij de overige zonden zullen zij, die ter classisvergadering geroepen zijn, e e n b r o e- derlijke vermaning en zachte kastijdingaanwenden.

Indien hij deze, nadat ze twee of driemaal herhaald is, veracht zal hebben, zoo zal de zaak voor de vergadering der dassen of

de vierschaar der Synode gebracht worden, en daar zal besloten worden wat tot voordeel en nut der kerk wezen zal", (spatieering van mij, G.) .

Wie is nu van oordeel, dat hadden deze uiterst voorzichtige en lankmoedige- Wezelsche vaderen nog geleefd, het tot zulk een bliksem-proces in de Gereformeerde kerken, tot zulke drastische bindingen, en tot al den nasleep van kerkelijke ellende nadien zou zijn gekomen, gelijk wij hebben beleefd en nog beleven?

Evenwel, men heeft aangeklaagd, ambtelijk geschorst en afgezet op grond van muiterg en van kerksSieuring. Dit blijve in geding nu. Vanwege deze grove en openbare zonden heeft men gericht en verdoemenis over ons uitgeroepen en doet dit nog voortdurend, zoolang deze vonnissen voor het aangezicht des Heeren gehandhaafd blijven, gelijk op deze Synode van Utrecht onvoorwaardelijk is geschied; men doet dit nog telkenmale wanneer in deze kerken de Avondmaalstafel staat aangericht en het formuUer wordt gelezen. Wij vergeten het niet, men heeft gericht en verdoemenis tusschen ons in gesteld. Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen en het reöht der nooddruftigen zal uitvoeren. Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uwen Naam loven, de oprechten zullen voor Uw aangezicht bhiven (Ps. 140 : 13 en 14).

P. GROEN.

DE HOOGE RAAD INZAKE HOUWERZIJL.

Voor mij ligt de volledige tekst van de uitspraak van den Hoogen Raad inzake Houwerzijl. Het stuk is veel te lang om in ons blad op te nemen; bovendien is de officieele rechtstaal zóó duister, dat het den lezer zou vermoeien. Maar we zullen enkele overwegingen doorgeven.

1. Eenmaal aangenomen (ook het Leeuwarder Hof ging daarvan uit), dat „een in synodaal verband" levende kerk zich aan dit verband kan onttrekken, moet gezegd worden, dat een wettig besluit, om zich los te maken uit het verband der kerk als geheel aan dat verband onttrekt, en ook een eventueele minderheid bindt. Aldus het Hof.

M. a. w. de synodocratische minderheid, die te Houwerzijl het bindend besluit van haar kerkeraad niet voor vast en bondig verkoos te houden, was dus toch in feite aan het verband van het den grondslag veranderende en de kerkorde verkrachtende instituut onttrokken. Daarna deed die minderheid ietsnieuws, toen ze zich meldde bij de uitwerpers met hun nieuwe één-dags-formulier-van-eenigheid.

2. Natuurlijk blijft de minderheid de vrijheid behouden, , , uit de kerk te treden", aldus de Hooge Raad. Maar deze uittreding brengt in de rechtspositie der uit het verband losgemaakte kerk geen verandering, aldus de Hooge Raad. Kommentaar niet noodi.g.

3. Het Leeuwarder Hof beweert: een kerk kan zich wel aan het verband onttrekken, maar een minderheid in die kerk kan niet tegen haar zin gedwongen worden de meerderheid te volgen, want — aldus nog steeds Leeuwarden — anders zou het geweten van die minderheid inzake den godsdiens*' geweld worden aangedaan. De Hooge Raad noemt dezen „grond" onjuist.

4. Ook al zou het kerkeraadsbesluit (om het verband te verbreken) rechtsgeldigheid missen voor die leden der kerk, die het besluit niet onderschrijven, en ook al zou het hen niet binden (zie evenwel hierboven, K. S.), dan volgt daaruit nog niet zonder meer, dat die minderheid inde oude plaatselijke kerk blijft, en de desbetreffende rechtspersoon blijft vormen.

5. Evenmin volgt daaruit, dat de kerkeraad. die het besluit nam (met de hem trouw blijvendp leden) zich heeft afgescheiden van de oude kerk en naar een andere kerk is overgegaan, en dus niet de oude rechtspersoon blijft.

6. Wanneer aan een in het verband levende olaatseliike kerk de bevoegdheid is gegeven, om. indien zij uit geloofsovertuiging zich niet met een uitspraak van een meerdere vergadering kan vereenigen, zich los te maken uit het verband, dan brengt het beginsel van toelaatbaarheid van gebondenheid aan de besluiten van met gezag bekleede organen mee, dat er geen bedenking tegen bestaat, dat in die kerk de meerderheid of het eenig met gezag tot handelen bekleede orgaan over de losmaking van het zedelijk liphaam namens dat lichaam besluit.

7. Naar de Leeuwarder opvatting (zie hierboven, sub 3) zou ook de kleinste minderheid haar veto kunnen uitspreken tegen de losmaking uit het verband; maar als dat waar was, dan zou in feite het recht van losmaking geen beteékenis meer hebben.

8. Als men aan een minderheid op dit stuk het recht van veto zou toekennen, dan zou« dit beteekenen, dat in den Leeuwarder gedaohtengang n a dat veto de meerderheid zou staan voor de keus om haar geweten geweld aan te doen dan wel om uit de kerk te treden; de meerderheid zou dan geplaatst worden voor eenzelfde conflict als dat, hetwelk Leeuwarden voor de minderheid zoozeer vreest.

9. Bij een dergelijke botsing moet de minderheid voor de meerderheid wijken.

Tot zoover de overwegingen, die ons het meest sprekend schijnen.

Uiteraard is hiermee nog niet aangeraakt de kwestie van art. 31, en de vraag, of, onverschillig wat het is, minderheid of meerderheid, het recht om zich te handhaven als de oude kerk niet altijd daar is, waar men zich houdt aan de aangenomen kerkenordening en belijdenis, zulks vooral tegenover besluiten van „meerdere vergaderingen", welke nadrukkelijk zich hebben bezondigd tegen de kerkorde, waaraan zij gebonden waren door de hen delegeerende kerken. Het recht, ja de plicht der plaatselijke kerken, om afgevaardigden, die zich niet aan hun lastbrieven houden, te desavoueeren, en hun besluiten doodkalm naast zich neer te leggen, zooals de afspraak was, kwam nog niet in discussie. Degenen, die door Dr H. H. Kuyper zijn opgewekt, om uit den lastbrief de gebondenheid der afgevaax'digden aan de kerkenordening weggewerkt te krijgen — 't is in Middelburg 1933 Dr Kuyper niet gelukt, later probeerde hij 't weer eens door Ds J. Douma — hebben misschien niet allemaal begrepen wat ze deden. Dr H. H. Kuyper begreep het des te beter. En ondergeteekende heeft begrepen wat hij zelf deed, toen hij in zijn brieven aan Kampen op dat beginsel van den lastbrief bleef hameren. Had hij gebukt voor den „eisch" (!) der synode, om die brieven te verloochenen, hij had de kerk verraden. Dat daarna velen hem ambtelijk verriedden, moge

God hun vergeven.

K. S.

DIALOOG.

L e g a t u s: Man, dat gaat bij jullie mis. Jullie krijgen den partijstrijd!

L i g a t u s: Nonsens, jij één-en-dertiger, om met onzen Boerkoel te spreken, en met onzen "Ten Kate. P artij - strijd? Die is eens en voor goed gecoupeerd, toen, om met onzen Meynen te spreken, de kop van den lintworm gecoupeerd is. Dat was Schilder, en nog een paar van dat slag. Die zagen Kampen niet onder V.U.-aspect, maar onder Kamper aspect, en waren dus groeps-menschen. Die hadden een eigen meening, die al verder de aandacht kreeg, en dus waren het partij-menschen, die wilden

Legatus: Je kent je lesje goed. Maar zie je niet, dat je juist nu den partijstrijd des te feller krijgt?

L i g a t u s: Wat partijen ? We zijn bij ons oecumenisch, man. Straks zal onze synode

Legatus: Ja, straks zal jullie synode over die oecumenische beweging moeten beslissen. En nou is er al een actie- Brussaard, en Berkelbach van den Sprenkel van Leiden heeft voor die groep gesproken

Ligatus: Groep? Het oecumenische besef denkt niet in groepskategotieën. Het is breed, en wijd Het ontplooit actie

Legatus: Ik dacht anders, dat ze in Schilder'? tijd bij jullie dat Woord , , actie" om te rillen vonden Moest hij niet beloven, van alle actie tegen de leeruitspraken zich te onthouden?

Ligatus: Hoe kun je nou zooiets veronderstellen van een synode?

Legatus: Kijk maar eens na: de laatste van de vijf beroemde vragen, door de „synode" aan Schilder gesteld.

Ligatus: Nou ja, maar als dat dan zoo geweest is, ik weet dat zoo net niet, dan ging dat natuurlijk tegen illegale actie.

Legatus: Jij m o e st weten, dat Schilder zelf 'n zijn antwoord heeft onderscheiden tusschen legale en illegale actie. Ook die eer=!te evenwel was verboden En nu de actie-Brussaard. en Berkelbach

Ligatus: Nou dan leidsch professor zeg je daarvan? wat

Legatus: Ja, ja, en schrijver van het barthiaansche boek: De Openbaring der Verborgenheid. De kerk een ding, dat geschiedt.

Ligatus: Nou ja, maar h ij is toch geen synodelid bij ons?

Legatus: Nee, dat niet. Maar de zaak was bij jullie al in discussie. En de Bavinck-geest heeft het van den Dük-geest in beginsel gewonnen.

Ligatus: Maar daarin zie ik nog geen groepsstrijd.

Legatus: Maar man, zie je dan niets ? Terwille van een klein ^ détail van de erfenis van Kuyper hebben de middenmenschen bij jullie de groep die hun niet welgevallig was weggewerkt door haar eischen te stellen, waarvan ze van te voren wisten, dat ze onaannemelijk waren. Groot gejuich bij de in wezen anti-kuyperiaansche, en meer pro-Bavinckiaansche breed-doeners. En die slaan nu hun slag. „Dijk"en houden 't niet meer; ze hebben den oorlog gevoerd met bondgenooten, die ze niet vertrouwden, doch die nu zeggen: pas op, wij zijn ook bij de big four. Let op: de richtingsstrijd is bij jullie al aan den gang.

Ligatus: Als in de Hervo Moet ik nu heusch

K. S.

WEDEROM; MILITAIREN!

Ter kennis van de Kerkeraden wordt gebracht, dat de Juliana-kazeme te Loosduinen gelegen is binnen de grenzen van de Kerk van 's-Gravenhage- Loosduinen, met verzoek dit mede te deelen aan de naar deze kazerne vertrekkende militairen en ons mededeeling te doen van de komst uwer leden aan het adres van den Scriba.

Namens den Raad,

D. J. VAN DOORN, Haanplein 3, Den Haag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's