GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het vierde formulier van eenigheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde formulier van eenigheid.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

22

Ons vorig artikel besloten we met de opmerking, dat als iemand gelooft, dat er een goddelijke belofte ligt, krachtens welke de kinderen te beschouwen en te behandelen zijn als wedergeboren of te wederbaren, het „pleiten" op ttods belofte weer anders kan worden beredeneerd, en de pleiter in 2ajn pleiten ook anders kan redeneeren dan degenen doen, die in de in werkelijkheid door God gegeven helofte een anderen inhoud m^eenen te vinden.

Is n.l. de belofte zelf niet verder gegaan, dan het zeggen: uw kinderen, mijn volk, zal Ik, de HEERE, te eeniger tijd wederbaren, maar de tijd van dat wederbaren is door Mijzelf Mij voorbehouden, en ik deel u daar niets van mee, dan kan men niet op die belofte pleiten, om bij God aan te dringen op het genadig leggen van een in ons bidden ons vrijmoedighei4 gevenden feitelijken dan wel reohts-grondslag in het behandelen van de kinderen als REEDS wedergeboren, als doelende, reeds nu, in de wederbarende genade van den Geest. Als iemand mij beloofd heeft, op mijn verjaardag mij te bezoeken, maar hij heeft uitdrukkelijk verklaard, het uur van zijn komst onbepaald te laten, althans tegenover mij, dan mag ik niet' des morgens bij het ontwaken op zijn belofte pleiten om daaraan vrijmoedigheid te ontleenen, mijn huisgenooten en mijzelf en ook hem te bejegenen als ware liij reeds gearriveerd. Hij zou me zoo'n handeling kwalijk nemen, en opmerken, dat ik vrijmoedigheid verwar met brutaliteit.

Wij kunnen dan ook geen anderen „grond" voor hot i „pleiten" in dit geval vinden, dan dezen, dat men? in de netten van dezen krommen gedachtengang eenmaal verstrikt, zich het , , recht" toe-kent:

a) een' onderstelling te bejegenen als ware ze een stelling;

b) een onderstelde belofte te bejegenen als ware ze de gestelde beloofde zaak.

Hetgeen ik rondweg misdadig noem.

En als ik nu den synodalistischen regel, waarover we thans spreken, nog eens overlees?

Er staat:

„de ouders zullen hij de opvoeding hunner hinderen altijd uitgaan van de belofte des verbonds en daarop 'pleiten".

Nu gaan we, hetgeen hier gepast en onvermijdelijk is, de woorden „opvoeding hunner kinderen" vervangen door de woorden: „bejegening hunner kinderen als deelende in de wederbarende genade van den Geest".

We lezen de formule dan alzoo: ^, de ouders zullen mj de bejegening hunner hinderen als deelende in'de wederbarende genade des H. Geestes altijd uitgaan van de belofte des verbonds en daarop pleiten".

Maar op dit stukje synodocratiscke ethiek — minder is het niet — pas ik de woorden van daareven toe: hier verwart men vrijmoedigheid met brutaliteit.

Want „pleiten" bij God is hetzelfde als het bijbelsohe begrip „vrijmoedigheid". In het grieksch van het N. T. wordt daarvoor het vroord gebruikt „parrhêsia". Men kan „parrhêsia" gebruiken in het spreken tot menschen; hier komt alleen in aanmerking het spreken in parrhêsia" tot GOD.

Zal nu iemand die op óns standpunt staat zulke vrijmoedigheid tot God gebruiken (parrhêsia), dan koont hij op de hjn van de Schrift, die ons beveelt, God te houden (in ons „pleiten") aan wat Hij Zijnerzijds gezegd of gedaan heeft. Zoowel zijn zeggen als zijn doen zijn openbaarwording van zijn wil. En openbaar wording van zijn wil. Wie het zoo ziet, kan wel degelijk „pleiten" op Gods belofte, en op Zijn verbond. Want belofte is een sfellig gebleken en atelligvernon[ien stellig (hoewel niet voorspellend) spreken Gods. En verbond is eveneens een stellig spreken (in belofte en ook in eisch) van Grod. De verbondsgemeenschap (d.w.z. de bestaande kerk) is bovendien een stellig constateerbaar feit; zij is een bestaande grootheid, waaraan beloften gegeven zijn, b.v. de belofte, dat ze altijd er zijn zal, dat de geslachten in het verbond hun eigen lijn zien gevolgd, bij verbondstrouw der pleiters op het verbond, en wat dies meer zij. Hier gebruikt de bidder-pleiter veel vrijmoedigheid, maar hij staat ook onder voortdurende spanning. Want hij weet, dat van hemzelf geloof gevraagd is; en dat pleiten zelf alleen dan dien naam verdient, indien het in geloof geschiedt. „In geloof", d.w.z. onder aanvaarding van wat door God gesproken is. Gesproken met de stelligheid der belofte, niet met die der voorspelling. De man, die zóó pleit, weet dat het verbond ER IS.

Maar de synodocratisch geleide aandacht van den „pleiter" WEET NIET OF ER WEL EEN ECHT. VOL, GEESTELIJK, EEUWIG VERBOND IS. „Verbond" immers komt bij hem (Ridderbos) tot stand door de wedergeboorte. Hij weet niet, of zijn kind in het verbond is, het echte. Hij weet dus niet, of het wel (echt) in de kerk is. Hij onderstelt alles maar, en hoort God niets stellen, tenzij dan allemaal uitwendige zijden, en zulk gespeel meer.

En als zoo iemand dan „pleit", in de opvoeding, op Gods verbondsbelofte, dan pleit hij op de onderstelde aanwezige zaal^, m.a.w. hij pleit, dat TOT OPENBA­ RING moge komen wat ' hij onderstelt aanwezig te zijn. We komen hier weer terecht bij wat we reeds eerder aanwezen als de consequentie van de paedagogie van de synodocratische idee: we bidden niet, dat het geloof er KOMEN moge, maar dat het (onderstelde, aanwezige) geloof ZICH OPENBAREN moge. De onderstelling is een tyran, die zich nooit meer laat verdringen, als hij eenmaal in dézen geest, en onder dézen naam, erkend is.

Daarom heeft ook eens ds Kruyswijk een stellingenreeks over „het verbond en de prediking" ingeleid met volgende stelling:

Het Verbond, nader het Genadeverbond, is de verzoende verhouding tusschen God en zondaren, welke in het zoenoffer van den Middelaar des Verbonds is verworven en uit kracht van dat offer ook verder haar volle beslag verkrijgt.

En hij heeft ze vervolgd met deze tweede:

In dit Verbond organiseert God in een strijd met Satan, welke het voile leven raakt, de nieuwe mensohheid onder Christus als haar Hoofd,

En these nummer 6 luidde-;

De prediking maakt Qods^Verbond bekend; zij roept de zeer vaste verbondsbelofte uit voor alle gedoopten; zij „proclameert welke verbintenis reeds i3 aangegaan en wat hieruit nu verder zal voortvloeien" (dr Kraan); ZOO stelt zij den bondelingen voor den eisch, hunnerzijds het Verbond te aanvaarden etc".

Hier is weer het bekende thema: belofte en eisch zijn niet meer jn het verbond gelijk-waardige deelen, maar het verbond gaat op in belofte, en op grond daarvan komt de eisch. Dat de belofte er is, als „volle" belofte, dat blijft ondersteld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Het vierde formulier van eenigheid.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's