GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Wij kunnen niet genoeg waarschuwen tegen de meening van vele eenvoudige menschen, die, als zij het woord: wijsbegeerte, filosofie, ontmoeten, aanstonds zeggen: zie, dat is niet iets voor ons. Daar lees ik verder maar niet van.

De Schrift leert ons zulke gedachten aanstonds te verwerpen. De apostel Paulus schrijft aan de Colossenzen: ziet toe, dat niemand u ais een roof afvoere door de filosofie en ijdele verleiding naar de overlevering der menschen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus.

Ziet toe — dat geldt voor ons allen, geleerd en ongeleerd.

En nog weer lezen wij in den eersten brief van den apostel Paulus aan Timotheus: o Timotheus, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valschelijk genaamde wetenschap; dewelke sommigen voorgevende zijn van het geloof afgeweken.

Het is natuurlijk waar, dat de geleerde boeken van Descaites-door de eenvoudige leden der kerk niet werden gelezen. Daar was slechts een kleine groep, die dit „denken" kon volgen.

Maar aldra zag men dit goddeloos denken aanvaarden door hoogleeraren, die hun studenten deze wijsheid ingoten. En straks hoorden de eenvoudige kerkleden vrome preeken, die meer naar het natuurlijke hart des menschen waren, dan gehoorzaam aan Schrift en belijdenis en zij slikten die alles bedei-vende TOJsheid, laat mij zeggen als zoete koek.

Descartes predikte de grootheid der menschehjke rede en allengs beheerschte deze wijsheid heel het kerkeUjke en politieke leven. Het was deze fransche geest, die met de door de hoogere standen gaarne gevolgde fransche mode, heel het leven in het Christelijk Europa vergiftigde.

De hooge merischelijke rede nam niets meer pp autoriteit van de ervaring, van wat de oogen zien en de ooren hooren) veel minder nog van wat men las in de Schrift, aan. v k

Het denken van den mensch werd geheel op zich zelf gesteld, en als het klaar dacht souverein. Het denken schiep de werkelijkheid. God en wereld. En het gaf aan alles de wet der wiskunde, der mathematica. De mensch doorzag nu alles tot op den bodem, en niets behoefde voor hem een geheim meer te zijn. De val in het paradijs werd zijn grootheid. Hij zou Gode gelijk zijn. e d o s v n

Ik merkte reeds op, dat die hoogmoed der rede bij Spinoza nog verder ging. Maar daarna kwam een nieuwe leerling, die bij dit verworven resultaat niet bleef staan. Daar kwam toen de groote wijsgeer Kant. En die wijze beheerschte straks met andere grooten als Fichte en Hegel een groot deel der negentiende eeuw; e v D b é

Ook de preekstoel van de Ned. Herv. kerk. Want de groote leeraar der ethischen, Schleiermacher, was, als het er op aankwam, een leerling van Spinoza. Hij zette naast de hooge rede het gevoel als bron der religie. En hoe gevoelig en hoe.rijk scheen dat alles. Ik hoorde in mijn jeugd nog gereformeerde menschen zeggen: wij moeten een meer ethische prediking hebben. Het leven is meer dan de leer. Die ethische predikers stonden zoo dicht bij den mensch. Ja — bij den natuurlijken mensch. En laten vrij wel bedenken, dat wij ons aan dien natuurlijken, den ouden mensch, zoo moeilijk ontworstelen. Dit geldt van een eenvoudig christen evengoed als voor diegenen, die zich denkers, intellectueelen, noemen. h e i s o s l g m z k „ m

Thans is het weer net zoo. n

De mensehen, die met groot genoegen de Barthiaansche predikers hooren, vermoeden niet, dat zij niets vernemen dan ijdele filosofie, en .'ïij vergeten het „ziet toe" van den Colossenzer brief en van het woord aan Timotheus gericht: bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen. b n G i h p

Kant durfde meer dan Descartes. m

Want hij zei: ja, dat zuivere denken, dat alles vaststelt wat dan klaar gedacht wordt, dat bepalen der werkelijkheid door de rede, dat is nog zoo zeker niet.

Want dat denken moet zeker zuiver zijn, maar dan moeten wij het ook zelve critisch bekijken. Vandaar dan de naam critische wijsbegeerte. Hoe denken wij zuiver ? D

Wij moeten, zei Kant, zeker rekenen met ervaring. Ik ga uit van het gewone zien en hooren en voelen van den gewonen man. „ „

Maar dan zeg ik: wat zien wij? De werkelijkheid? Zeker neen. Slechts het beeld, het portret er van in onzen geest. E

Wat wij zien is maar verschijning. Geen schijn, zooals een Berkeley of Hume het reeds hadden gezegd. Neen: het is verschijning, wat zij zien, maar daarachter staat de werkelijkheid die wij niet zien. Dat noemde hij dan „das Ding an sich". e

En nu gaan wij niet uit van de gegevens, die Descartes dan nog buiten zijn denken aanvaardde: ruimte en tijd en causaliteit. Neen, die voorwaarden hebben wij in onzen geest zelve met allerlei andere dingen, die hij dan categorieën noemde. En daar was dan wel een twaalftal van die vastigheden, scheppingen van onzen geest. a d v

En als wij dan zoo gewapend de wereld bekijken, de verschijning dan, dan hebben wij de zekerheid van een zuiver denken, de zuivere rede en dan geven wij die wereld haar wetten. De mensch schept dus met zijn rede de wetten voor het heelal.

Maar dan zou hij, als er niet meer was, aan die wetten gebonden zijn, dus slaaf worden van zijn eigen zuiver denken. Hij zou zeggen: ik ben nu eenmaal onderworpen aan die wetten en kan niet anders doen dan ik doe. Dan zou alle verantwoordeHjkheid wegvallen.

En zoo kan het leven niet bestaan.

Naast dat zuivere denken moet er dus plaats zijn voor wat Kant noemde de practische rede, en wat hij ook nog wel als geloof wilde betitelen. Die practische rede was eigenlijk dat „Ding an sich", m.a.w. voor en achter alle dingen stond de mensch met al zijn gaven. Daar stond hij dan in de wereld der zedelijkheid. w b

Ka.nt verachtte dus de ervaring niet, maar die zag alleen de verschijning. Dan ging hij met zijn zuivere rede op die verschijning af en gaf haar heur wetten. Dat deed hij met zijn verstand. Maar die rede kon zich bij den wijze verheffen tot „Vemunft", dat de ideeën schiep.

En zoo was de mensch dus sterk, dat hij niet alleen hot heelal, dat hij ziet, zijn wetten gaf, maar nu schiep hij ook zelve de wetten voor het zedeUjke leven. Dan was hij vrij. Souverein ook over zijn gedrag. Hij was gebrekkig, deed veel verkeerde dingen, daar was 'zelfs het „radicaal booze", maar toch kon de mensch in eigen kracht streven naar de volmaaktheid, naar de eigen zedelijke wet, en, omdat dit in dit leven niet volkomen gelukt, moest er wel zijn de onsterfelijkheid der ziel. Wat den mensch hier in dit leven niet gelukte, dat zou hij bereiken in de eeuwigheid, die volgt., En zoo kon hij ook gelooven in het bestaan van een God. g

Het is de mensch die voor en achter alles staat, maar heel opmerkelijk is het, dat, als Kant zoo de grootheid van den mensch heeft geproclameerd, hij de raag stelt: maar wat is die mensch ? En op die vraag on hij het antwoord niet geven.

Nu is er veel critiek gekomen op de leer van Kant n vooral in onze dagen is die critiek zelfs fel, maar aar vertel ik wel nader iets van. Thans wijs ik er p, dat wij bij Kant en alle andere ongeloovige filoofen wel moeten letten op wat zij bedoelen, als zij an hoogere of verborgen dingen spreken en dan den aam van God noemen.

Kant gebruikt dan het woord: „tranzendental".

Nu is ons het woord transcendentie wel bekend, venals dat andere woord: immanentie. Wij spreken an de transcendentie Gods en bedoelen dan dat de rieëenige God, Die alle ding geschapen heeft, ver oven al Zijn werken staat, en alle ding regeert.

De heiden en de filosoof maakten God en wereld én.

Maar als Kant spreekt van „tranzendental" dan wil ij niet zeggen: ik doel op hetgeen ver boven ons zien n hooren en denken staat, maar: hetgeen daaraan n ons denken voorafgaat. Dus feiteüjk het tegengetelde; datgene, wat ook in den mensch is, zooals men ok wel zegt: het hoogere in den mensch of heel mytiek: het diepere in ons hart verborgen, het goddeijke in ons. Ik noem dit, omdat ik onlangs van een ereformeerd man hoorde, dat wij dit toch in Barth oesten respecteeren, dat hij de transcendentie Gods oo krachtig handhaaafde.

Dit is een gevaarlijke dwaling. Want al wat Kieregaard en Barth en anderen dan bazelen van een verborgen God" doelt feitelijk op dat hoogere in den ensch. Het is afgoderij met den mensch. En anders iet. Het hjkt heel ootmoedig, als dan van den „verorgen God" gesproken wordt, van Wien wij eigenlijk iets kunnen zeggen. Barth zelve weet precies vide od is; hij schrijft er boeken over vol. Maar de Schrift s het bewijs, dat God Zich aan ons in Zijn Woord eeft geopenbaard. Lukas 10 : 21. En zoovele Schriftlaatsen meer. En dat is onze zaligheid.

Daar zijn meer van die wijsgeerige termen, waarede vrij uitermate voorzichtig moéten zijn.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's