PSALM 22: 1-12
(vertaling N.B.G.)
Mijn God, mijn God, waarom verliet Gij mij? Tot mijn verlossing zijt Gij niet nabij: hoe 'k dag en nacht mijn iam, merklacht ook Gij antwoordt nim/mer. [schrei. Gij nochtans troont op Isrel's lofgezangen, U hebben onze vaad'ren aangehangen. Gij, Heil'ge, hebt, was 't ooit in druk hun bange, ^ hen niet beschaamd.
Aan onze vaad'ren hebt G'in gunst gedacht, maar ik, geen man, een worm beroojd van " [kracht, een smaad voor menschen, door het volk ben tot bespotting. [veracht O, HEERE, hoor hun smalend lachen schallen: Laat hem de HEER verlossen, zeggen z'allen. Die immers-heeft aan hem een welgevallen en redde hem!
Gij toogt mij eertijds uit den moederschoot en aan de borst, die mij m, ijn moeder bood, deedt Gij mij rusten, vrij van allen nood, op U vertrouwend. Bij mijn geboorte werd ik V gegeven, van d'aanvang af zijt Gij mijn God gebleven. Wees dan niet ver van mij en red mij 't leven, want 'k heb geen hulp.
A. V. B.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949
De Reformatie | 8 Pagina's