GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

NOG EENS: VERBIJSTEREND.

Eer ik iets ga zeggen over bovenstaand onderwerp een rectificatie.

In mijn vorig artikel over „Verbijsterend" heb ik iets verteld over de feesten ter herdenking van de bevrijding, die in Loppersum dit voorjaar werden gehouden.

In wat ik daar schreef werd de indruk gewekt, dat ik den strijd, die daar werd gestreden over het al of niet meedoen met de Unkschen, de partijen vrijwel waren: „vrijgemaakt tegenover niet vrijgemaakt".

Inderdaad had ik uit wat mij dienaangaande werd meegedeeld dien indruk gekregen. Gelukkig is dat niet juist.

Een van de sterkste tegenstanders van het meedoen met de linksohen was (het niet-vrijgemaakte Hoofd der School met den Bijbel. Hij stond in dezen strijd vooraan.

Ook verder waren er onder de synodocratiseh gebonden Gereformeerden een aanzienlijk getal van tegenstanders.

Wij kunnen ons daarover slechts verblijden. Alleen —, de zaaik wordt in. principe daardoor niet anders.

Waar blijft, dat daar in ssoiodocratischen kring een verbijsterend streven naar samenwerking openbaar werd, en dat daarvoor een motief werd aangevoerd, dat ons doet zeggen: „hoe is het mogehjk? " Moge dan het bederf in Loppersum niet zoover zijn doorgevreten als men uit mijn artikel zou kunnen opm.aken —, het bederf isi er en als daarvan geen hartgrondige, algemeene bekeering komt, dan zal het al verder doorwerken en de kraaht van de Kerk breken.

En ik ben overtuigd, dat, zal dit bederf gestuit Worden, het zal moeten komen tot doorgezette vrijmaking van Loppersumsi Kerk.

Geve God, dat wij daarvan spoedig blijde getuigen mogen zijn.

Ik kom. nu nog' eens weer op het boekje van Prof. Diepenhorst, waarover ik ook in mijn vorig artikel schreef.

Eerst iets over den stijl van deze rede. Deze professor kan spreken.

Daar zit üi zijn stijl een rythmische vaart, die tot luisterten dwingt. Een klassieke gedragenheid, die ik kan bewonderen.

Maar wat is nu het vreemde? Dit, dat de redenaar in de vaart van zijn rede telkens inlascht quasi geestigheden, flauwe aardigheden. O neen, |k ben heeleanaal niet bang voor een geestige zet in een rede, vooral niet in een rede voor jonge mensichen.

Maar voor het debiteren van een aardigheidje mag men niet gebruiken de gedragen, stijl van een klassiek gebouwde rede; daarbij past de losse toon van de causerie.

Dat vergeet Prof. Diepenhorst.

Een voorbeeld op bladzijde 13, onderaan, vind ik: „Men klaagt over de beruchte wereldgelijkvormigheid, maar openbaart zij zich niet krachtiger dan in kleeding of in keuze van ontspanning, in den Uefdeloozen toon onderling, het (harteloos twistgeschrijf, de onbewogenheid over een kerkehjk krakeel, dat voor Gods oogen niet bestaan kan? Hechten wij soms niet te groote beteekenis aan beginselen en leiden we zoo onszelf niet bij: tijden op een dwaalspoor, ook dl maken wij het niet zoo erg als een eerwaardig predikant, aan wien door een dokter het rooken verboden was en die desondanks naar een sigaar greep onder de principieele verzuchting: „Wij zullen den dokter tenslotte ook moeten loslaten". (Ik cursiveer D. v. D.).

Nu één van tweeën. Wie zulk een oude aardigheid in een ernstig, gedragen betoog, waarin men de dingen voor Gods Aangezicht zet, inlascht en dat in denzelfden stijl, zal daarmee bewerken, dat zijn hoorders den indruk krijgen, dat dat ernstige betoog toch zoo ernstig niet gemeend was, om de ontroering, die daardoor bij hen was gewekt door een ghmlach over de mop van zich' af te laten gMjÜen —;

of als men gevangen blijft in den ban van het zwaar klinkende woord, zal men de aardigheid onbegrepen over zich heen laten gaan en er geen erg in hebben, dat de spreker plotseling geestig wilde zijn.

Hoe is het te verklaren, dat deze spreker zich telkens liet verleiden tot het maken van zulk een fout?

Is het' gebrek aan rhetorisch gevoel ? Ik kan mij dat ihaast niet voorstellen. Ik speur er in een gebrek aan ernst. Doordat Prof. Diepenhorst de zaken, 'waarover hij het heeft, niet ernstig genoeg neemt, kan hij er toe komen zijn eigen betoog te bagatelliseeren door in dezelfde vaart en stijl, waarin hij ernstige dingen zegt, grapjes te maken.

Gebrek aan eriist, aan diepe, naar het hart grijpende ernst, dat kenmerkt heel deze rede.

Prof. Schilder hleeft reeds gewezen op de oppervlakkigheid, waarmee hier de quaestie „Karl Earth" wordt afgehandeld. Verbijsterend; weet. Prof. Diepenhorst wel wat hij doet, als hij aan de Gereformeerde Jeugd Barth voorstelt als onverdacht rechtzinnig? Waarin bestaat die onverdachte redhitzinnigheid bij iemand met Schriftopvatting als die van Karl Barth, bij iemand die over het verzoenend werk van Christus denkt als Karl Barth?

Wie zulke dingen V£in Barth zegt, in tegenstelling met wat b.v. Prof. Schilder over hem heeft geschreven, heeft de roeping om ook aan te toonen waarom Schilder in zijn beschouwing ongehjk heeft. Het is onverantwoordehjk zulk een onderwerp op zulk een wijze aan te snijden en af te handelen. Een ander punt.

Onderaan op bldz. 21 lees ik:

„Daarom is het ook niet goed zooveel over calvüiisme te spreken en in het calvinisme te roemen. Wij behooren ons niet voor alles naar menschen te noemen en bij menschen te zweren, hoe groote beteekenis zij soms ook bezitten. Wij gelooven niet in roomsche, luthersehe, calvinistische kerken, wij gelooven een iheiUge algemeene christelijke kerk en daarom zijn wij ook niet vóór alles calvinist, wij zijn christen, wij hebben God lief met ons geheele hart, met onze geheele ziel en met geheel ons verstand. Dat bevrijdt ons van veel historischen ballast, die anders gemakkehjk belemmerend kan werken. Dat houdt den band aan de kerk van alle eeuwen aan, dat plaatst in de groote gemeenschap, zoowel met het oud-testamentisdhé Israël, als met de kerk uit den apostolischen tijd, met Origenes, Ambrosius, Chrysostomus en Augustinus. Dit vereenigt ook met de kerk der middeleeuwen, waarin naast veel bijgeloof, veel waarachtige vroomheid gestraald heeft, het overbrugt de geschillen tusschen Zwingh, Luther en Calvijn, dit veroorlooft ook in Rome te erkennen wat God daar aan waarheid heeft Willen laten: aldus verkrijgt weder de katholiciteit van christendom en kerk haar oude, dikwijls vergeten, recht".

Tot zoover de schrijver.

Maar wat is dat nu voor oppervlakkig geredeeer. Dat iemand iets dergelijks zegt in een imrovisatie kan ik mij nog' voorstellen, hoewel mij dat elfs bij een Gereformeerd spreker nog ondenkbaar jkt. Maar dat een Gereformeerd Hoogleeraar oo'n tirade durft te laten drukken, dat is mij een aadsel.

Het is waar, wij gelooven niet in roomsche, lutherehe, calvinistische kerken; wij gelooven een heilige, lgemeene, christelijke kerk.

Maar wat beteekent nu een dergelijke "uitspraak? il de spreker daarmee zeggen, dat het er niet ooveel toe doet bij welke „kerk" ik mij voeg, tot welke „kerk" ik behoor, als ik maar lid ben van de Algemeene, christelijke Kerk?

Heeft hij er nooit over nagedadht waar het adres is van die Algemeene christelijke Kerk?

Laat ik hem zeggen, dat ik mij, door mijn lidmaatschap van die christelijke Kerk, geroepen weet lid te zijn van de Gereformeerde Kerk (onderPaoudende art. 31 K.O.).

Ik ken geen Kerk, dan zooals zij voor mij staat geïnstitueerd naar het bevel van Christus. Waar men, zooals deze spreker bhjkbaar bedoelt, het lidmaatschap van de Algemeene christelijke Kerk, ziet staan naast het lidmaatschap van, laat ik het zoo eens noemen, een bepaalde kerkformatie, daar is de grondslag gelegd voor onverschilligheid tegenover de vraag, waar ik aan de Avondmaalstafel zal zitten.

Hier wordt miskend de bloedige noodzaak van de reformatie in de zestiende, in de negentiende, in de twintigste eeuw.

Hier wordt voedsel gegeven aan de telkens opduikende taal der eigenzinnigheid, onverscftülligheid en traagheid: „het komt er toch niet op aan bij welke Kerk ik behoor, als ik maar geloof in Christus Jezus".

En dan die uitspraak: „daarom zijn wij ook niet vóór aUes calvinist, wij zijn christen, wij hebben God lief met ons geheele hart, met onze geheele ziel en met geheel ons verstand".

Daar is weer die dwaling, dat wij eerst christenzijn en dat wij daarbij ook nog calvinist (ik zeg liever Gereformeerd) of luthersch of roomsch kunnen zijn.

Neen Prof. Diepenhorst, waarachtig christen zijn en gereformeerd zijn is één.

Wie gelooft in den Christus der Sahriften en niet gereformeerd is, dwaalt en moet zich bekeeren. En wat is christen-zijn?

Prof. Diepenhorst zegt: „wij hebben God hef met geheel ons hart, met geheel onze ziel en met geheel ons verstand".

Maar dat zegt een Pantheïst ook, dat zeiden de mannen van: „God, deugd en onsterfelijkheid" ook; dat zal menig heiden ook zeggen.

Wat waarde heeft zulk een uitspraak. Het is verschrikkelijk, een zachter woord wil ik er niet voor gebruiken, dat Gereformeerde jongemenschen zoo worden geleid en gevormd.

Hier is een Gereformeerd Hoogleeraar, die daar preekt een christendom boven geloofsverdeeldheid. Het is waarhjk geen wonder, dat zulk een spreker geen krachtig geluid kan laten hooren als bij het heeft over de taak, die wij, als Gereformeerden nog in de wereld hebben. Och ja, de oude verhaaltjes over te lang preeken, over het preeken over den eed, over oneerbiedigheid tijdens den dienst, over erbarmelijk orgelspel enz.. Ja, daar worden wel genoemd enkele puntjes waarop wij ons in de practische politiek kunnen richten; doodstraf, publieke moraal, persoonhjke vrijheid, godsdienstvrijheid, souvereiniteit in eigen kring, enz. Laat dat alles waar zijn, maar is dat de taal, die wij noodig hebben, die onze jonge menschen noodig hebben. In de davering van het geweld, dat over de wereld gaat wordt zulk een geluid opgeslorpt, zonder dat het mdruk maakt. Het is zoo vlak, zoo zoet.

Wat wij noodig hebben is een dreunende oproep tot bekeering.

Het zijn geen kleine dingen waar het over gaat; het is ook niet, dat wij te weinig spreken tegen andersdenken van ons geloof. Zeker, dat is het ook. Maar de grond van onze ellende is, dat ons Gereormeerde volk het Verbond uit het oog had veroren, het Verbond in zijn levenomspamnende realieit niet weer beleefde.

De God des Verbonds met Zijn belofte en eisch, et Zijn zegen en vloek heerschte niet over ons even.

Vandaar, bij alle godsdienstigheid en kerkelijke preciesheid, bij mooie kerken en pastorieën, dat afghjden, die verwereldhjking, die boosheid ook in het leven van de GJereformeerde Kerken.

Wat wij noodig hebben, dat is liefde, heel het leven doorgloeiende bekeering tot den God des Verbonds en wat wij te doen hebben dat is schreeuwen zoodat het uitklinkt boven het rumoer van een inelkander krakende wereld: , , terug tot den Heere God; bekeert u, of gij komt om, gij gaat onder".

Het is in deze rede alles zoo vlak en plat. In 't eind schijnt er eenige verheffing te komen. Daar wordt even de vraag aangeroerd hoe de toekomst zijn zal.

Typeerend voor heel den trant van dit stuk is, dat daar een uitspraak van een man als Prof. Huizinga, een humanistiscfh geleerde en wijsgeer, wordt aangehaald om te laten zien, dat het wel eens zou unnen zijn, dat het christendom niet weer herleeft; iet de Schrift, maar een man als Huizinga.

En dan, ja, wordt wel toegegeven dat in Europa e Kerk ten grave kan dalen, maar tegeUjk wordt, k weet niet op welke gronden, gezegd, dat in Azië n Afrika de velden wit zijn om te oogsten, dat in uld-Amerika ons nieuw leven wordt toegeroepen, at het in Rusland opnieuw begint te ritselen, zoo-

dat er wel kans bestaat, dat de Kerk nog een toekomst heeft ta deze bedeeling.

Natuurlijk kan dat zoo atjn; ik weet het niet. Ook is 't waar, wat de spreker tenslotte zegt, dat wij nooit behoeven te wanhopen; Christus Viëtor -— Christus is overwinnaar. Maar wat hier ook weer ontbreekt, het is de diepte, de bewogenheid onder het ontzaglijk wereldgebeuren. Het wordt wel genoemd, maar ik hoor niet de resonance daarvan in het woord van den spreker.

Hier is niet het hijgen, het roepen, het bezweren van den profeet.

Och, of wij toch verlost werden van dat pogen om na al wat er gebeurd is, bij allesi wat er gebeurt, genoeghjk voort te stappen en te doen alsof alles nog bij het oude was gebleven.

Wij vrijgemaakten moeten ons daarvoor hoeden. Het moet anders met ons worden, totaal anders. Wij hebben door genade den ingang tot het goede spoor gevonden in onze vrijmaking; wij moeten dat spoor verder afloopen voor heel onze levenshouding, in alle stukken.

De nog gebonden Geref. Kerken moeten zicfh van deze dingen wel rekenschap geven.

Als daar niet komt een hartgrondige bekeering, ook van de kerkeUjke zonden dan gaat het naar dien ondergang.

Geen Synodevergaderingen, geen formules zullen dat keeren.

God zij ons genadig.'

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1946

De Reformatie | 12 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1946

De Reformatie | 12 Pagina's