GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater, neven

Nu het praatcollege in Straatsburg weer bijeen kwam, stel ik U voor, dat wij een beetje over de wereldpolitiek van dezen dag met elkander spreken. Het is nu een geschikte gelegenheid daartoe.

Wie de dingen van den dag goed kan zien, en dat is alleen mogelijk voor hen, die de lamp van het Woord Gods aanvaarden als een licht op hun pad, en dan een weinig verder dan wat vlak voor hun voet ligt, ziet, dat heel de wereld naar die eenheid wordt gedreven, waarvan de Bijbel ons spreekt.

Daar zijn nu twee groote wereldmachten, die zich gereed maken tot een geweldigen kamp, altijd uiteraard, zooals dit met wereldmachten steeds het geval was, terwille van den vrede.

Er is in dit opzicht niets veranderd in. de wereld. Wie den vrede wil bereide zich tot den krijg.

Over het algemeen is er reden om zich te verbazen over het feit, dat heel de wereld vol vrees is voor een oorlog, terwijl alle menschen en alle volken en hun overheden den mond vol hebben van vrede. Wie is er nu niet voor den vrede? Ik ken er geen. Wie is er niet al den dag voor bezig? Ik ken er weer geen.

De wereld is zoo vol van vredelievendheid en zorg voor den vrede, en de humaniteit steeg tpt zoo groote hoogte, dat er, als wij den mensch niet kenden, reden zou zijn tot gedurige verbazing over de vrees voor den krijg, die allerwege de harten beklemt.

Maar — dit daargelaten — er zijn nu twee groote wereldmachten, die zich wapenen als nimmer te voren het geval was: Rusland en Amerika, d.w.z. de Vereenigde Staten, voorop. '

Nu is er nog een derde macht, naar men zegt, in wording: n.l. West-Europa; en daarvoor praat men nu weer in Straatsburg, tot groote vreugde inzonderheid bij de antirevolutionairen in den lande.

Er zijn er reeds, die zich „Straatsburgers" noemen.

Het was reeds in November van het vorige jaar, dat ik in het Fransche weekblad „Reforme" eenige geestdriftvolle artikelen vond over het groote werk. dat men daar bezig was te doen.

De geestdrift kwam inzonderheid van buiten.

Want daar was ook een beschrijving in van de stemming in Straatsburg zelve. Men had er eerst veel gejuicht. Maar toen de Fransche journalist een wandeling maakte door de stad en hij van den toren der groote kathedraal vele papiertjes zag dwarrelen naar beneden, waarnaar de kinderen op de straat grabbelden, bemerkte hij ook een burger, , die zoo'n papiertje had opgeraapt, het even inzag en toen wegwierp. De journalist vroeg hem: wat was dat? De man antwoordde: och, die Raad van Straatsburg daar — het beteekent niets.

Hij vertelt verder, dat tegenover het gebouw waar de Raad vergadert, een ander staat, de „Oranjerie", zooals hij het zei, waar allerlei clubs bijeenkomen uit verschillende landen; clubs, die hij vergeleek bij die der jacobijnen tijdens de Fransche revolutie. Van uit die clubs, waar heftig gedebatteerd wordt, gingen af en toe resoluties uit naar de samenkomsten van den Raad. Resoluties, waarin daden werden gevraagd in plaats van woorden. Zij werden in den Raad plechtig ontvangen en voor kennisgeving aangenomen, over welk feit de vooraitstrevende humanisten, in de Oranjerie dan woedend waren.

Men wil in Europa een derde macht vormen; in Azië is er, naar men weet reeds een, die zich geducht laat gelden. De derd? macht —• West-Europa — moet er als macht nog komen. En zij kan er niet komen. Zij is n o g machteloosheid.

Dit feit uit zich op tweeërlei wijze. •

Vooreerst hierin, dat de volken, die deze macht dan zullen vormen, juist niet datgene willen doen, wat hen sterk kan maken.

Jaren geleden las ik eens een merkwaardig boek van een Roomschen auteur. Ik ben den naam van den man en den titel van zijn boek vergeten en dat spijt mij. Zijn betoog zou mij thans meer treffen dan toen, omdat ik in de godvreezende omgeving, waarin ik leven mocht, datgene al den dag zag, wat hij aanbeval ten aanzien van het economisch leven.

Hij zei: een mensch — een gezin, een volk — wordt en blijft alleen sterk, als hij zelfverloochening kent, zijn begeerten beperkt, heel sober blijft leven, altijd weer bereid is af te zien van vele dingen, die de menschen wel aangenaam vinden.

Bij prof. Fabius las ik later, het was in zijn mooie boek „Huiskamer en keuken" ongeveer hetzelfde.

Het was een vriend, die er mij in een gesprek over deze dingen aan herinnerde. Fabius zette twee woorden tegenover elkander op tweeërlei wijze. N.l.: bekrompen — onbekrompen. Onbekrompen —• bekrompen.

Bekrimp U in velerlei, gij zult onbekrompen, onafhankelijk, zonder zorgen kunnen leven. Weest onbekrompen in al uw uitgaven, en gij krijgt een bekrompen leven, vol zorg en moeite en zwakheid.

Zelfs de beroemde Micawber, in Dickens' „David Copperfield", wist daar theoretisch iets van.

Zie eens, jonge man, zei hij tegen David Copperfield: verdien •— en ik breng dat nu in onze munt over — verdien honderd gulden per maand en geef negenennegentig gulden uit, en gij zijt rijk.

Verdien honderd gulden en geef honderd en één gulden uit — en het is al ellende en zorg.

Kostelijke les, die mevrouw Micawber steeds tot weenende bewondering bracht over de genialiteit van haar man, van welke zij veel hoorde en helaas weinig zakelijk nut genoot.

Welnu, zoolang de volken in West-Europa — en ons volk is er dan het ergst aan toe — zich laten leiden door socialistische wijzen en bona-fide „zuilen" blijft de zorg en de ellende, en is er van macht geen sprake.

Het tweede verschijnsel, dat hiermee onafscheidelijk samenhangt is, dat men allerwege niet doet dan praten, deftig genoemd confereeren, binnen-en buitenlands. En dat de ministers al den dag bhjkbaar behoefte hebben aan allerlei commissies ter voorlichting. Luther zei eens, dat, als de duivel iets wilde verhinderen, hij een commissie liet benoemen.

Wij hebben van dien commissorialen arbeid zeer leerzame voorbeelden. Wij zijn immers bezig om. onze maatschappij heelemaal nieuw in te richten. Daar was voor noodig de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie met de medezeggenschap der „zuilen", om het nu maar weer kort te zeggen. Nu zal aan den top komen een „Sociaal economisch instituut" met aan het hoofd een professor in de economie; de hooggeloofde wetenschap van onzen dag, die net als alle andere wetenschappen ook een laboratorium behoeft, en dat is dan de maatschappij wel te weten. Een soort proeftuin voor de practijk; misschien wel soms een soort vivisectie op de maatschappij. Dit instituut is er nu reeds en kost ons een paar ton gelds per jaar. Het laatste roemrijke werk was een rapport, dat na veel studie klaar kwam en toen reeds weer verouderd bleek.

Zoo zien we dus tot ons groot genoegen zulk een „instituut", dat gedurig bezig is met achter de feiten deftig voort te schrijden. De werkelijkheid heeft n.l. deze lastige eigenschap, dat zij altijd een paar groote passen die wetenschap met haar rapporten vooruit is.

Wordt zij toegepast, en blijkt het resultaat omgekeerd aan datgene, wat werd verwacht, wat gemeenlijk het geval is, dan is er, zooals gij weet, hulp bij een wijze als Hegel, die in zulk geval sprak van de „list der natuur", of als Wundt, die het nog geleerder zei, n.l. de „Heteronomie der Zwecke".

Ik zal het maar niet vertalen. Gij weet het nu al wel uit de practijk. Men krijgt het omgekeerde van datgene, wat werd beloofd.

Het eenvoudige kind Gods, dat bij de Schrift leeft, zegt: wandel toch o volken in den weg des Heeren. Zie de werkelijkheid, die, zooals men dan zegt, haar „eischen" stelt; een werkelijkheid, die gij alleen kunt zien, als het Woord des Heeren uw levenspad bestraalt en gij de oogen er niet voor sluit.' '

Maar daarnaar wil men niet luisteren.

Als de volken de les van dien Roomschen schrijver, , dien ik straks noemde, wilden volgen, zouden zij werkelijk weer op krachten komen. Dan kwam ook dat vruchtbaar vrij verkeer tusschen de volken, dat men thans „liberalisatie" of „integratie" van den handel noemt, n.l. het vrij verkeer tusschen de volken, als vanzelf.

Dan was er weer vastheid voor de munt, eerste voorwaarde voor het economisch leven; dan was er handhaving van het recht allerwege. Dan zouden de overheden verstaan, dat een dubbele maat den Heere onzen God een gruwel is.

Dan herkregen wij wat Europa, wat de wereld, in een vorige eeuw nog, zij het dan ook niet in volkomen mate — maar wat is volkomen hier beneden — kende.

Men wil echter niet naar het Woord Gods luisteren. Men leeft algeheel verkeerd, maar eischt dan een maatschappij en posities daarin, die alleen het gevolg van een gehoorzaam leven kunnen zijn.

En dan meent men zóó het communisme te kunnen bestrijden, dat volken in slavernij en harden arbeid en veel ontbering doet leven en juist daardoor sterk wordt, tot een oordeel over de dwaasheid van socialistisch-humanistisch West-Europa.

Men zal dan van boven opleggen, wat van uit een gehoorzamen wandel alleen ons zou kunnen toekomen.

En dan komt er een Raad van Straatsburg, die de nationale souvereiniteit zal bekorten, d.w.z. de zelfstandigheid der natiën, en het gezag der overheden zal wegnemen, om ons te doen buigen voor „hooge autoriteiten" lioven ons gesteld. Met allerlei „waarborgen" omringd. Maar hooge autoriteiten, die wel algeheel onzondige menschen zouden moeten zijn, als er iets goeds van ware te verwachten.

En tot onze groote verbazing is er thans geen partij, die meer enthousiast voor dit alles is a!s de partij, die zich antirevolutionair noemt en door „Trouw" wordt geregeerd.

Weer het bewijs voor de waarheid, dat ontïFouw in de kerk wordt gevolgd door onverstand en ontrouw allerwege.

Mogen wij ons over dezen gang van zaken werkelijk verbazen ?

Wij hebben nu in de bladen gelezen, hoe met veel pronk en praal van woorden de nieuwe kerkorde voor de Ned. Herv'. kerk werd ingevoerd. De gereformeerden in die kerk weenen en beriepen zich op den aardschen rechter. Maar onder degenen, die de Ned. Herv. Synode gingen gelukwenschen, was prof. Nauta van de Vrije Universiteit, die daar het kerkrecht leert en wiens rapporten leidden tot de uitwerping uit de

eens gereformeerde kerken van de getrouwe dienaren des Heeren.

Als gij dit goed hebt opgemerkt, verbaast gij u niet meer over vele dingen, die ons echter voor de toekomst van ons volk zoo kunnen benauwen.

Maar nu is het pad ge-effend, dat wij met elkander spreken over de wereldpolitiek.

Tot een volgenden keer.

Met harteUjke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's