GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

14

En na deze wijsgeerige propaedeuse ontplooit Zuidema zijn kritische vermogen ten volle tegen de constructies van zijn oud-hoogleeraar.

Prof. Aalders heeft zich z.i. in (leze impasse ingewerkt, „dat hij niet spreken wil van den schijn deiverbqpdsteekenen, maar wèl spreken wil van schijnbare, onechte bondelingen. Dat hij derhalve in het eene geval de verschijning als iets reëels erkent (en dus als iets wezenlijks, want reëel en wezenlijk worden door hem geïdentificeerd, b.v. op blz. 201), in het andere geval de verschijning als iets onreëels beschouwt. Dit nu is m.i. ongeoorloofd.

Des te ernstiger 'wordt deze fout, wanneer dan verder meer dan eens opgemerkt wordt, dat we hier met een teg& nstrijdigheidin aanraking komen, welke wij wel nooit zullen kunnen oplossen. Een tegenstrijdigheid tusschen wezen en verschijning van het genadeverbond. Tot het wezen van het genadeverbond behooren enkel de uitverkorenen, en tot de verschijning van het genadeverbond^ behooren ook niet-uitverkorenen. De uiterlijke verschijning en de inwendige realiteit van het genadeverbond dekken elkander nimmer volkomen (blz. 211). De schrijver is dan van oordeel, dat dit het probleem is, dat de Schrift ons voorlegt (blz. 221), waaraan wij niet moeten zoeken te ontkomen". ^)

Maar dr Zuidema laat zich deze probleemstelling niet opdringen!

Hij verwerpt haar radicaal en resoluut.

Graag zou ik dit probleem aanvaarden; mij er onder bukken; ik zou er niet aan willen ontkomen, zoo roept hij a.h.w. uit, als werkelijk de Heilige Schrift dat in mijn hart en hoofd wierp! Maar zoo is het niet!

Dit probleem heeft prof. Aalders gefantaseerd ! Hij, niet de Schrift, legt het ons voor. En hij moet het ons voorleggen en hij légt het ons voor, „omdat hij te kwader ure, zonder dat ooit het woord „wezen" of „verschijning" in de Schrift in dit verband gebruikt wordt, en zonder dat ooit de Schrift ons dringt, om deze woorden te gebruiken in den tweeslachtigen zin, waarin de schrijver dit doet, deze verduisteringsproef heeft ingevoerd in de overtuiging, dat hij liiermede den stand van zaken verhelderde.

Ik geloof niet in tegenstrijdigheden bij de werken, noch bij de openbaring van God. Ik ben de overtuiging toegedaan, dat dit maar schijn, geen werkelijkheid is. Veel liever neem ik aan, dat wij op een dwaalweg zijn, indien we tot de conclusie komen, dat er een tegenstrijdigheid is in het gënadeverbond van den almachtigen God. En dat we ons door het feit, dat we tot deze conclusie kwamen, moeten laten waarschuwen, dat het in onze verwerking van de gegevens der Heilige Schrift ergens hapert. Zoo hapert het in dit geval kennelijk hier, dat de schrijver verschijning en schijn dooreen verwart, en een oncritisch gebruik maakt van termen, die juist op het critieke moment van zoo beslissende beteekenis zijn. M.i. is deze studie - haars ondanks - een bewijs dat wij er niet komen met de verbondsleer, indien we niet andere onderscheidingen dan die tusschen wezen, werkelijkheid, verschijning en schijn gaan gebruiken".

En dat toont Zuidema dan aan in het volgende bewogen betoog:

„Schijnbondèlingen zijn zij, die enkel aan de uiterlijke verschijning van het verbond deel hebben. In waarheid hebben ze aan het genadeverbond geen deel. Maar: hoort de uiterlijke verschijning van het genade-verbond dan niet mede tot de werkelijkheid van dat verbond?

En verder: Hoe kan dan „hoogsternstig" gewaarschuwd worden tegen verbondsafval ? Degenen, die afvallen, behoorden immers toch slechts in schijn tot het verbond, zijn toch nooit anders dan onechte bondelingen geweest? Wie kan afvallen, indien hij niet eerst behoorde tot de groep, waaruit hij afvalt? Wie kan het verbond breken, indien hij nimmer binnen het verbond is geweest; enkel maar in schijn er deel aan had?

Hier keert de zaak zich tegen hem, die haar wilde behartigen. Hoe kan men tegen het religieus formalisme doeltreffend waarschuwen, indien men eerst een theorie verdedigt, volgens welke religieus formalisten nooit of te nimmer deel hebben aan het genadeverbond? Hoe kan men dan nog op ondubbelzinnige wijze vermanen tegen dit religieus formalisme als tegen verbondsafval, verbondsbreuk? Al de vermaningen en waarschuwingen vanuit dit standpunt hebben een dubbelzinnig, gebroken karakter. En die gebrokenheid en innerlijke machteloosheid neemt niet eerder een einde, dan nadat men zelve gebroken heeft met de leer, dat degenen die enkel aan de verschijning van het verbond deel hebben, 'slechts in schijn bondelingen zijn. Met de leer, dat bondelingen en uitverkorenen quantitatief identiek zijn.

Deze leer houdt onvoldoende rekening met de „gemeen© gratie" in „ongemeenen zin". Ik bedoel met deze woordspeling: Deze leer houdt onvoldoende rekening met de structuur van deze bedeeling. Het verbond is de wijze, waarop God Zijn uitverkiezing verwerkelijkt in dit leven. Daar zijn we het allen over eens. Het is de bedding der uitverkiezing. Het verbond past bij de structuur van den tijd tusschen zondeval en voleinding. We hebben in de leer des verbonds rekening te houden met deze tijdsstructuur binnen het genadeverbond. Dientengevolge zal steeds in het genadeverbond, zooals het tot ons komt, moeten aanwezig zijn: een „nog niet" en een „nog wel". Een „nog niet": het verbond is nog niet identiek met de uitverkiezing. Ben „nog wèl": tot het verbond behooren nog wèl, die er in de voleinding niet meer toe zullen behooren.

Een nog niet: Christus laat nog niet los velen van hen, die Hij in de voleuiding zal los laten: de „gemeene gratie in het verbond". Een: „nog wel": we zullen nog wèl te strijden hebben den goeden strijd des geloofs en nog wèl te luisteren naar de vermaning: dat wij niet zouden afvallen door ongeloof. Een „nog niet": ook het religieus formalisme is nog niet definitief uitgesloten uit het christelijk erf. Een: „nog wèl": nog is het de tijd der genade, dat er tegen gewaarschuwd wordt.

En daarnaast een: „nu reeds" en „straks zeker". Nu reeds: De volharding der heiligen; de stroom der uitverkiezende liefde Gods; de band met God in Chris'tus Jezus, onzen Heer en Middelaar; de verzoening en de blijdschap des geloofs en al de weldaden des verbonds, welke in Christus ja en in de geloovigen amen zijn".

Zuidema eindigt zijn bespreking met het volgende, speciaal in dezen tijd ons wel zeer sterk aansprekende woord:

„Er zou nog veel meer op te merken zijn naar aanleiding van dit boek van prof. Aalders. Eigenlijk behoorde dat ook te geschieden. Maar we willen den draad hier afbreken. Reeds vergden we veel van de aandacht onzer lezers voor dit onderwerp. En daarom gaan we nu maar niet verder in op vragen, die dit boek dringend aan de orde stelt, zooals over de plaats van Christus in het genadeverbond — waarover in „De Reformatie" zeer instrueerende artikelen verschenen, — de beteekenis van de veronderstelling in de verbondsleer — waarover wij onlangs in ons Kerkblad naar aanleiding van Hamabdil reeds schreven, — de vragen, die zich voordoen, indien men op de lijn van prof. Aalders voortgaat inzake de verhouding van het Sinaietisch verbond en liet genadeverbond, en andere.

Dit boek roept om een gesprek. Roept oni discussie. Roept om bestrijding en om waardeering. D i t boek toont aan, dat dieze zaak voor kerkelijke decisie bij lange na nog niet rijp is. Dit boek vraagt naar diepgaande theologische studie. D i t b o e k gaf ons meer dan eens het gebed voor onze kerken in, dat d e HEERB onze k e r k e n t o c h bekwame theologen schenken moge, die in staat zijn, in deze moeilijke materie leiding en richting te geven en elkander op te bouwen,

Dit boek roept ook om philosophische bezinning. Want als één ding mij hier duidelijk werd, dan is het wel, dat onze theologen wel wat al te lichtvaardig en wat al te „naief" gebruik maken van philosophisch zwaar belaste termen en onderscheidingen, die zoo eenvoudig niet zijn als wel gemeend wordt, en die zoo bruikbaar niet zijn als een theoloog in argeloosheid nog kan bevroeden. Ook een exegeet. Een exegeet is een mensch. En een kind van zijn tijd. En het resultaat van zijn exegese dient wel zeer ernstig onderzocht te worden op de vraag, in Koeverre hij zich in zijn exegese heeft laten leiden — bewust of onbewust — door zijn omgeving, zijn tijd. Deze zoo noodzakelijk eritische zelfbezinning miste ik noode in dit werk".

Zoo sprak Zuidema in 1939.

Sindsdien werd door een aantal Synodes het hier gevraagde gesprek principieel afgesneden.

Maar de kerkelijke decisie waarvoor Zuidema zoo sterk argiunenteerend voor waarschuwde kwam.

Met als vruchten: een reeks z.g. leerbeslissingen, begeleid en gevolgd door een serie toelichtingen, uitweidingen, aanvullingen, correcties en vervangingen, waar iedere kerk, die nog eenig besef van haar roeping heeft, zich diep voor moet schamen; en bovendien nog een schisma!

En de gebeden waar dr Zuidema om vroeg werden zoodoende grondig verhinderd.

Terwijl dr Zuidema de blinkende zeis van zijn kritiek met groote kracht in het dogmatische onkruid op de akkers van prof. Kuyper en prof. Aalders zwaait, prijst hij —• men verbaze zich niet — de vrucht van de velden van ds Woelderink hemelhoog!

1) Deze en volgende citaten uit het Kerkblad enz. van 30 Nov. 1939, 25ste Jaarg., No. 48, enkele cursiveeringen zlin van mij. C.V.

Wel heeft dr Zuidema ook kritiek op wat ds Woelderink schreef.

Wanneer Zuidema er ergens over spreekt, dat de doop ongetwijfeld alleen en uitsluitend een verzegeling is van Gods belofte, maar dat die belofte, dat zegel ook altijd aan iemand persoonlijk wordt geschonken, richt hij zich even tegen Woelderink.

Hij beschuldigt dezen er dan van, dat de doop voor hem enkel een zegel is op de niet persoonlijk gegeven, niet duidelijk geadresseerde belofte van het evangelie. , , Ten onrechte — schrijft dr Zuidema dan — beperkt ds Woelderink den doop als een zegel aan de oorkonde van het evangelie, terwijl hij er niot mee rekenen wil, dat dit zegel uitgereikt wordt aan een bepaald persoon. Deze objectivistische doopsleer ontneemt aan den doop zijn ernst; laat den doop a.h.w. in de lucht hangen, en berooft hem van zijn klem op de consciëntie van den gedoopte. Juist het persoonlijke van den doop, zoowel in zijn troostend als vermanend karakter wordt dus doende omgewoeld".") Deze kritiek is niet malsch.

Maar ze is volkomen gerechtvaardigd — als n. 1. ds Woelderink een slachtoffer van dit objectivismezoug'ewordenzijn! Maar hierin is dr Zuidema per sé abuis!

Ik begrijp eigenlijk niet hoe het mogelijk is, dat de scherpe blik van Zuidema hier even vertroebelde. Liet hij zich, wat altijd schadelijk is, even op sleeptouw nemen door prof. Dijk, een speciaal in deze , , zee" niet betrouwbare loods? Zuidema noemde in het verband van zijn betoog den naam van prof. Dijk even.

Hoe het ook zij: dr Zuidema is er op dit punt naast."

Om het misverstand bij hem te signaleeren en te eiimineeren, kan ik niet beter doen dan even een fragment uit een brief van ds Woelderink citeeren, met wien ik over deze kwestie correspondeerde.

Hij schrijft namelijk: de „beschuldiging van objectivisme doet mij wel zeer vreemd aan. Ik vraag mij af, of ook deze verkeerde interpretatie niet samenhangt met het (door ds van den Born geanalyseerde en in verband daarmee door ds Woelderink in zijn brief — C. V.) genoemde object-subject-schema. Daarom ook doet mij deze beschuldiging zoo vreemd aan, omdat ik juist in het sacrament God de HEERE aan het woord wil laten komen, , zoodat Hij veeleer subject is en wij het object van zijn handelen. Hij verzekert o n s de waarachtigheid van zijn beloften. De doop is meer dan een zegel, een verzekering; wij moeten oppassen, dat we de sacramenten niet verzakelijken, maar ze laten rusten in het levende getuigenis van den Heiligen Geest, dat op zoo bizondere wijze door middel van een zichtbaar teeken tot ons komt.

Als men dit in gedachtenis houdt, is het toch duidelijk, dat dit getuigenis niet in de lucht wordt gesproken, maar tot de g e m e e n t e Gods uitgaat en als zoodanig, tot den gedoopte, van wien wij belijden, dat hij (zij) als lidmaat van Christus' gemeente behoort gedoopt te wezen. Waarom zouden we bij den doop den naam van den doopeling uitspreken, als hem persoonlijk niet de beloften Grods verzegeld werden? Waarom zouden we dan allen doopen en niet liever zoo nu en dan een doopsbediening in de gemeente doen plaats vinden, als de verzegeling in de lucht hing en het voldoende was om door dit teeken voor de gemeente in haar geheel de afwassching der zonden af te beelden?

Maar al ontken ik niet de noodzakelijkheid van een persoonlijk geloof ter omhelzing van Gods beloften, ik wil wel bekennen, dat ik dit geloof geen plaats toegewezen wil hebben volgens het object-subject schema; want dan wordt de beteekenis daarvan immer overdreven. Dan komt immer het geloof aan het woord als een openbaring van leven, terwijl de rijkdom van Gods genade in het sacrament zoo levend en krachtig is, dat er voor het geloof als kenmerk van een levendgemaakte, wedergeboren ziel geen plaats is. Ons leven ligt niet in ons geloof, maar wij hebben door het geloof al ons leven in Christus. De sacramentsbediening en de sacramentsviering zal hier een schaduw moeten zijn van de eindelijke heerlijkheid: God zal wezen alles in allen. Wil men dit objectivisme noemen, het zij zoo".

Maar behalve deze nu wel geheel onjuist gebleken en daarom vervallen kritiek ontvangt ds Woelderink een werkelijk uitbundigen lof.

Over Woelderink's boek „Ons Doopsformulier", waarin deze zijn visie op verbond en doop zoo breed en helder uiteenzette, schreef dr Zuidema:

„De verschijning van dit werk zal niet nalaten, binnen de Nederlandsch-Hervormde Kerk en inzonderheid binnen de Gereformeerde richting in die kerk opzien te wekken. En. waar wij, in de rechte belijdenis van de gemeenschap der heiligen, van huis uit hebben te beginnen, daar zal ons de strijd en de situatie binnen den kring onzer Grereformeerde broeders in de Ned. Herv. Kerk na aan het hart liggen. Dit des te meer, wanneer ons uit dit Woord vooraf, alsmede uit het geschrift zelf, dat bijna 400 bladzijden beslaat, blijken zal dat binnen dien Gereformeerden Bond een strijd gestreden wordt om de waarheid van Gods Woqrd, welke op meerdanéénplaats merkwaardige aanrakingsvlakken heeft met den strijd in onze eigen kerken.

Maar voorts geeft ds Woelderink ons in dit boek een treffende analyse van het onderscheid tusschen de reformatorische geloofshouding en die van dooperschen, piëtisten en methodisten. Ixidië staat niet buiten het krachtenveld, waarbinnen deze richtingen met elkander worstelen. Vandaar, dat wij ons Indische lezend christelijk publiek zouden willen toeroepen: Tolle, lege. .JSTeem en lees. Allicht, en stellig, dat ge tot opbouw van uw geloofsleven heel wat aan dit boek zult hebben.

Hier hebben we nu eens geen christelijke belletrie, maar hier worden vragen, welke ons geestelijk leven in den wortel raken, op een omzichtige een betrouwbare wijze aan de orde gesteld en beantwoord. Vanzelfsprekend, dat we niet in alles het met dezen schrijver eens zijn. Maar dat is ook niet noodig. Doch hier worden de g e r e f o r m e e r d e grondlijnen in de leer des Verbonds duidelijk gepreciseerd, en raeteenbenijdenswaardige s c h e r p t e getrokken.

Dit boek zal het doopsformulier dichter bij ons brengen. Het leert ons verstaan, wat we des Zondags vóór de doopsbediening dikwijls helaas over onze hoofden zien uitgestort, zonder dat het ons in ons hart aangrijpt vanwege de geweldige realiteiten, waarover ons Doopsformulier handelt. Het zal ons de vertroosting van onzen doop en van dien van onze kinderen tot vlak bij ons hart brengen, en ons opwekken tot een lofzang, in stilheid tot God opgezonden. Het zal ons sterken bij de opvoeding onzer kinderen in de vreeze Gods.

"Floddergedachten moet ge hierin niet zoeken. Wijsgeerige speculaties evenmin. Maar de uiteenzetting van de grondgedachten en grondwaarheden van den Heiligen Doop naar de Schriften. Het b r e n g t ons o p n i e u w bij de b r o n n e n van het gereformeerde leven, levensbesef en levensgevoel. Het zal ons meer geven dan m e t h o d i s t i s c h e stichtelijke literatuur, of BarthiaanschespeculatieoverhetWoord Gods.

Onlangs hoorde ik nog klagen over onze Gereformeerden in Indië. Ontstellend, zoo weinig theologische werken door hen gelezen worden. Zoo gering hun theologische belangstelling. Het behoort tot onze taak, om die klacht ongegrond te maken. Het ligt op onzen weg om elkander op te bouwen, door over een boek als dit van ds Woelderink met elkander van gedachten te wisselen. Het eigen karakter van onze Gereformeerde kerken in Nederlandsch-Indië. Hoe zullen we het bewaren?

Welnu, grijpt dan één der middelen aan, die hier voor de hand liggen. En verdiept U in deze studie van den sympathieken predikant uit de Nederl. Herv. Kerk. Het gevolg zal zijn, dat onze kerken en onze kerkleden als vanzelf het Gereformeerd karakter zullen handhaven. Als vanzelf. Want dit boek giet ons Calvinistisch staal in de adere n". ^)

Hier kan ds Woelderink, een der krachtigste verdedigers van de door de Synode reeds zooveel malen afgewezen, reformatorische verbondsleer, het wel mee doen!

En Zuidema's woord is, vooral nu, wel zeer curieus! H. H. Kuyper en Aalders worden door hem bestookt met de zwaarste critiek en Woelderink wordt bovenmate zeer geprezen!

Ja, het is curieus.

Maar het wordt nog curieuser als we kennis nemen van de eigen beschouwingen van dr Zuidema.

Daarvan zullen we D.V. de volgende week gaan ge­ nieten.


2)-Idem van 6 Juli 1939, 25ste Jaarg., Nb. 27.

3) Idem van 16 Maart 1939, 25ste Jaarg., No. 11.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's