GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Zooals ik reeds mededeelde ontving ik een schrijven van prof. Dooyeweerd, dat ik thans wil behandelen, aangezien hij mij verzoekt de dingen, die ik naar zijn meening scheef trok, weer recht te zetten.

Ik geef dit verzoek vrij vertaald weer, omdat prof. D. zich zeer geraakt toont, klaagt over een aanval op zijn persoon, en op de Vereen, voor Calvinistische wijsbegeerte, en daartiij zelfsi woorden als aantijging en verdacihtmaking meent te mogen gebr-uiken.

Ik acht deze zijn meening volkomen onjuist. Aan eenigen persoonüjken aanval heb ik niet gedacht. Het zou de eerste maal in mijn leven zijn, dat ik zoo de pubheke zaak vermengde met persoonhjke opmerkingen.

Maar ook bestaat er geenerlei reden, die mij had kunnen leiden tot het overtreden van dien eenig goeden joumaUstieken regel, dat men zulks laten moet, ook al ware het dat het in een pubheke zaak voordeelen bieden zou.

E]en der vreesehjkste dingen in onzen strijd voor de Vrijmaking is juist dat middel van persoonlijke verdachtmaking, gebr^likt door de kerkehjke „men" aan den synodocratischen kant.

Persoonlijk iheb ik tegen den door mij èn om zijn persoon èn om zijn werk zeer gewaardeerden hoogleeraar hoegenaamd niets. Wat zou mij hebben kunnen bewegen om hem persoonlijk onaangenaam te zijn? Tenzij de waarheid zelve kwetste?

En wat de genoemde vereeniging betreft, nog den vorigen winter heb ik met veel ambitie verschillende lezingen gehouden, om belangstelling voor haar bedoelen te wekken; als een gewoon menscih, onder gewone inenschen, om duidelijk te maken, dat de wijsbegeerte en haar ontplooiing in Calvinistisch belijden voor ons allen van groot belang is-.

Waarom zou ik die vereeniging'lastig vallen?

Het gaa.t hier om een zeer z a k e 1 ij k geschil, en ik zal het dus rustig bespreken, voor zooveel het van algemeen belang isi. En dan wil ik drieërlei argument nader bezien.

In de eerste plaats, dat ik inging tegen het bevel van onzen Heiland en Heer, wijl ik pubUek besprak, wat ik in een particulier schrijven had moeten kenbaar maken.

In de tweede plaats, dat ik ten onredhte de Vereeniging aanviel, aangezien zij zelfs een openbare vergadering belegde, waarin het geding, dat ons allen in hooge spanning houdt, openlijk werd besproken. , .

En ia de derde plaats, dat ten onrechte wordt gemeend, dat het beUjden der Synode van '42 inzake „de onsterfelijke ziel", een veröordeeUng zoude zijn van de meening o.a. in de wijsbegeerte der v/etsidee gehuldigd.

Ik begin dus met nunmier één, en moet hierop wat uitvoerig ingaan, omdat het ernstig verwijt, hier tot mij gericiht, een algemeen karakter draagt en heel onzen strijd in het kerkehjke en pohtieke raakt.

Ik wil nog verder gaan. Het gaat hier om een zaak: , die voor d© vrijheid van kerk en volk, wil het niet geraken onder hiërarchie en tyrannie, van het grootste belang is.

Dit is niet te ihoog opgezet, omdat het hier gaat om de groote vraag, of de publieke zaak in volle vrijheid publiek mag worden behandeld. Ik heb toch, naar dan wordt beweerd, twee afkeurenswaardige dingen gedaan. Ik heb een zepr aanvechtbare publieke uitlating in een pubUek geschrift aan publieke critiek onderworpen, en in verband daarmee het standpunt van die mannen onder ons die de Reformatie, welke onze God ons thans weer söhonk, mee voorbereiden mochten door hun pubheke optreden, maar daarna halverwege bleven staan, onjuist en halfslachtig genoemd.

Welnu — het is deze vrijheid, die ik, zoolang de Heere onze God mij de gelegenheid biedt mij poibüek te mogen uiten, met alle macht zal verdedigen. En ik hoop dat geen persoonlijke consideratie mij daarvan ooit zal teruglhouden.

Heel mijn openbare leven door heb ik van dit royaal en open pubhek behandelen der pubheke zaak veel bitterheid ondervonden. Niet het minst in deze Vrijmaking der kerken.

Maar ik heb alleen af en toe berouw gehad, wanneer ik mij het verleiden deze taak te vervangen door persoonhjke onderhoudjes of briefjes.

Het is jaren geleden, dat een vriend — niet partijgenoot — en ik in ernstig conflict geraakten in den gemeenteraad, met het college van B. en W. Men opperde toen den voorslag: praat eens persoonhjk. Ik, uit goedigheid zei: het is goed. Maar mijn vriend, een bekwaam en zeer scherpzinnig man antwoordde aanstonds: daar kom ik niet in, en ik raad je, dat ook nimmer te doen. D e p u- blieke zaak alt ij d publiek! Laten de heeren zich publiek verantwoorden. Wij zullen het ook doen.

In zulk persoonhjk onderhoud, vooral als men overigens niet jegens elkander onvriendehjk is gestemd, laat men zich door, vriendelijkheidjes heel lic(ht er toe brengen, de spits van het geschil af te doen breken, en daarvan beleeft men niet dan verdriet.

In de enkele gevfJlen, dat ik dien raad vergat, heb ik er altijd verdriet van gehad. Wel te verstaan 'niet om mij zelf, ma.ar om de zaak.

Juist zij, die gevoelen dat hun zaak niet sterk staat, willen gaarne het particuUer terrein opzoeken.

Zoo gaat het nil ook in de Vrijmaking. De synodocraten willen praten, zeer zeker, maar heel afzonderlijk (hier en daar van persoon tot persoon en van groep tot groep.

Onze SjTiode heeft zeer terecht gezegd: wij willen de zaak behandelen, zeker, maar open en bloot, met alle stukken op tafel, voor het volle publiek waarin niets wordt achtergehouden en alleen argument staat tegenover argument. Natuurlijk' alles in gehoorzaamheid aan het Woord van God en onze beüjdenis.

Er was alle reden om deze voorwaarde te stellen. De Vrijmaking der kerken wordt waarhjk niet tegengehouden door zulke pubheke argumentatie. Mien gaat aan de overzijde zoo goed als nimmer op de hoofdzaken in en dwaalt altijd aaar zijwegen af.

Ik las zelfs in een der kerkbladen van d© overzijde, dat de synode van Zwolle toch niet op het verzoek van de onze zou moeten iagaan, omdat, als alle stukken zoo op tafel kwamen, dit niet dan reclame voor de Vrijmaking zoude zijn. Hoe men scherper critiek op eigen standpunt kan uitoefenen is mocUijk denkbaar.

Waardoor wordt de vrijmaking tegengehouden, terwijl vast staat, dat de overgroote meerdeitieid in de gereformeerde kerken de doopsfceschouwing, die dwingend werd opgelegd, niet deelt?

Door verhalen als deze: dat de vrijgemaakten gelooven, dat alle kinderen wedergeboren zijn. Door verzekeringen, dat de mannen der Synode, die zulke beslissingen namen, hoogstaande mannen zijn; dat zij toch hebben gebeden en zich mogen beroepen op de leiding des Geestes. Dat, sils een hoofdbestuur eener vereeniging een besüssing neemt, de afdeelingen moeten volgen. Dat wij de overheden gehoorzaam moeten zijn. Dat de vrijgemaakten de kerk verlaten en een allervreeselijkste zonde begaan. Dat mannen als prof. Schilder en andere pubücisten zeer slechte menscihen zijn. Dat de Synode wel moest optreden, omdat men zelfs betwijfelt of de aiel wel ©en eeuwig voortbestaan heeft.

Zoo wordt het kerkehjk geding onder het breede pubhek ondershands behandeld. Wie verantwoordehjk is voor al dat moois, is natuurlijk niet na te gaan. Vast staat, dat, ook al kent hij Shakespeare niet, hij wel iets begrijpt, van wat in diens Julius Ceasar door Antonius wordt gezegd na zijn bekende rede: now let it work, mischief, thou art afoot. Het lasterpraatje is aan den loop, 'het zal zijn werk wel doen.

Het is mee daarom van het hoogste gewicht, dat deze pubheke zaak der .Reformatie algeheel publiek wordt behandeld. Met verzwijging van geen enkel stuk. Met argument tegen argument. En dat de beslissing van ieder van ons geacht moet worden een pubheke daad te zijn, die wij voor God en menschen, voor heel de wereld voor onze rekening moeten wiUen nemen.

De Vrijmaking is maar geen kerkehjk ruzietje. Zij raakt het welzijn van kerk en staat, van heel ons volk. Heeft de Reformatie der zestiende eeuw niet volken en statenl bevrijd en niet haar zegenrijke gevolgen geftiad voor gansch het leven? Durft iemand te zeggen, dat de eenvoudige daad der gehoorzaamheid van die eenvoudige landarbeiders in Ulrum niet voor ons vo'Iksleven en onze volksvrijheden groote gevolgen heeft gehad? Niemand verachte den dag der kleine dingen. Wat onder de menschen groot is, als machtige vergaderingen van Synoden en vertegenwoordigers van volkeren, kan heel klein en onvruchtbaar bUjken. Wat gering schijnt als een mosterdzaad verzet de heele wereld. Als er ©enig ding in de v/ereld is, dat het volle Ucht kan verdragen en ook hebben moet, dan is het deze onze Vrijmaking en Reformatie. En als er ©enig ding is, dat in voUe publiciteit moet worden uitgestreden dan is het hier.

Wie in dezen publiek optreedt moet zich publiek willen verantwoorden. Wie in pubheke geschriften iets beweert, moet zich niet beklagen, als n i e t h ij, maar dezie zijn uitlating pubUek wordt becritiseerd.

Het is merkwfiardig, hoe vele menschen zich persoonhjk gegriefd achten ais hetgeen zij pubhek beweerden publiek ook wordt aangevallen. Dat is volkomen ten orrechte.

En als prof. D. zegt, dat hetgeen ik besprak,

door hem reeds, in 1942 werd geschreven, dan gaat TTij dat hoegenaamd, niets aan. Het werd gelezen in 1946 en in 1946 heeft de auteur toet voor zijn rekening genomen.

Het gaat hier niet om perse onlijke dingen. Onze keuze in het kerkelijk geding is uiteraard ook van persoonlijken aard, maar. wij moeten daarom van de motieven afbhjven. Wij moeten aannemen dat allen overtuigd zijn, den rechten weg te hebben gekozen.

Maar die weg valt onder het publieke oordeel. Men vergete niet, dat op mannen als dr Schippers, ds van Teylingen, prof. D. en anderen wordt gezien, en dat velen him oordeel volgen.

John Morley meü-kt in zijn werk over Cromwell, waarin, een g.roote kerkelijke en politieke worsteling aan de orde is, ergens op: mannen, die ja en neen zeggen hebt en ia zulke crisis altijd velen achter zidh.

Zoo is heu ook hier. Is het dan niet onze taak uit liefde voor de groote zaak diei wij dienen, zulke mannen op hun falen te wijzen? Hun houding is de scherpste pijl, die men tegen de Vrijmaking kan richten. Zij keurden wat geschiedde door de verschillende Synoden af, maar namen daarna al hare •daden voor hun rekening, want dat is de beteekenis van de daad van hun blijven. Dat zij dit voor zich zelf meenen te kunnen verdedigen moet aanvaard. Dat wij van oniien kant dit standpunt onhoudbaar noemen is ons recht en onze plicht.

En hoe duidelijker wij zulks: doen, des te beter. Ik kan verzekeren, dat het ook uit liefde is voor het werk, dat prof. D. zoo lief is, dat ik publiek tegen zijn publieke uitlatingen ben ingegaan.

Ik acht dit volkomen verantwoord, en leg daarom alle verwijt rustig naast mij neer.

In een volgenden brief D.V. over de andere ge- •: oemde punten.

Met vriendelijke groeten en heilbede uw toege- [negen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1946

De Reformatie | 12 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1946

De Reformatie | 12 Pagina's