GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beslissende strijd der Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beslissende strijd der Kerk

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

Wanneer men zich de vraag stelt hoe de christenheid van onze dagen over den strijd van Gods kerk in deze wereld oordeelt, kan men o.a. tweeërlei houding daartegenover onderscheiden.

Vooreerst wordt openbaar een zekere huivering vóór, soms zelfs een principiëele aversie van de idee, dat de kerk een vrerkelijken s t r ij d, c-en geestelijken oorlog zou moeten voeren. Als over den pluriformen arbeid der kerk wordt gehandeld, vermijdt men zorgvuldig alle termen, waarin een echo van krijgsmuziek resoneert of een suggestie van vijand, oorlog, nederlaag of overwnning wordt gewekt. Men spreekt veel liever over de „a a n r a k i n g", het „c o n - tact" tusschen kerk en wereld. Bizonder geliefd is het thema van de , , o n t m o e t i n g" van het christendom en de wereldgodsdiensten; van kerk en communisme enz. Speciaal wordt de gedachte aan strijd weggeworpen als het gaat over de verhouding tusschen de vele en velerlei kerkeüjke denominaties en nuances van christenen en christendom. Deze mogen en moeten elkaar alleen benaderen en ontmoeten in de ootmoedige houding, waarin allen zich onder de critiek van allen plaatsen. Van dit contact is dan het „gesprek" de bekende en geliefde concretiseering. Terwijl de vóóronderstelling van deze ontmoeting der kerken — een ontmoeting' welke uitteraard altijd om een ronde tafel moet plaats vinden — de erkenning is, dat het Christusgelaat, dat elke belijdenis vóórteekent, op zijn hoogst enkele trekken van het werkelijke aangezicht van onzen Heiland laat zien en men er nu naar moet streven dit ware gelaat van Christus te ontdekken, om zoo tot éénstemmigheid van geloof en beüjden te komen.

Wat dichter in onze buurt hooren we evenwel een geheel ander geluid. Men spreekt daar zonder eenige huivering of aarzeling wèl over strijd! Men roept er zelfs met alle kracht toe op. Maar men wil, zóó sprekend, alleen weten van een strijd tusschen de kerk en de haar omringende wereld, of, juister gezegd, tusschen de christenheid en de god-looze menschheid buiten haar. Met groote bewogenheid schildert men u dan voor den ernst van de situatie, waarin kerk en christendom thans verkeeren. Leeft, worstelt de christenheid niet onder de dreiging van het atheïstische, materialistische, eudaemonistische communisme ?

Wordt de christenheid niet als een klein eiland omspoeld, ja overspoeld door de troebele wateren van een zoo normloos frivool, corrupt en genotzuchtig menschenleven als misschien de aarde nog nimmer droeg? Welnu, zoo roept men dan, soms zelfs met sterk, rhetorisch pathos, uit, laten nu alle christenen, ja, laten allen, die nog op den naam christen prijs stellen, schouder aan schouder gaan staan, front makend tegen die booze, gevaarlijke „wereld"! Laat men ophouden met allerlei onderling krakeel en „den Filistijn" op den schouder vliegen! Op deze wijze wordt dan de oproep tot den heiligen oorlog van de kerk met de machten „die buiten zijn" tegelijk een motief voor het sluiten van een ouderlingen, liefst definitieven, vrede.

Het is voor allen, die, ook ten aanzien van de zoo­ even gesignaleerde oproepen en suggesties naar den wil des Heeren willen leven, vóór alle dingen noodzakelijk het woord en de wet van hun hemelschen Vader omtrent* den strijd v a n en cp-m en i n de kerk te hoOren en te doen.

We willen'thans naar dat woord luisteren en wel door enkele momenten uit de door den Heiligen Greest te - boek gestelde geschiedenis der oudste, christelijke kerk te memoreeren.

Nadat Paulus op zijn eerste zendingsreis Christus' almachtige verzoenings-en vemieuwingskracht in haar verbazingwekkend effect óók in de heidenwereld had beleefd, brengt hij in de gemeentevergadering van „de zendende kerk" te Antiochië rapport uit over zijn arbeid. De kern van zijn relaas is dé schildering van het wonder dat God óók voor de heidenen de geloofsdeur had geopend. ^)

Tot eenparige, ongedeelde vreugde over deze openbaring van Gods barmhartigheid kon het in Antiochië evenwel nog niet komen. Enkele leden der gemeente, afkomstig uit Judea, leerden, rechtstreeks ingaande tegen wat Paulus predikte: indien de heidenen zich niet laten besnijden naar het gebruik van Mozes, dan kunnen zij niet behouden worden!

Een zoo radicale kritiek op hun prediking duldden Paulus en Barnabas niet. En zoo ontbrandt in de gemeente een felle strijd. Van de zijde van Paulus en Barnabas, aldus lezen we, ontstaat geen gering verzet en geredetwist tegen de genoemde Judeeërs. De vreugde over Gods groote verlossingsdaden wordt zoo verstikt in onderling debat en ruzie. De gemeente besluit dan Paulus en Barnabas en nog eenige andere broeders naar Jeruzalem te zenden naar aanleiding van het gerezen geschil. Paulus voelt daar evenwel niets voor! Wat moet hij in Jeruzalem doen? Licht over de in geding zijnde kwestie heeft hij niet noodig. Hij is vo'komen zeker van de goddelijke waarheid van zijn boodschap. Ja, hij zal zelfs vervloeken wie een ander evangelie verkondigt dan hij aan de heidenen bracht! En stel, dat Jeruzalem over deze zaak niet goed oordeelde, dan zou de ramp niet te overzien zijn! Neen, Paulus voelt niets voor contact met Jeruzalem. Maar dan verschijnt God aan zijn knecht en gelast hem te gaan. ^). Onmiddellijk geeft Paulus zijn verzet op. En met anderen onderneemt hij de tocht naar de apostelen en ouderlingen van de oude Heilige Stad.

Maar zie, in wat men wel eens de moederkerk noemt, herhaalt zich het drama van Antiochië. Zelfs botsen de inzichten daar nóg harder tegen elkaar op! Geloovig geworden farizeërs stonden op in de gemeentevergadering, waarin Paulus verhaalde van de groote daden, welke God met hen gedaan had en poneerden daar de stelling, dat de heidenen alleen dan christenen konden worden, indien ze besneden werden en de wet van Mozes onderhielden. Groote verwarring en twist breken dan óók in Jeruzalem los. De gemeentevergadering, waarin de ex-farizeërs zich tegen Paulus te weer stelden, heeft een beangstigend verloop. Daarom besluiten de apostelen en de ouderlingen deze aangelegenheid éérst in eigen kring te zullen overwegen. Dit lezend, denkt men in beminneüjke naïveteit aanstonds: nu is de zaak voor elkaar! Als de apostelen en de ouderlingen het conflict tusschen Paulus en zijn tegenstanders overwegen, zullen ze unaniem en onmiddellijk zien waarom het hier gaat en zich zonder eenige reserve aan Paulus' kant plaatsen. Maar niets is minder waar! Ook op de kerkeraadsvergadering van Jeruzalem, nota bene met de apostelen als adviseurs, gaat het aanvankelijk volkomen mis. Zélfs op die vergadering barst een groote twist los over deze zaak!

Het wekt een gevoel van verbazing en teleurstelling dat alles te vernemen. Ja, men vraagt zich met beklemming af: hoe is dit mogelijk in een kerk waarin de Heilige Geest zoo krachtig werkte; in een gemeente, waarin de met extra-ordinaire GÏeestes-gaven gezegende apostelen de leiding hadden? En die bevreemding wordt nog grboter als men overweegt, dat het nog niet zoo heel lang geleden in Jeruzalem totaal anders was. Petrus was toen naar Cornelius in Caesarea gezonden, had aan dezen heiden het Evangelie verkondigd, zag hem daarna tot het geloof komen en met den Heiligen Geest gezegend worden en had hem daarna, onbesneden en wel, zonder meer, gedoopt. En zie: toen had de kerk van Jeruzalem zich over dezen gang van zaken uittermate verheugd. Ja, zij verheerlijkten zelfs God, zeggende: zoo heeft dan God ook den heidenen de bekeering ten leven geschonken. *)

Maar nu is het gansch anders. Nu kookt en botst het. Nu moeten Petrus en Jacobus er aan te pas komen. En dan pas, naar den mensch gesproken: op 't nippertje af, gaat het in Jeruzalem ten slotte toch nog weer goed. ®)

Om dezen strijd in zijn • aard en verschijning nog wat scherper te teekenen wil ik nog speciaal op het volgende wijzen.

Vooreerst dit: de taak van de eerste christenen om in het geding, dat de harten van Paulus en zijn tegenstajiders zoo hevig beroerde, de juiste keus te doen, was wel bizonder moeilijk.

Was de besnijdenis — zoo konden Paulus' tegenstanders vragen — niet een eigen, heilige instellinj Gods? En had God ooit gezegd, dat ze afgeschaft diende te worden? Was Jezus Christus niet Zelf besneden ten achtsten dage? En ontvingen in alle Joodsche kerken niet alle kinderen der geloovigen het teeken der besnijdenis en dat nog wel onder uitdrukkelijke goedkeuring van alle voorgangers, zelfs van rte apostelen die Jezus hadden gekend? Moest men in de nieuwe phase, waarin de kerk na Christus' hemelvaart ongetwijfeld was gekomen, niet aansluiten aan het verleden en onwrikbaar vasthouden de schoone gaven, die God in een vroegere periode aan zijn kinderen, speciaal in de besnijdenis, had geschonken? Was Christus' werk niet ontplooiing en vervulling van de oude instellingen en woorden en in geen enkel opzicht esn revolutionair breken ermee? Had Hij niet uitdrukkelijk verzekerd, 3at Hij niet was gekomen om

de wet te breken, en dat daarvaxi geen tittel of jota zou voorbij gaan?

Zie, met deze hagelbui van argumenten konden de tegenstanders van Paulus en Barnabas de geloovigen in het nauw, ja in gewetensnood, brengen. Want hoevelen zouden er in staat zijn geweest deze en dergelijke beweringen afdoende te weerleggen?

Bovendien kon men óók nog als volgt spreken: Al is Paulus nu niet vóór het besnijden van de heidenchristenen, waarom moet hij er zoo fel tégen zijn en er zich publiek zoo scherp legen verzetten? Is die besnijdenis in ieder geval niet een heilige, eerbiedwaardige traditie? Doet het den menschen soms schade als ze besneden worden? Is het integendeel niet uitermate geschikt om een broodnoodige en zeer scherpe demarcatielijn te trekken tusschen kerk en wereld? Waarom toch brengt Paulus met zijn nieuwigheden de gemeente Gods zoo in rep en roer? Moet hij terwille van een zoo subtiele kwestie hemel en aarde bewegen? Heeft Paulus dan geen besef van den grooten nood waarin de in afgoderij, liederlijkheid en wanhoop ondergaande wereld kreunt? Leeft er in zijn hart geen bewogenheid over de hem overal aangrijnzende geestelijke ellende? Heeft hij alle gevoel voor proporties verloren? Is het niet geborneerd, dwaas en slecht in de jonge, kleine kerk, die tot een wereldomvattende, bovenmenschelijke taak wordt geroepen, de zielen tegen elkaar op te zweepen om het al of niet vasthouden van een op zijn minst onschadelijk, overoud gebruik? Vroeger was Paulus de fanatiekste vereerder van de mozaïsche wetten, nü is hij de radicaalste verwerper ervan! Maar: zóó zijn dergelijke menschen! Van het ééne uiterste vervallen zij in het andere. En dan altijd die zware woorden, die overdreven ernst, die irriteerende geëxalteerdheid! Dat spreekt maar over vloek en verdoemenis of hij Christus in eigen persoon is!

Inderdaad zoo kon men spreken. In het oog van onervaren en eenvoudige menschen, zoo betoogt Calvijn, moest Paulus zich wel met schande overladen. Ze konden niet anders zien of hij verstoorde door zijn hardnekkigheid den vrede der kerk. Want, aldus nog Calvijn, het pleegt zóó te loopen, dat de dienaars van Christus, nadat zij eerst onredelijk gekweld zijn, en in de verdediging van de goede zaak trouwe hulp hebben betoond, ten slotte voor al hun moeite óók nog allerlei nijd moeten doorstaan.

En zóó barstte dan in de jonge nieuwtestamentische kerk deze ontzaglijke strijd los. Het leven des Geestes bloeide zoo rijk. De gemeenschap der heiligen was zoo levend en krachtig. Het geloof bleek tot de grootste daden en de zwaarste offers bereid en in staat. En toen kwam opeens deze misère! Nauwelijks had Paulus zijn eersten glorieuzen aanval op het heidendom achter den rug — een aanval waarin Gods genade heerlijk had overwonnen, maar die Paulus op zijn minst een steeniging had gekost — of hij tuimelt in een strijd binnen de gemeenschap der kerk. En deze is zóó hevig, dat de gemeente in algeheele verwarring raakt. Zelfs ouderlingen en apostelen zijn een tijd lang den koers kwijt. Bovendien is het een strijd, die voor den doorsnee-toeschouwer het karakter vertoont van een zinloos, on-Gteestelijk en gevaarlijk spel van kleine zielen.


1) Hand. 14 : 27.

2) Gal. 2:2.

3) Hand. 15 : 1—6. Vers 5 is in de Statenvertaling niet juist weergegeven. Het moet als volgt gelezen worden: aar er (d.l. óók in Jeruzalem) stonden eenigen op uit de partij der Parizeeën, die geloovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te onderhouden.

4) Hand. 11 : 18.

5) Hand. 15 : 7—21.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De beslissende strijd der Kerk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's