GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BEZWAARDEN over en onder de synodocratie 52

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEZWAARDEN over en onder de synodocratie 52

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De friesche predikanten, I.

Twee duidelijk onderscheiden groepen van bezwaarden hebben we thans in oogenschouw genomen.

De eerste werd gevormd door de leiders van de vroegere „Wachter". Zij wilden in het spoor van Prof. Lindeboom blijven gaan. ledere veronderstelling voor of bij den doop verwierpen ze daarom met kracht. Niet minder de idee van een doop, welke aan uitverkorenen of geloovigen iets méér zou verzegelen dan aan niet-uitverkorenen of niet-geloovigen. En de bekende stelling, door de Waehter-groep reeds in 1905 gelanceerd, deze n.l., dat de doop niet iets beteekent en verzegelt wat in den doopeling aanwezig is of voorondersteld wordt aanwezig te zijn, maar de b e - lofljen van het Genadeverbond in het Evangelie geopenbaard, aanvaardden ze van ganscher harte.

De volgende categorie bestond uit aanhangers van de Wijsbegeerte der Wetsidee. Door hun scherpen kijk op de scholastieke misvorming van de Schriftuurlijke waarheid, ontdekten en doorzagen ze de onjuiste en gevaarlijke achtergronden van de kuyperiaansche verbonds-en doopsconstructie volkomen en propageerden, althans aanvankelijk, de reformatorische leer daaromtrent met kracht en vuur.

Naast deze beide stroomingen onder de bezwaarden vraagt evenwel nog een derde onze aandacht: die der z.g. „bezwaarde friesche predikanten". Ze ontstond later dan de reeds genoemde. Maar het heeft er allen schijn van, dat ze in onderscheiding van de beide eerstgenoemde ook in het vervolg nog wel een en ander van zich zal laten hooren.

Oók daarom moeten we op haar letten!

Onder de vele bezwaarschriften, welke op de tafel van de buitengewone Synode van Utrecht, gehouden in 1946, werden geworpen, bevond zich ook een lijvig stuk van een aantal predikanten, hulppredikers en candidaten tot den Heiligen dienst, welke aan de friesche Gereformeerde Kerken verbonden waren.

In hun brief aan deze synode ontwikkelden ze een aantal bezwaren tegen de door de "beide vorige Generale Synodes genomen besluiten en verrichte handelingen en lanceerden een paar voorstellen, welke naar hun overtuiging een weg konden openen om uit de kerkelijke moeilijkheden te geraken.

Ze verwachtten van de nieuwe utrechtsche synode niets minder, dan dat zij de verschillende besluiten en handelingen van haar voorgangsters zou wijzigen, ongedaan maken of terugnemen, omdat naar hun overtuiging het waarachtig belang der kerken, in overeenstemming met den eisch van waarheid en recht, daardoor zou worden gediend.

Vooreerst hebben zij ernstige bezwaren tegen de leeruitspraken van 1942/43, zooals deze móeten gelezen worden, n.l. in het licht van Toelichting en Praeadvies. Door deze uitspraken was naar hun overtuiging n.l. niets minder geschied, dan dat „het accoord van kerkelijke samenleving" was „veranderd en verengd"!^) Niet, dat zij de opvattingen, zooals deze in de genoemde leeruitspraken werden gefixeerd „buiten de kerken willen sluiten". ^) Maar zij zijn wèl van oordeel, dat „ook de opvattingen, neergelegd in de V e r k l a r i n g van Gevoelen rechtsgeldigheid hadden en behooren te behouden in ons kerkelijk samenleven, terwijl zij nu in feite uitgesloten zijn". 2)

Het is nu uitermate belangwekkend na te gaan op welke wijze deze „friesche predikanten" hun bezwaren tegen de leeruitspraken nader concretiseeren.

Zij richten zich namelijk tegen een aantal fundamenteele uitspraken, welke Toelichting en Praeadvies als den za-kei ij ken inhoud der leerbeslissingen de kerk van Christus hadden voorgehouden en opgelegd.

Het zijn de volgende:

dat het genadeverbond „niet maar een van genade is, doch de genade geeft"; aanbod

dat de „speciale inhoud" (het Praeadvies veranderde deze woorden in: „specifieke inhoud") van „verbond en sacrament" gevormd wordt door een „onvoorwaardelijke heilsbelofte aan de uitverkorenen";

dat het genadeverbond in het algemeen is „de betrekking waarin de gemeente Gods als geheel en elk harer leden persoonlijk door Christus tot God is gebracht" ;

dat in Titus 3 : 5 en Hand. 22 : 16 wedergeboorte en afwassching der zonden „voorkomen als gaven, die aan den doopeling zijn geschonken"; V

dat „voor onze belijdenis tot het wezen van het sacrament behoort, dat het het geloof veronderstelt";

dat „in den doop de wedergeboorte wordt verondersteld";

dat volgens de eerste doopvraag den niet-uitvei-koren doopelingen het recht op den doop „in zijn vollen, diepen zin niet" toekomt; en hun doop niet „in vollen zin" als doop wordt beschouwd. *)

Van al deze stellingen verklaren nu deze bezwaarden, dat ze „niet op grond van Schrift en belijdenis aan de kerken kunnen noch mogen worden opgelegd. Wij hebben hier te doen met meeningen, ten aanzien waarvan verschil van opinie mogelijk blijft”. 5)

Terwijl ze zoo den zakelijken inhoud van de leerbesluiten van 1942/43 als confessioneel-bindende kerkleer afwijzen, vragen deze predikanten tevens aan de synode een openlijke en duidelijke erkenning van de Schriftuurlijkheidjde confessionaliteit en dus de rechtsgeldigheid van wat de bezwaarden als inhoud van hun prediking ten aanzien van de in geding zijnde kwesties in hun Verklaring van Gevoelen hadden bekend gemaakt. 6)

Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat, naar het oordeel van deze requestranten, de „binding" aan de genoemde leerbesluiten moet worden opgeheven. En dat zij de schorsingen en afzettingen, welke in verband met deze leerbeslissingen hadden plaats gehad als door en door onrechtvaardig beschouwen, behoeft ook geen nader betoog. Deze schorsingen en afzettingen — zoo schreven zij — „hebben, voorzoover de leer daarbij betrokken was, wel plaats gehad op grond van verzet tegen leeruitspraken van 1942, maar dan toch zooals ij gesteld waren in het licht van Toelichting en Praeadvies. Omdat daardoor geëischt werd te aanvaarden, wat op grond van Schrift en belijdenis niet mag worden opgelegd, hebben deze tuchtmaatregelen geen goeden grond en moeten zij ongedaan worden gemaakt. Deze schorsingen en afzettingen — aldus nog steeds deze bezwaarden — drukken zoo zwaar op onze consciëntie, dat wij ze niet kunnen dragen. Wij dringen er dan ook met alle kracht op aan, dat de Synode ze opheft of die maatregelen neemt, die er toe leiden, dat ze ongedaan worden gemaakt".7)

Ten slotte komen deze friesche bezwaarden tot.de Synode met het voorstel:

„lo. dat zij Toelichting en Praeadvies geheel intrekt en uitspreekt, dat naast de opvattingen over Verbond en Doop, in deze synodale stukken geleerd, in ons kerkelijk samenleven evenzeer de opvattingen, neergelegd in de Verklaring van Gevoelen, rechtsgeldigheid hebben;

2o. dat zij de confessloneele binding aan de leerbesluiten van 1942 opheft;

3o. dat zij die maatregelen neemt, die leiden tot het ngedaan maken van de schorsingen en afzettingen, ie uitgesproken zijn ten gevolge van verzet tegen de eerbesluiten van 1942, gezien in het licht van Toeichting en Praeadvies, omdat deze niet op goeden rond hebben plaats gehad en derhalve niet te dragen zijn". ^)

Zijn deze bezwaren reeds zeer „zwaar", nog ernstier is de klacht der friesche predikanten over de erkrechtelijke manipulaties der synodes van Sneek n Utrecht.

Vooreerst stelde de synode van 1942 leeruitspraken ast, zonder de kerken er van tevoren, in te hebben ekend; zonder dat er één enkele aanklacht betrefende de leer bij haar was ingekomen, noch eenig ppèl behandeling van vragen aangaande de leer aan e orde stelde. Zoo handelend overschreed deze Geerale Synode haar machtsbevoegdheid zeer ver en

maakte den noodzakelijken invloed'der kerken op den gang van zaken onmogelijk. De nieuwe synode dient nu deze machtsoverschrijding van haar voorgangster van 1942 te erkennen en de leerbeslissingen, welke zij uitvaardigde, op dien grond terug te nemen. Bovendien moet zij uitspreken, dat bij leerbeslissingen en andere belangrijke zaken — behoudens in geval van onmogelijkheid bij aanklacht of appèl — de kerken tevoren moeten worden ingelicht, opdat zij gelegenheid hebben mede te leven en haar invloed aan te wenden. 9)

Wat art. 31 der Kerkenordening betreft zijn zij van oordeel, dat het synodale standpunt, dat een kerkekeraad a 11 ij d beginnen moet zich aan een besluit der Synode te onderwerpen, de zelfstandigheid der kerken niet tot haar recht doet komen, de hiërarchie bevordert en de reformatie in de kerken ernstig bemoeilijkt. Ze willen daarom uitgesproken zien, dat wanneer een kerk een besluit der Synode niet kan aanvaarden, zij voor de Synode daarvoor bewijs moet leveren uit Gods Woord. Acht nu de Generale Synode dit bewijs onvoldoende, - maar blijft de kerk desniettegenstaande toch van oordeel, dat zij op grond van het Woord Gods voor de synodale beslissing niet mag buigen, dan moet de kerk het recht hebben zich op de volgende Synode te beroepen, met dien verstande, dat zij zich gedurende dat appèl niet behoeft „te houden aan het besluit der Synode". Bovendien moet zoo'n kerk dan het recht hebben „vóór de samenroeping der volgende Synode de kerken van haar opvatting en standpunt op de hoogte te stellen om behoorlijk invloed te kunnen uitoefenen". Handhaaft nu de volgende Synode evenwel het door haar voorgangster genomen besluit, , , dan moet de kerk kunnen kiezen tusschen onderwerping of heengaan. Maar het moet vaststaan, dat de Generale Synode niet de bevoegdheid bezit, door schorsing of afzetting van ambtsdragers de kerk van haar zelfstandigheid te berooven en eigen wil door te zetten".10)

Scherp wijzen de friesche predikanten ook af de ongekend langdurige zelfcontinueering waaraan de synodes van Sneek en Utrecht zich te buiten gingen. Ze achten dit evident in strijd met de Kerkenordening en ze verklaren dat het noodlg is, „dat de Generale Synode uitspreekt, dat zelfcontinueering van een Generale Synode, behoudens in noodtoestanden, waarin gewone bepalingen niet meer kunnen gelden, in strijd is met Art. 50 K.O. ^^) en dat een in zulken noodtoestand gecontinueerde Synode zich slechts bezig mag houden met hetgeen door die situatie dwingend wordt geeischt". 11)

Ten slotte willen ze ook ten aanzien van de tuchtmacht der meerdere vergaderingen het Doleantiekerkrecht handhaven. Zij zijn het daarom met de tuchthandelingen der vorige synodes volmaakt oneens en zij verklaren van oordeel te zijn, „dat het initiatief in een tuchtzaak aan de meerdere vergaderingen niet toekomt en dat Art. 79 (der K.O.) uitdrukkelijk bedoelt, dat ambtsdragers slechts door voorgaand oordeel des kerkeraads derzelver en der naastgelegene gemeente geschorst kunnen worden en dat afzetting niet kan geschieden zonder medewerking van den kerkeraad, waartoe de ambtsdragers behooren". In verband met de vele vragen welke ten aanzien van het tuchtrecht der meerdere vergaderingen ea haar schorsingsrecht zijn gerezen stellen zij bovendien voor, deze zaak aan een commissie ter bestudeering over te geven, opdat deze de volgende Synode van advies kan dienen, welk advies tevoren aan de kerken moet worden toegezonden. In deze commissie dienen dan, gelijk vanzelf spreekt, zoowel voor-als tegenstanders van het z.g.n. „nieuwe kerkrecht" te worden benoemd.

Dit is het requisitoir waarmee de friesche bezwaarde predikanten hun offensief tegen de kerkverwoestende handelingen der synodes van 1939—'45 openden!


1) Om recht, revisie en hereeniging, p. 4/5.

2) Idem, p. 5. Ook de bezwaarden verklaarden ietfs dergelijks. In hun Verklaring van Gevoelen schreven zij immers: „Wil iemand de kinderen der geloovigen voor

„wedergeboren en in Christus geheiligd" houden, dan vrtllen wij aan ieder hierin volkomen vrijheid laten. Wij hebben er evenwel ernstig bezwaar tegen, dat de kerken ten aanzien van dat „houden voor" haar leden in conscientie binden door een confessloneele uitspraak".

3) Idem, p. 5.

4) Idem, p. 5/6.

5) Idem, p. 6.

6) Idem, p. 7/8.

7) Idem, p. 8.

8) Idem, p. 8.

9) Idem, p. 8/9.

10) Idem, p. 9/11.

11) Dat artücel luidt: „De Nationale Synode zal ordlnalrlrjk alle drie jaren eens gehouden worden, ten ware, dat er eenige dringende nood ware, om den tijd korter te nemen".

12) Idem, p. 11/12.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

BEZWAARDEN over en onder de synodocratie 52

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's