GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

„EENIGHEID DES GELOOFS".

Nu van vele zijden gevraagd wordt hoe wij het verschijnen van het nieuwe blad „Eenigheid des Geloofs" moeten beoordeelen, l^jkt het mij goed als antwoord op die vraag de volgende brieven te publiceeren.

Toen ik van den Uitgever het verzoek ontving mede te werken, schreef ik dezen brief:

Zeer tot mijn spUt kon ik de vergadering inzake „Eenigheid des geloofs" niet bijwonen. Dit speet me te meer, omdat ik tot nu toe wegens ziekte en drukte met ü over dit blad geen contact kon hebben en ook omdat ik ten aanzien van het samenwerken in een blad van Sszen naam enkele opmerkingen wilde maken waaromtrent Ik gaarne het oordeel der redactie wilde vernemen voor en aleer ik een definitieve beslissing 2al kunnen nemen inzake een eventueele medewerldng. Voor de duidelijkheid moge ik mijn opmerkingen oncter de volgende punten ordenen.

Ie. Wanneer een blad als „Eenigheid des geloofs" wordt uitgegeven, kan dat alleen ia waarachtigheid geschieden, wanneer de werligemeenschap, die het blad redigeeren zal, inderdaad in „eenigheid des geloofs" verbonden is.

2e. Voor een werkgemeenschap welke voor haar deel exponent der „Gereformeerde gezindte" wil zijn, vindt deze eenigheid des geloofs haar uitdrukking in de gereformeerde belijdenisschriften: de drie formulieren van eenigheid.

3e. De gemeenschappelijke erkenning van het bestaan van deze eenigheid des geloofs, welke volgens Zkindag 21 van den Heid. Cat. het kriterium en doel der kerkvergadering is, impliceert, dat in allen leeft het ootmoedig besef, dat de kerkelijke gedeeldheid van hen, die in deze eenigheid des geloofs voor Gods aangezicht staan, een zonde is voor God en dat dus op die eenheid moet worden aangewerkt, gehoor gevende aan een opdracht van Christus.

4e. De gemeenschappelijke erkenning van het bestaan van een dergelijke eenigheid des geloofs beteekent, dat voor allen de band aan de gereformeerde belijdenisschriften noodig maar ook voldoende is ter vorming of herstel van een waarachtige, kerkelijke eenheid.

5e. Uit het bovenstaande vloeit voort, dat naast of boven deze drie formulieren van eenigheid door allen die samenwerken geen kerkelijke confessioneele uitspraak kan worden aanvaard — afgedacht van zijn persoonlijk al of niet instemmen daarmee — als kriterium voor. de vorming ot verbreking van kerkelijke gemeenschap.

6e. Dat het hanteeren van een dergelijk naast of boven de drie formulieren van eenigheid vastgesteld stuk op zulk een wijze dat het als kriterium wordt gehanteerd bij het al of niet opnemen of uitwerpen uit de kerkelijke gemeenschap en de ambtelijke bedieningen, als sectarlsch moet gebrandmerkt worden.

Ik meen dat ten aanzien van het bovenstaande Idaarheid moet verkregen zijn, zullen we ir. dit moment van de kerkgeschiedenis op waarachtige wijze kunpen pretendeeren op een bepaald terrein te kunnen samenwerken „in eenigheid des waren geloofs".

Op dit schrijven ontving ik een antwoord van Ds A. Dondorp van Heemstede, mede namens Ds van Teylingen van IJmuiden. Ds Dondorp is seer. van de redactie van „Eenigheid des geloofs." ïk antwoordde op dien brief aldus:

Amici,

Het wordt meer dan tüd jullie brief te beantwoorden. Ik heb daarmee gev; acht, omdat ik hoopte nog een reactie van De Graaf te zullen ontvangen. Dondorp schreef immers aan het eind van zijn brief: Ik schrijf je vast namens Van Teijlingen en mü. Er wacht nog antwoord van De Graaf. Tot nu toe heb ik evenwel nog niets omtrent een antwoord van De Graaf vernomen. En omdat het eerste nummer van „Eenigheid des Geloofs" inmiddels reeds verschenen is, wil ik mijn reactie op jullie brief niet langer voor me houden.

Ik zou eerst in het algemeen iets willen zeggen over het blad en daarna speciaal op enkele punten van jullie brief mgaan.

Voorop zet ilt dan, dat een innig contact tusschen en een bewust streven naar eenheid van de uiteengescheurde deelen der Gereformeerde gezindte één van mijn innigste wenschen en bovenal — want wat beteekenen miJn wenschen? — een zeer nadrukkelijk gebod van God en Zyn Zoon Jezus Christus is. Ik kan met een eerlijk geweten zeggen dat mijn houding en actie ta den kerkelijken strijd der laatste jaren niet het minst beheerscht en gestuwd werden door de begeerte aan dat gebod des Heeren gehoorzaam te zijn. Het was mijn vaste overtuiging — ik heb daarvan rekenschap afgelegd zoowel in „Rondom 1905" als in „In den chaos" — dat het besluiten en handelen der Synodes van 1342 en volgende jaren de kloven welke tusschen öe verschillende sectoren van de Geref. geandte reeds onlieUspellend gar.pten, op volstrekt onverantvroorde wijze zouden verciiepen en verwijden en dat de Gereformeerde Kerken aldus op eclatante viiize zouden inbotsen tegen den cenheidswil van onzen Heiland, welke Hij in zijn hoogepriesterlijk gebsd zoo aangTiJpend vertolkt!

Zooals jullie weten ben ik reeds voor jaren gegrepen door het streven van Groen van Prinsterer en zijn „geheimraad" Wormser, om de gansche Geref. gezmdte naar de ware eenheid ie leiden, dat wil zeggen: ze te vergaderen onder denzelfden kansel en om dezeUde avondmaalstafel om ze daarna en als gevolg daarvan ook in heel de geestelijke worsteling hurjier dagen als één man te doen optreden. Ik wil graag hui. spoor volgen. En ik zal iedere poging, ook die welke zich daarbij wil bedienen van een eigen orgaan, van ganscher harte steunen, Indien zulk een poging ondernomen wordt conform de normen van waarachtigheid en eerlijkheid, welke God voor al onze handelingen stelt.

Vervolgens wil ik opmerken, dat ik speciaal Ds Woclderink graag over een eigen blad zie beschikken. Het is volkomen terecht door Prof. Ridderbos Sr. nog onlangs gezegd, dat de beweging — naar mijn, en ook jullie, overtuiging een Inderdaad reformatorische beweging — tegen wellce de Generale Synodas der laatste jaren zich zoo verbeten richtten, in Woelderink een der meest invloedrijke leiders bezit. Ik zal nooit den mooien tüd vergeten welke ons m het ressort van de classis Haarlem samenbi-acht. Want levendig staan mij nog voor den geest de diepe vreugde waarin wij toen samen spraken over het groote geschenk Gods dat Hij in een boek als woelderink's Doopsformulier aan zijn volk had gegeven. Wat waren v/e toen gelukkig! Met welk een ontroering beleefden we het wondere gebeuren, dat God ons vooral ook door Woeldertnks werk van een atavisme van scholastiek, holle verstandelijkheld en piëtisme -verloste, en ons deed verstaan wat het beteekent te leven uit de belofte! Ik wil mij graag leerling van Woelderink noemen en dank God voor wat Hij ook mij ta hem heeft gegeven. En zou ik dan niet graag zien, dat hü een eigen orgaan heeft, waarin zijn reformatorische boodschap tot ons komen kan?

Daarbij komt nog iets — ik schrijf dat nu ik het eerste nummer heb doorgelezen —: wanneer „Eenigheid des Geloofs" zoo voortgaat wordt het blad misschien wel de sterkste en meest gevaarlijke tegenstander van de ongelukkige theologie waarmee de Synodes van 1942—1943 en 1946 de Gereformeerde Kerken vergiftigden en voortgaan te vergiftigen. Trouwens ook zonder het eerste nummer gezien te hebben stond dit reeds vast. Het was immers Woelderink die de scherpste kritiek op de berudite leeruitspraken gaf. Schreef hij niet in „Belofte en werkelijkheid" dat „als ds sacramenten verzekeren, dat men inwendig geheiligd is en men neemt aan, dat men dat van de kinderen niet weet ot men ontkent dat, dan zegt men, óf dat God een leugenaar is óf men werpt Gods parelen voor de zwijnen. Maar in een dergelijke leer wordt het hart van de reformatorische prediking doodelijk gewond." De synodale leer komt, naar hij uitvoerig betoogt, in meer dan één opzicht in „flagranten strijd" met „de reformatorische theologie"; ze vaart „met voUe zeilen de haven van de Roomsche leer" in en ze tast „het stuk van de rechtvaardiging door het geloof alleen" „in den hartaöer" aan.

En hoe een man als Dr Oorthuis over het synodale theologische geknutsel zou denken was ook voor jullie geen geheim! Het eerste nummer van „Eecigheid des Geloofs" evenwel overtreft in dit opzicht aanstonds reeds alle verwachtingen. Als Dr Oorthuis schrijft dat de Heere tot ieder lid van Christus' kerk en dus ook tot ieder gedoopt kind zegt: „In den Doop heb ik u beloofd en bezworen, dat de belofte — en dan niet een „algemeer.e", maar „Gods belofte van vergeving dsr zonden, eeuwige gerechtigheid en zaUgheid om Christus' wille" — ook voor u is, voor u persoonlijk" — dan is daarmee al wat de synodes der laatste jaren uitspraken, naar zijn „zakelijken" en wat voor andersoortigen inhoud ook, radicaal verworpen. En zou ik mij om 's Heeren wil en om der gemeente wil daar niet over verheugen? Vooral ook omdat een blad als „Eenigheid des geloofs" allicht ook op die plaatsen zal doordringen, waar Reformatie en Vrije Eerk reeds zijn verbannen.

Daarbij komt nog iets.

Ten gevolge en na de vrijmaking is een geheel andere situatie In de Gereformeerde kerken ingetreden. Globaal genomen kon men vroeger drieërlei, niet scherp afgegrensde, maar toch In haar kern zich duidelijk van elkaar afteekenende stroommg onderscheiden. Er was vooreerst de steeds zwakker wordende groep van hen, die nagenoeg kritiekloos leefden uit de kuyperiaansche traditie. De theologie van Kuyper, zyn systeem, was hun vleesch en bloed geworden. Onbewust identificeerden zij de kuyperiaansche conceptie met de boodschap der belijdenis, ja met Gods eigen woord. Het is deze strooming welke op ds synodes van 1942 en volgende jaren de overwtoning behaalde, al blijkt deze overwinning hoe tenger hoe meer juist voor haar een Pyrrhus-overwinning te zyn geweest.

Daartegenover — ik zou bijna zeggen: uiterst ünks — roerde zich de steeds zeer sterke subjectivistische strooming, Bavinck gaf ir. zijn bekende rede „De toekomst onzer kerken" daarvan een fijne typeering. De vertegenwoordigers van deze nuance verlegden volgens hem het accent van het dogma naar eigen beleving en ervaring. De primaire vraag was voor deze menschen niet: wie is Christus? maar: wie is Hij voor mij? en wat doet Hij in mü? Voorts waren zij zeer geïnteresseerd voor de psychologie. Zij verwachtten van de psychologie belangrijken steun voor de oplossing van wijsgeerige vragen en stelden zich serieus de vraag of de psychologie voor het verstaan der Openbaring riet belangrijke diensten zou kunnen bewijzen, ja, zelfs zou kunnen leiden tot een nieuwbouw der theologie. Ten gevolge van deze psychologische geinteresseerdheid en deze sterke aandacht voor zelfbeschouwing voelde deze strooming zich verwant Eian het piëtisme. Bovendien wilde men „open" zyn voor de niét christelijke wetenschap en de niet christelijke cultuur. Men wilde waardeeren het goede dat opbloeide buiten de omheining der kerk. Moest men niet verwachten dat krachtens Gods algemeene genade „wonderen van waarheid en sclioonheid" in de ongeloovige wereld zouden openbaar worden? En eindelijk leefde in deze „jongeren" van destijds een zeker relativisme. Kunnen wij, zoo vroeg men zich af, wel voor het Gereformeerd beginsel opkomen met de pretentie alsof het de waarheid zou zijn?

Deze strooming was sinds den vorigen wereldoorlog steeds sterk. Ze sympathiseerde min of meer met Geelkerken, ze oriënteerde zich aan de ethischen, ze had sympathie voor de N.CS.V., ze verwachtte wat goeds van de Buchmannbeweging. Maar onder den permanenten druk van de Kuyperianen en de zoo aanstonds te noemen derde strooming, hield ze zich koest en als bepaalde figuren zich eens wat ver van honk waagden, retireerden ze na een opkomende kritiek meestal zeer spoedig — helaas niet steeds op een bizouösr indrukwekkende manier. En eindelijk was er de strooming wellïe onder de stimulans van mannen als Schilder, VoUenhoven, Dooyeweerd, Woelderink, Janse bewust en resoluut teruggreep op de reformatie. Ze wilde Gods Woord weer verstaan, zooals hst naar zijn aard is. dus als de niet-wetenschappelijke, concrete boodschap des'HEEREN. Ze wilde zich zoo diep mogelijk bev; ust maken het onderscheid tusschen Woord Gods en het theologisch systeem. Ze wilde, doorbrekend de zinlooze worsteling van subjectivisme en objectivisme, weer komen tot het leven uit het var. boven komend en normatieve genadewoord van God. Ze wilde weer leven uit het sola fide en het sola gratia in iedere situatie en bü elke beslissing.

Zij, die in 1944 en volgende jaren uit de Gereformeerde Kerken, werden gedreven, behoorden in hoofdzaak, wilden althans behooren, tot deze laatstgenoemde nuance. De eerste strooralng verloor en verliest denderoogen haar kracht en Invloed, Haar cohstructies hebben den greep op de geesten verloren in de gsv; eldige, geestelijke dynamiek onzer dagen. Met name de studeerende jeugd is er Siberisch voor. Jullie weten evengoed ais ik, dat bij de scherpe, levende geesten onder de studeerende jeugd voor zoover ze niet religieus onverschillig wordt, Karl Barth troef is. En temidden van alle verwarring komt nu de tweede strooming met kracht naar voren. Ze was verschrikkelijk synodaal. Niet — dat nemen we naar den aard der liefde allereerst aan — uit persoonlijke motieven, m.aar omdat ze intuïtief krachtens haar subjeotivistisch-personalstische instelling in de vertegenwoordigers der laatst genoemde nuance haar meest prhicipieèle en krachtigste tegenstander ontwaarde. Wel was de verbetenheid waarmee ze nieuwe leerstellingen vaststelde en handhaafde en schorsingen hielp voltreltken in

flagrante tegenstelling met de breedheid van opvattiijg en ruimhartigheid waarvan de broeders In andere kerkelijke gemeen- Bchappen mochten genieten — ik weet dat sommigen hebben getobd met de (Bscrepantie tussphen de ruimheid ten opzichte van de buitenstaanders ep öe engheid en bekrompenheid in het besluiten en handden op het eigen kerkelijk erf — maar om des ïpyens V'U woest nien zoo doen. Bovendien, waren de synfidalo uitspraken met hun zwaye accentueering van een, een inwendige genade" verzegelenden doop^ niet sterk subjectivistisch georiëiïteerd? En nu zien we dan deze strooming in volle actie. Diji; heeft er de handen meer dan vol aan. Zou Wurth tien jaar geleden een schijn van kans op pen professoraat hebben gehad? Welnee, toen zei men — ik hóór het nog — hij is medewerker van Woord en peest geweest en dweept met de N.P.S.V. Zouden toen mannen als Wiersinga en Overduin poit tot de gemeenschap der hopge synode zijn toegelaten? Nu geschiedt zoowel het een als het ander. En op de synodes, die een groote fractie van de gereformeerde gezindlieid uit „haar kerk" joegen, vecht deze strooming — risum tenatis, amici of neen: quis non ileret? — voor oecumenipitéit. Onmiddellijk na het uitwerpen van vele mede-ambtsdragers zingen zij het lied der éénheid! Juist gereed met het graven van een nieuwe diepe kloof tusschen hen die één waren, roepen zij allen op bestaande kloven te dempen!

Nu sou het niet te vervvcnderen, ja veeleer te verv/aehten zijn, dat dezs strooniir.g, uitwerkend en voortzettend wat Bavüick, Euffinga, Barkey Wplf en anderen rpeds ia boeken hebtien gedaan, n.I. het samenwerken met allerlei vogels, van allerlei niet gereformeerde pluimage, nu ook nog een orgaan zouden uitgeven om de tendenz tot syntliese, welke in de Gereformeerde Kerken troef is nog wat te stjmuleeren. En dat overwegende, is mij de samenwerking van hen, die werkelijk uit de reformatorische krachten wiUen leven veel liever. Of. juister gezegd: d; eenig mogelijke indien ze althaps geschiedt naar waarheid ep oprechtheid.

Hoezeer de idee van een blad uitgaande en tèn dienste van de geheele Gereformeerde geziniJte mij 6x]s ook boeit, toch kan ik tot mijn groote spjjt momenteei, in de bestaande constellatie, niet zonder mesr als medewerker toetreden.

Ik v/il dat nu na jullie antwoord nog wat concreter zeggen en verldaren dan uit mijn eersten brief blijkt.

Jullie hebben de banjef van hef ..Eepigheid des geloofs" opgeheven. Dat is een zeer erïistig ding. Dat kan jpen allepn doen — en dat dcet men in feite ook altijd — vpor het oog van God en zijn Zoon Jezus Christus. En wanneer men dit doet in den vollen ernst van een voor Gcds aangezicht gesproken woord, dan brengt dat zijn consequenties mee.

Vooreerst verklaart men zoo sprekende, dat datgene aanwezig is wat noodzakelijk is om in kerkelijke gemeenschap rond Één avondmaalstafel te zitten, maar dat tegelijk ook zonder eenige reserve tot het werkelijk zich scharen om dien eenen avondmaalsdisch leiden moet. Wie dWt sprelten van eenigheid des gelopfs en niet tegelylc naar die gemeenschap streeft, spot met den ernst van het goddeUjice woord „eenigheid des geloofs" (Ef. 4:13). Natuurlijk bedcel ik niet dat men hals over Icop, los van alle verbanden waarin men geboren werd en tot nu toe leefde een kerkelijke eenheitJ onder elkaar moet forceeren! Geen sprake van. De historische situatie v/aarin we leven hebben we te aanvaarden als uitgangspimt van alle activiteit. Maar wel bedoel ik hiermee, dat de wil tot eenheid aanwezig moet zijn en het streven daarnaar moet beginnen.

Vervolgens verklaart men als men serieus het bestaan van de „eenigheid des geloofs" onder elkaar constateert, dat de uiteraard heel goed overwogen en doorziene onderlinge verschillen niet van dien aard zijn, dat zij de eenigheid des gelcofs aantasten en de kerkelijke gemeenschap zouden moeten verhinderen of doen ophouden. Integendeel, men spreekt „eenigheid des geloofs" constateerende uit, dat die verschillen geen criterium mógen zijn, nóch voor het aangaan, nóch voor het weigeren van kerkelijke gemeenschap.

Waimeer ik nu deze simpele, voor ieder raensch overduidelijke en onomstootelijke feiten overweeg in verband met de concrete situatie, waarin wy allen verkeeren, dan loop ik hopeloos vast!

Want zij die in de Gereformeerde Kerken zich binden of conformeeren aan de synodale besluiten en handelingen, verklaren voor Gods aangezicht, dat de leerultspralcen welke hervormde, chr. gereformeerde en vrijgemaakt gereformeerde broedprs unaniem en volstrekt verwerpen, zeer zeker criterium moeten zijn voor kerkelijke gemeenschap en uitsluiting. En zij nemen dan ook de op grond van deze overtuiging inderdaad geschiede schorsingen en uitsluitingen zeer uitdrukkelijk voor hun rekening! De laeroemde revisie-synode verklaarde immers nog pas zeer beslist, dat de generale synodes „krachtens het leergezag van Christus' kerk" de iKwuste leeruitspraken gedaan heblien en dat deze „uiteraard" een , , bindend karakter" dragen. Kan dat iets anders zijn dan dat ze een beslissende rol moeten spelen bij het aangaan en weigeren van kerkelijke gemeenschap? En bovenden verklaarde deze synode voor Gods aangezicht, dat zij de door de vorige synodes verrichte schorsingen en uitsluitingen ten volle voor haar rekening nam. Deze Uitspraken en verklaringen nu nemen alle Gereformeerden metterdaad en consequent voor hun rekening, zoolang zij zich daar niet duidelijk en publiek tegen verzetten.

Maar terwijl de broeders uit de gebonden kerken, ook die welke aan „Eenigheid des geloofs" meewerken, dat voor Gods aangezicht uitspreken en blijven uitspreken — ik mag ook zeggen, want het geschiedt in de kerk, zweren en blijven zweren — salioteeren zU deze leeruitspraken op de meest radicale wijze! Ze helpen mee een orgaan in het leven te roepen en werken er aan mee, waarin de door hen bezv/pren leeruitspraken op de spherpste pn mepst principieele wijzp^ullpn bestreden worden!

Terwijl alle Gereformeerde ambtsdragefs zich nog door de laatste synode hooren toeroepen, dat de minimale eisoh welke hun ten aanzien van de leeruitspraken gesteld wordt, waai-van dus geen syllabe mag worden afgedaan, deze is, dat zij niets zullen leeren wat niet ten volle met die leeruitspraken in overeenstemming is, werken sommigen mee aan de oprichting en het onderhouden van een blad, dat reeds in het eerste nummer op zeer principieele en meesleepende wijze gaat propsgeeren niet alleen wat daarmee in geen enkel opzicht m overeenstemming Is, maar wat daar zelfs volkomen van verschilt en tegenin botst.

En terwijl deze broeders in de kerk feitelijk en zakelijk ssggen: wij kuimen en mogen de geschorsten en geweerden met als mede-ambtsdragers in Christus' kerk laegrpeten, we wierpen en werpen hen daarom uit en we kunnen daarom met hen en met wie hen blijven erkennen niet in één kerkelijke gemeenschap leven en niet aan één t^fel den dood des Heeren verkondigen — roepen ze bulten bet „terrein" van de iterk, op het „terrein" van öe pers lulde tilt: er is tusschen hen en ons eeijgheid des gelgofs!

Maar, broeders, en Ik zeg het volstrekt ernstig, is dit beweren geen leugen voor God indien men dat geloof aan die eenigheid des geloofs niet concretiseert door — en ïk noem ook het minimale van wat noodzakelijk is — publiek te verldaren, dat hun schorsing een scheuren der kerk en een zonde is tegen God en dat permanent blijft?

Hoe meer ik over dit alles nadenk, hoe dieper ik onder den Indruk kom van het onzuivere en onwaarachtige van heel dit doen. Ik vraag mij telkens af: hoe is dit alles mogelijk? Heeft rnen dan geen oog en geen hart meer voor den levensstijl welke hoort bij het koninkrijk Gods? Hoe kunnen dp verhoudingen in zoo korten tijd zoo verv/rongep en verdorven worden. Wat ontketent epn offipieel kerkelijke zonde, welke ondanlcs aUe vermanen volgehpuden wordt, een lawine van ongerechtigheid!

Mag ilc ijog epn ding noemen?

Jullie keilt de uitspraak van de revisie-synode, dat de veranderde situatie in dé Kerken een nieuwe uitspraak over sommige punten betreffende het genadeverbond wenschelijk maakte.

Jullie weet ook terdege waarop deze uitspraak doelde. De synode had, dat verklarende, het oog op een verbondsbeschouwing, waarvan 2M weinig verstond, maar die zy als veruitwendiging van het verbond tj'peerde. Op en bulten de synode werd gezegd, dat de nieuw geformuleerde uitspralcen in eerster instantie tegen die uitwendige verbondsbeschouwing waren gèripht. In de zwartste kleuren werd zy geschilderd. Die was het groote gevaar voor de kerken! Daartegen moest het koste wat het koste gestreden worden! En duidelijk werd uitgesproken wie de lx)0ze demon was welke dit monster weer met nieuw leven had bezield. Prof. Riddorbos schreef het open en duidelijk in het Gereformeerd Weekblad! Die booze demon was Ds WDeldprink! Tegen hem waarschuwde jullie synode! Om hem te weerstaan prpduceerde jullie synode de nieuwe yerldaring inzake het gen^devprbonö. En nu gaan jullie met Ds Woelderlnk p^memverlïen. Neen niet op een „neutraal tprrein" of op een „terrein van de gemeene gratie", neen, om leiding te geven in het geestelijk leven waar naar ons aller overtuiging de reali- .teitpn van veitond en belofte van allesbeheersphende beteekenis zijn. In die samenwerking zal Ds Woelderlnk permanent pn resoluut ingaan tegen die nieuwe verklaring, dus tegeii die leer der Qprefqrmeerde Kerken inzake het verbond! En julïle werken daarin met hsrti mee! Jullie helpen he^n zakelijk en feitelijk in het ondergraven en yeriüelen van de leer onitrent verbond en belofte, waaraan juUie gebonden zijn en je nog dagelijks bindt. Maar ik VTaag v/eer: kan dat. mag dat? Is dat waarachtig^ eerlijk, open? Als Ds Woelderlnk prediltant bij de Geref. Kerken was zou hij onherroepelijk geschorst moeten worden. Als hy vroeg predikant te worden zou hij onherroepelijk teri4g'gewezen wprden. En terwijl jullie Ssi weten roepen jullie toch maar: er is eenigheid des geloofs! En jullie bJüft dit roepen terwijl juUie je metterdaad bindt aan het volstrekt afwijzend oordeel dat juUie synodes uitspraken over het hart, de ziel van Ds Woelderink's heerlijke boodschap.

O, ik weet het uit eigen ervaring, die als een smartelijke herinnering in mU voortleeft: ons vleeseh heeft een prachtigen voorraad argumenten om het onwaarachtige van dit doen te oamoufleeren. Je kunt spreken over gereformeerd in engeren en ruimeren zin, over de Kerk met pen hoofd- en kerk met een kleine letter, je kunt praten over opcumeniciteit, over gelbofseenheid in de geloofsverijeeldheid, over het ondersohpid tusschen het „terrein" van de kerk en dat van de pers enz. We kunnen ontroerend spreken over den nood waarin de kerk verkeert en waarin toch „iets" moet gedaan worden enz., enz. Maar we moeten geen nevels blazen over dat eene pimt, dat jullie zakelijk gaan bestrijden in de ki-ant datgene waar je in de kerk onder eede aan gebonden bent; dat jullie eenigheid des geloofs poneert tusschen jullie en hen, die Je in de kerk schorst en weert, felteiyk of stilzwijgend!

Ik zal nu maar ophouden. Ik was van plan, zooals ik in het begin reeds schreef, nog uitvoerig op Dondorp's brief in te gaan. Maar ik heb al zqolang zitten schrijven. En het is ellendig je al deze dingen opnieuw VOOT te stellen, in te denken en woord voor woord te moeten neerschrijven. Een diepe smart komt in je c^, als je ziet in welk een ontstellend tempo de kerk achteruit vliegt in geloof, in ernst, in strijd tegen de zor.de en de wereld, in eenvoud en waarachtigheid. Ik heb nooit geweten, dat een zonde in de leiding en regeering der kerk zulke ontzettende, katastrofale gevolgen zou hebben. We hebben de geschiedenis van richters en koningen en van de kerk aller eeuwen nog zoo slecht verstaan.

Samenvattend wil ik verklaren, dat ik graag wil meewerken, maar: in een zuivere, ondubbelzinnige relatie en positie, ot, anders gezegd: de „eenigheid des geloofs" moet niet slechts genoemd maar inderdaad beleden en dus beleefd worden in héél ons leven en speciaal In de concrete samenwerldng ten aanzien van het blad. En dit impliceert m.i. het zich accoord' verklaren met wat ik in mijn eersten brief schreef.

God geve de waarachtige gemeenschap, door een werkelijk en ten volle leyen uit het geloof. Dan, ma^r dan ook alleen, worjll; hpt goed.

C. VEENHOF.

„INSTEMMEN" — OOK MET DE LEER- ÏIITSPRAKEN OMTRENT „DE ZIEL".

Vóór verleden week haalden we ((ie titel was per abuis niet als titel gedrukt) in ons artikeltje „Instemnaen" de door de „synode" van ginds officieel aanvaarde uitspraak aan: „ingeval een candidaat met de bedoelde uitspraken geen INSTEMMING zou kunnen betuigen, zou de classis naar het oordeel der synode inderdaad GEROEPEN zijn hem af te wijzen". Van dienstdoende ambtsdragers gold hetzelfde. Positief instemmen.

Nu hebben we in ±26 hoofdartikelen een predikant besproken, die zeer bewust verklaart n i e t in te stemmen met die uitspraken (inzake de ziel). Hij verklaarde ze onjuist. Al zette hij vraagteekens, instemmen deed hij niet, wel bestrijden.

Als die pandidaat, wiens preekconsent afgenomen is, nu eens door dien dominee geëxamineerd was ? Wat dan?

Maar hij is niet geëxamineerd door hem, zegt iemand.

Ik vraag: hoe weet u dat? Al is 't zoo: hij heeft bericht gekregen van die afwijzing. Hij conformeert zich eraan, dat op zijn preekstoel niet komen mag wie 99 % minder tegensprak dan hij'.

Destijds is van een hoogloeraar gezegd: liij is af te zetten, want: hij had zijn bedenicngen niemand anders dan de s y n o d e mogen zeggen (wat de man overigens al gedaan had). Vonnis: hij is woordbreker. Allen kraaien het na.

Maar die dominee — die schreef het niet aan de synode, doch aan anderen. Althans aan hen het eerst (meer weet ik niet). Ook een woordbreker? De man preekt nog lustig.

Kom Ridderbos, kom Nauta, komt gij allen: God is

een God van recht.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1946

De Reformatie | 8 Pagina's