GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders en verlaat de leer uwer moeder niet. Spreuken 1 : 8.

Een vorig maal plaatsten we deze zelfde spreuk van Salomo als opschrift boven ons artikel. Alleen toen wezen we er op, hoe hierin indirect, een ernstige vermaning gericht werd tot de ouders, tot vader en moeder, om met geduld en wijsheid en liefde, hun kinderen het goede voor te houden — zooals het vaak genoemd wordt —; beter gezegd, om hen op te voeden in de vreeze en vermaning des Heeren; om hen af te houden, door woord en voorbeeld, desnoods met straffen, van de paden der zonde en ze te leiden op den weg ten leven en ze daaraan te gewennen.

Want dan pas heeft de vader het recht om te zeggen: „Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders en verlaat de leer van uw moeder niet!"

Maar daarover hadden we het reeds.

Waar nü alle aandacht op valt, is de plicht van het kind, zijn leven te richten naar hetgeen zijn vrome ouders hem üi den Naam des Heeren geleerd en opgelegd hebben.

Dat geldt reeds voor het kind, terwijl het nog thuis is, maar gedurende een groot gedeelte van den dag niet meer is onder het oog van vader of moeder: als het naar school gaat en in sphool is; of naar z'n baas gaat of naar haar mevrouw en daar te arbeiden heeft. Want ook dan is er al de verleiding, en kan in de jonge ziel reeds de strijd, heftig, ontbrEinden.

Bij het naar school gaan krijgt de speelsche, op avonturen beluste jongen de boodschap mee: „Denkt er om, niet op het ijs komen. Het is zeker nog niet sterk genoeg!" En meenens zegt hij: „Nee, moe!" Maar dan komt hij buiten. En schittert het gladde, donkere ijs hem lokkend tegen. En zonder er bij te denken, loopt hij vlak langs den kant en benijdt uit den grond van zijn hart de bonte kraaien, die er deftig op rondstappen. Zijn zoekend oog ontdekt een halven klinker. Eens probeeren, of het ijs dien houdt! Ja, hoor, het gaat, en piepend glijdt de zware vracht over het ijs: geen gat, zelfs geen scheur! „'t Is vast sterker, dan moe dacht!" „Maar natuu'rhjk er niet op komen!" Maar dan ontmoet hij zijn schoolkameraadjes, die al druk bezig zijn, de kracht van het ijs te probeeren. Terwijl de eene op het uiterste kantje van den vasten wal staat, en de andere hem vasthoudt bij de hand, doet de eerste zijn best, met den geklompten voet er een gat in te trappen. Maar gemakkeüjk gaat het niet. „Houd vast", commandeert hij zijn makker, en voorzichtig, heel voorzichtig zet hij den rechter-, dan ook den linkervoet op 't ijs, en ja, het draagt hem en voetje voor voetje schuifelt hij verder. En na hem een tv/eede! Het gaat!

Hoe wordt bij het gewaarschuwde ventje de, begeerte sterk, al sterker, met die jongens mee te doen. Toch aarzelt hij. NaEuurhjk merken de anderen het. Ze kennen hem te goed, om niet te weten, dat dit net iets voor hem is. Als een kleine waaghals, zoo staat hij onder de jongens bekeüd! Dat weet hij, en hij stelt er zijn eer in! Voor geen geld ter wereld zou hij hun achting verliezen en van zijn hooge voetstuk afdalen. „Maar moeders leer dan? En zijn ja-woord? " „Nee, niet doen!" — Hij overwint zich zelf in deze geestelijke worsteling.

Maar zijn vrindjes laten hem niet met rust. „Hij durft niet, hij durft niet, hij is te bang, hij is te bang", tarten ze hem in hun uitgelatenheid. „Nee, hij gaat niet op het ijs, omdat hij er niet af kan blijven, nog minder, omdat hij de leer van zijn moeder niet acht; maar enkel en alleen, om dien jongens te laten zien, dat ze hem verkeerd beoordeelen. Hij durft net zoo goed als één van hen. Als moe dat wist, zou ze hem zeker gelijk geven". Zoo probeert hij zich zelf v/ijs te maken, dat zijn ongehoorzaamheid toch eigenlijk geen ongehoorzaamheid is. Al weet hij heel goed, dat het glad mis is. Maar gauw genoeg neemt het ijsvermaak hem volmaakt in beslag en geniet hij er van, dat zijn oude roem gehandhaafd blijft. Pas als ze weer op den beganen grond zijn teruggekeerd, taant de blijdschap en zegt hij tegen zich zelf: „Dappere jongen, en toch heb je het verloren". En nog pijnlijker ondervindt hij zijn nederlaag, als hij hoort, hoe een geniepigerd uit de „schare" hardop fluistert tegen zijn buurman: „Of zou hij misschien van zijn moeder niet gemoogd hebben? "

Maar die sloeg den spijker op zijn kop! Neen, hij mocht niet van zijn moeder. Haar had hij feitehjk verloochend, haar leer heeft hij verlaten.

En dezelfde verleiding, waarvoor deze jongen is bezweken, bedreigt al onze kinderen, niet pas als ze, bijna of geheel volwassen naar Indonesië, of waarheen ook, trekken, om in het leger te dienen; maar zoo vaak ze zelf een beslissing moeten nemen en tegen de zonde; „neen" hebben te zeggen; kort en bondig „neen"; al onze jongens en meisjes, in de betrekking, waarin ze geplaatst zijn; in het gezelschap, waarin ze worden opgenomen; alléén op hun kamer, waar ze in pension zijn; bij het zoeken van ontspanning; bij hun streven, om vooruit te komen!

Jongens, meisjes; ook al ben je groot geworden, en verbeelden jullie je, het beter te weten dan vader en moeder; en al maken jullie het jezelf wijs, dat, als je ouders wisten, wat er in het tegenwoordige leven te koop is, ze jullie anders zouden hebben geboden of verboden; al zouden je vriendjes er je om uitlachen, zoo kinderachtig te doen: „Mijn ouders willen het niet hebben!" — houd je aan het woord van Salomo, aan het Woord des Heeren: „Hoor de tucht uws vaders en verlaat de leer van uw moeder niet!"

Dat overmoedig jochie, waar ik pas over schreef, heeft 's avonds nog, voor het zich te slapen legde, zijn moeder bij zich laten komen en haar zijn zonde beleden.

Maar het gevaar is heel groot, dat op het eerste verlaten van vaders en moeders tucht of leer, een tweede, een derde volgt, en het belijden van schuld achterwege büjft; en de trek naar de zonde al grooter wordt !

Daarom, neemt Spreuken 1 : 8 in vollen ernst; zoo­ als elk woord des Heeren!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's