GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Toelichting bij het voorstel tot oprichting van een Gereformeerd Sociaal en Economisch Verband

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting bij het voorstel tot oprichting van een Gereformeerd Sociaal en Economisch Verband

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

(slot)

Wij houden ons dus bij voorbaat ervan overtuigd, dat men in de kringen van het C.N.V. ons optreden ongaarne zal zien, hoogstens als een overbodigheid, althans niet als een noodzakelijkheid. Welnu, wij hebben in het = voorgaande reeds eenige argum.enten naar voren gebracht, die sterk genoeg zijn o.i. om voor ons tegenovergesteld standpunt te pleiten. Wij hebben dit alleen reeds hierom opgemerkt, omdat die aanwezigen, die lid van het C.N.V. zijn, zich er bij voorbaat van bewust moeten zijn, voor zoover zij dit niet reeds waren, dat hun werkzaamheid hier, wanneer men de genoemde opvattingen bij de leiding van dat C.N.V. niet prijsgeeft, tot critiek en tegenstand van die leiding, zooals redelijk verwacht moet worden, aanleiding zal geven.

Feitelijk is zulk een critiek reeds aan het woord gekomen, zij het meer uit politieke richting, in het artikel, dat wij in het begin even noemden, uit de Nieuwe Drentsche Courant. Aan de initialen R-r zouden wij afleiden, dat dit artikel van de hand van den heer Van Ru'ler is. De genoemde redacteur plaatste dit artikel onder het opschrift: „Het breekijzer er in". Dat wil dus nogal wat zeggen. Toen ds Sikkel in 1903 zijn bekende stellingen over vakorganisatie publiceerde, waarbij hij de organisatie van den arbeid niet enkel wilde zoeken in vereeniging van de arbeiders, maar ook van de patroons, toen werd hem van de zijde van Patrimoniums bestuur verweten „dat ds Sikkel meende over de kwestie zich te moeten laten hooren, is zijn recht, maar dat hij daarbij met een grooten Sikkel in de voeten van onze maaiers zou slaan, zie, dat hadden we niet verwacht". (R. Hagoort, Het beginsel behouden, gedenkboek Patrimonium, b!z. 375). Er is dus in zooverre ons niets vreemds overkomen, dat, terwijl wij nog maar een poging doen om te komen tot een eerste contact met elkaar op een aangegeven grondslag, men in de dagbladpers reeds gereed staat, dit als het werk niet van bouwers, maar van sloopers te kwalificeeren.

Met name waar hij ervan spreekt, dat onze oproep, ondanks den eenvoud, niet uitblinkt in duidelijkheid, had dit den schrijver moeten aansporen zijn critiek in te houden, totdat hem meer zou zijn gebleken. Overigens blijkt uit zijn artikel zelf wel, dat het met die duidelijkheid nog niet zoo bedroevend gesteld is. Hij zegt, dat bij ons op den achtergrond staat de stelling, dat de Gereformeerde belijdenis naast de Heilige Schrift de basis moet zijn, waarop alle vragen aan de orde moeten komen. Nu wat ons aangaat, hij had rustig mogen zeggen, dat dit op den voorgrond staat. Zoo is 't althans bedoeld en, naar ik meen, ook gezegd.

Wij zien eenvoudig principieel dit als ónze roeping.

De schrijver heeft verder bezwaar tegen het innemen van deze stelling over de beUjdenis en maatschappeUjkaociaal werk, zoomaar zonder bewijsgrond. Om dien bewijsgrond te hooren, had hij hier moeten zijn; de pers is door ons niet geweerd. Wij hebben reeds bij de verwijzing naar het onderwerp, dat ds Kunst in 1925 inleidde, erop gewezen, dat ook meerderen er over denken als wij. Doch wat in dezen afdoende is o.i.: kan en mag hij anders verwachten van menschen, die eens voor God en Zijn heilige gemeente hebben verklaard, in hun belijdenis van de waarachtige en volkomen leer der zaligheid standvastig te zullen blijven in leven en sterven? Geldt zijn belijdenis alleen maar voor zijn kerklid-zijn of voor het geheele leven?

En dan komt de misvatting ten aanzien van de stelling, dat naast de Schrift ook de beUjdenis door de maatschappelijke vragen wordt gevraagd. Daarvan begrijpt de schrijver niets. Hij zegt: van tweeën één, óf de Heilige Schrift is ongenoegzaam en heeft aanvulling van de kerk van noode, óf de Heilige Schrift is volkomen genoegzaam en dan is het daarmede uit. Voor de kerk acht hij deze geloofsbelijdenis noodig tot onderwijzing en fundeering harer leden en tot het stellen van hetgeen zij belijdt. Dat is van groote beteekenis, zegt hij, voor het leven van de kerk, en van al haar leden persoonlijk, doch met welk recht nu zes personen stellen, dat maatschappelijke en sociale vragen op grond van de belijdenis moeten worden besproken, is hem onduidelijk. Hij zegt, dat wij hem dat toch moeilijk klaar zullen kunnen maken. Maar hoe hebben Wij het dan? Als die belijdenis, zooals deze redacteur van de Nieuwe Drentsche Courant zelf zegt, van groote beteekenis is voor alle leden van de kerk persoonlijk, houdt dit dan niet tevens in, dat zij zich dit ook bewust moeten zijn, wanneer zij met één of meer tezamenkomen? Geldt dit alleen voor hun persoonlijk leven, maar niet voor hun samenleven in de gemeenschap der heiligen? Van onzen kant meen ik, dat de stelling gewettigd is, dat het dezen redacteur moeilijk zal vallen, dat voor zichzelf en voor ons klaar te maken. Wanneer hij zegt, waar staat dat in den Bijbel, dat ik die belijdenisschriften erbij moet hebben, dan is dat natuurlijk een dwaze vraag, in zooverre hij een tekst wil hebben, die spreekt over de belijdenis-schriften der kerk. Toen de Bijbel geschreven werd, waren de belijdenisschriften er nog niet, doch hebben ze daarmee hun beteekenis ook voor het maatschappelijk leven verloren? Waarom zouden we ze dan ook maar niet hun beteekenis voor de kerk gaan ontzeggen? Hebben we ze dan wel noodig en waarom hebben we aan den Bijbel niet genoeg? Ik meende, dat mede ter afsnijding van opkomende dwalingen de kerk overeenkomstig haar roeping is gaan belijden b.v. ook ten aanzien van de ambten der overheid. Én zooals reeds gezégd, de belijdenis is een zaak voor leven en sterven, allesomvattend en niets van het leven uitsluitend.

Dan gaat de redacteur over op de organisatorische kwestie. Die is hem zoo mogelijk nog onduidelijker. Hij zegt, dat in het C.N.V. en het Verbond van Chr. Werkgevers het geluid van onze zes heeren nimmer is geweerd of onderdrukt, vermoedelijk is er wel eena een woord tegen gesproken. Een zaak, die met vermoedens moet worden gediend, staat o.i. niet sterk. Maar overigens, wij kunnen best tegenspraak verdragen en ressentiment ligt verre van ons. Wij hebben zelf ten aanzien van deze zaak iets anders verklaard en wel dit, dat wij overwogen hebben, dat deze organisatie o p d e n door ons gestelden grondslag geen leiding kunnen geven aan principieel onderzoek. Daardoor en daardoor alleen is ons eigen initiatief bepaald.

Ook stelt de schrijver van dit artikel nog de vraag, of het soms onze bedoeling is, een soort Patrimonium op te richten. Toen ik dit las, dacht ik, die vraag is nog zoo vreemd niet. Niet alleen dat de Gereformeerden een sterke plaats in Patrimonium innamen, doch daarbij had dit werklieden-verbond in zijn statuten ook duidelijk aangegeven, dat het zich de verbreiding van kennis van Gods Woord als taak stelde, ook al werd daar achter gevoegd „de traditie onzes volks", hetgeen ons, als zijnde een weinig omlijnd en zwevend begrip, minder kan bekoren. Wellicht blijkt onze verarming op sociaal-economisch gebied nergens beter dan in de toelichting, welke de nieuwe "editie van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandsche taal geeft bij het woord „Patrimonium": „Eertijds naam van een protestantsch-christelijke werkliedenvereeniging in ons land; nog als naam van vereenigingsgebouwen". Inderdaar wordt hier en daar het bestaan van Patrimonium alleen nog maar gerekt ter wille van de exploitatie van wat huizen en gebouwen. De gedachte zou derhalve wel overweging verdienen, of in dezen toestand van geestelijke verarming geen verbetering moet komen. Toch willen wij daarmee niet gezegd hebben, dat een voortzetting van het werk van Patrimonium ligt in de Ujn van ons bedoelen, zooals een ieder, die hierbij kennis krijgt van onzen opzet en die kent de geschiedenis van dit verbond, terstond zal verstaan.

Vervolgens waagt de schrijver zich aan een vergeüjking tuschen ons optreden en dat in de jaren 194T en 1948 op politiek terrein. Het Congres te Amersfoort komt ter sprake, met de contactneming met het Centraal Comité van de A.R. partij. Welnu, daar was ik persoonlijk ook bij, zoowel bij het één als bij het ander. Wanneer de redacteur dan ook verklaart, dat na dat onderhoud met het Centraal Comité tot ons de vraag kwam: zeg ons nu eens wat ge wilt, dan zullen we ernstig overwegen, of het mogelijk is, dan was dit een vragen naar den bekenden weg en een afwijzen van hetgeen reeds ter overweging was gegeven. In die vergadering hadden wij van één der aariwezigen reeds beluisterd, dat, wat wij hem voorlegden, ook 'voor hem 'n benauwende zaak was. Een ander had verklaard, dat van hem door onze vaderen in de dagen der doleantie des Zondags van den kansel was gezegd, dat hij een kind des satans was en des Maandags gingen ze met hem op pad voor de politieke partij. Wij hebben hem toen geantwoord, dat wij dat samengaan van die kwalificatie van kind des satans op Zondag en kind des Heeren op Maandag en de rest van de week, in samenhang niet verantwoord achten voor God, die lust heeft .tot waarheid in het binnenste. Na het gebrachte bezoek en het ernstige onderhoud hadden wij zulk een onnoozel antwoord als ons werd gegeven, niet verwacht.

Wat overigens het verschijnen van het Gereformeerd Politiek Verbond aangaat, meenen wij, dat wij deze zaak, die immers buiten ons onderwerp omgaat en op politiek terrein ligt, tegenover dezen redacteur gevoeglijk buiten bespreking kunnen houden. Toch raakt zij ons onderwerp ook weer, in zooverre wij ook hier bij ons samenwerken hetzelfde hebben te bedenken: Daar, waar men kerkelijke banvonnissen heeft uitgesproken — iets waarover de schrijver .in de Nieuwe Drentsche Courant volkomen zwijgt — over menschen, die in hun ergerlijk leven grove feiten hebben gepleegd die hen voor de wereld eerloos maken en in een gemeen lidmaat der kerk der afsnijding waardig, daar breekt men de mogelijkheid tot samenwerken buiten de kerkmuren evenzeer op als daar binnen. Daar kan alleen openlijke distantieering, die meteen een veroordeeling inhoudt van zulke vonnissen, het verbroken contact herstellen.

De schrijver van dit artikel in de Nieuwe Drentsche Courant besluit zijn critiek met de profetische uitspraak „Men make zich geen illusies, de zes heeren hebben geen andere bedoeling en hun actie heeft ook geen ander resultaat. Het breekijzer gaat er in en afbraak is het gevolg. Ik meen mij geroepen hier te waarschuwen". Hij baseert dit alles op ons bedoelen, dat hem bekend zou zijn? Doch vanwaar die wijsheid? Met geen van ons heeft hij over' deze zaak een woord gewisseld. Hier is niet de wensch, maar de angst de vader van de gedachte. Welke angst? Dat blijkt uit het vervolg als hij zegt, dat de toestand op sociaal en economisch terrein toch zoo ernstig is en dat we in Nederland reeds sterk in de minderheid zijn, denk aan de verhouding 7—5—3. Ja, daar zouden we ook nog wel iets van kunnen zeggen, maar dat bewaren we tot een volgenden keer, als de P.B.O. eens onder de loüpe genomen wordt, naar we hoi)en en verwachten. De schrqi'*' ver haalt er zelfs het West-Europeesch verband bg, * waarin we een ontstellend klein groepje uitmaken. Waartoe men al niet komen kan. Hij besluit' met dè verklaring, dat het onverantwoordelijk is, dit breekijzer te hanteeren en de belijdende christenen in Nederland uiteen te slaan, waarvan we dus verdacht worden.

Daartegenover moge staan in de rust van het geloof, dat ziet op God en niet let op de dwaasheid der menschen, onze verklaring, dat wij, onder beding van Gods genade, door ons werk een bijdrage, hoe bescheiden wellicht ook, hopen te leveren tot heil, niet maar van de belijdende christenen alleen, maar van ons geheele volk, waar het betreft het zoeken naar en. hét geven van een antwoord op de vragen van den tijd in sociaal en economisch opzicht, dat kan steunen op Gods Heilig Woord en de belijdenis der vaderen, waarvan wij inderdaad ook vandaag en hier opnieuw belijden, ' dat - wij door Gods genade daarin, standvastig hopen te blijven in leven en sterven. Mogen wij zoo gevolg geven aan den oproep van Da Costa aan zijn tijdgenooten, die ons ook tegenklinkt in zijn „1648 en 1848":

Ga, broeder! ken uw tijd! doe elke vord'ring recht op vereenvoudiging, op vrijheên nog ontzegd! zoo ver die eisch niet strijdt met Wet en Woord des [Heeren! Dat Woord — het kan u veel en groote [dingen leeren van volksplicht beide en recht, [van volksstem, invloed, keus! maar geen gemeenschap met een lasterlijke leus! Hoe hoog de hoogheid rees van d' Eeuwgeest en zijn [tolken, de Machten zijn uit God — en de Oppermacht der [volken? Historisch is ze een v/aan, den Christen is ze een ban! waarvan geen mensch'lijk woord ons land ontheffen [kan.

(Da Costa's Kompleete dichtwerken, uitgegeven door J. P. Hasebroek, verschenen bij A. W. Sijthoff's Uitg. Mij., Leiden, 11e druk, 3e deel, blz. 27/8). (Wij veroorloofden ons een kleine wijziging Ln de aanspraak en eenige spatiëering. G.).

Laat ons de lendenen omgord houden en brandende de lampen, de plooien saamgenomen van het sleepende gewaad om vaardig te zijn, ook in sociaal-economisch bezinnen, werken, dienen, kampen, tot scheiden —• als Gods ure slaat.

P. GROEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Toelichting bij het voorstel tot oprichting van een Gereformeerd Sociaal en Economisch Verband

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's