GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZENDINGSVRAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDINGSVRAGEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij ontvingen een stuk, dat over de zendingszaken handelt. Schrijver berichtte ons, dat het niet voor publicatie dient, maar dat hij wèl het op prijs zou stellen, als men van de daarin ontwikkelde gedachten kennis nam, en als iemand zijn critische aandacht daaraan gaf.

Omdat het onderwerp van beteekenis is, geven we graag, in vrije reproductie (die dus het stuk zelf als geheel aan de directe kennisneming onttrekt) eenige van die hoofdgedachten weer.

Een g'-oote plaa'!"P zullen de zendingszaken in de synode innemen. Van eenige daadwerkelijke vervulling onzer zendingstaak zal, zoo wordt ons wel meer en meer duidelijk, zoo goed als niets terecht kunnen komen, indien niet ettelijke malen zooveel meer zal worden opgebracht aan geldelijke bijdragen per hoofd voor het totaal van den zendingsarbeid dan tot heden het geval was.

Naar democratische maatstaven is het aantal Gereformeerden in Nederland klein; afgemeten naar het Europeesche levenspeil is hun financleele draagkracht gering; afgaande op het percentage „aanzienlijken" zijn wij arm van geest. Maar heeft' Gods genade ons niet overweldigd in de jongste reformatie der Kerk? Zijn we niet opnieuw onze roeping gaan zien, velerlei opdracht van Christus' wege? En wat maakt dan ons aantal weinig uit en ons gebrek aan „kapitaal" of „intellect"? Men kent het Schriftwoord, dat geloof, indien het niet met werken gepaard gaat, dood is. Met betrekking tot het in Matth. 28 : 19 gegeven zendingsbevel, kan dan terecht gevraagd worden: at zou het ons baten, als we talrijke publicaties deden verschijnen over zendingszaken, breedvoerige discussies opzetten over de inrichting van dit werk, indien de oprechte bereidheid tot het brengen van offers ontbreekt ? Is die tezamen gemaakte afspraak om f 1.75-te vergelijken met de waarde van 3 pakjes sigaretten, per hoofd per jaar voor het zendingswerk af te zonderen Einders te qualificeeren dan voor wat dit onderdeel betreft den Heere wegsturen met een fooi? Natuurlijk vergeet niemand, dat er oneindig veel meer zaken zijn dan die der zending, en dat het aantal malen, waarin meer dan drie pakjes cigaretten wordt besteed, niet te tellen is. En dat die f 1.75 ook de niet-rookende kinderen tot in de wieg geldt. Voor al die pakjes moet één huisvader wérken. Ik zelf ken er die deswege sigaren en sigaretten lieten staan. Maar overigens: e situatie even nuchter indenken heeft altijd zijn nut. Schrijver stelt de vraag: ou het ons niet kunnen gelukken — om de gedachte daar eens bij te bepalen — om, zonder dat ons levensbudget ernstig in gevaar komt, gemiddeld per hoofd en per week f 0.20 voor de verbreiding van het Evangelie onder de heidenen af te zonderen? Hij wijst op 2 Cor. 8 : 1—15.

Nu, ik meen dat er zijn, die het kunnen. Ik weet ook heel besUst, dat er huisvaders zijn, die voor zich, en vrouw en alle kinderen niet meer kunnen. Maar dat vraagt schrijver ook niet. Hij wil slechts, dat de sterkere aanvullen wat de zwakkere niet kan. Hij meent, dat op de a.s. Generale Synode „ons bestedingsschema" op de helling komen moet. En dat de bijdrage voor Christus' Evangeliebediening onder de heirienen een belangrijk hoogere plaats toekomt. Hij meent, dat, als in het komende jaar gemiddeld per hoofd voor „hoofd-en hulpdiensten" f 10 gegeven v/ordt, hetgeen dus neerkomt op bijna 1 millioen gulden per jaar, de controverse West-Borneo—Oost-Soemba als was voor de zon zou wegsmelten. Wie de gigantische behoefte aan en de dringende noodzaak van Evangelieprediking in de Oost kent en daarmede vergelijkt de naar internationalen maatstaf nog aanzienlijken maatschappelijken rijkdom, waarin de leden der kerk thans nog leven — waarbij Lucas 12 : 22—34 niet vergeten mag worden — komt z.i. tot de conclusie: e zijn slechts pro forma zendende kerk, niet in werkelijkheid. Schrijver spreekt niet van de weduwe, die haar penningske offert, maar wel in het algemeen.

De kerken — zoo constateert hij — zijn thans bezig verscheidene historisch gegroeide zendingsmethoden en zendingsbegrippen vaarwel te zeggen. Dit schijnt hem toe te juichen. Hij dankt aan de Amersfoortsche Synode het afwijzen van de zgn. „comprehensive approach". Thans is hij blij met o.a. het schoone 4e rapport van de Deputaten, benoemd vanwege de Generale Synode te Amersfoort 1948 tot herziening van de K.O. (art. 52) en Z.O. volgens artt. 65 en 129 der Acta, waarvan Prof. Deddens rapporteur is. Toepassing van het aldaar uiteengezette zal vanwege het wegnemen van niet door de Schrift geboden staketsels voor het Zendingswerk heilzaam zijn naar zijn overtuiging. Hij gelooft dat de aldaar zoo helder geformuleerde en toegelichte Schriftuurlijke gegevens den weg afteekenen voor de toekomst; dat geldt ook voor het 3e rapport dier deputaten t/m pag. 19. Maar als we nu in de jaren 1948—1951 deze „principiëele winst" hebben gemaakt, moeten we dan niet door toetsing van plaatsgevonden feiten en genomen besluiten corrigeerend gaan optreden? Schrijver pleit voor wegneming van z.i. onjuiste besluiten.

Zijn, zoo vraagt hij, zijn onze zusterkerken in Indië (ook de Soembaneesche) geraadp'eegd, voordat men inzake Soemba concludeerde: het is daar een afloopende taak? Is wel voldoende waarde toegekend aan de stellige ontkenning dezer afloopende taak door de Zwolsche kerk, haar missionnairen predikant, en de Soemba-kerken, welke wel in het bijzonder ter zake op de hoogte zijn ? Heeft er wel ooit vóór de Amersfoortsche Synode een broeder West-Bomeo bezocht om na te gaan, of dat nu de eerst aangewezen plaats was voor een nieuwe zendingspost ? Nu stelt hij een vraag, die ook ondergeteekende in de pers in zachteren vorm opwierp en waarom hij door buitenstaanders leelijk is aangezien en ook wel meer dan dat: was het „West-Borneo aanbiedende" Zendingsconsulaat — samengesteld uit afvallige Zendingsarbeiders — bij dit aanbieden te goeder trouw of was het advies ingegeven door de opzet om de uitbreiding van ons zendingswerk zoo ver mogelijk van Soemba en den door dr F. L. Bakker mede geschorsten en af gezetten ds Goossens te houden (inplaats van het voor de hand liggende nog onbewerkte Soembawa „wees men ons toe" een bewerkt deel van West-Bomeo, een politiek uiterst gevaarUjke hoek) ? Was er hier soms een „Prot. Synodale valstrik" zichtbaar? En is het noodig, alsdan door te bijten? Is de' Soemba-begrooting niet te sterk besnoeid? Zou het niet goed geweest zijn, Soemba van het noodige te voorzien, en inmiddels nauwkeurig te verkennen waar in de Oost daarnaast een zendingspost ingericht zou kunnen worden en wel met behulp van de in Indië vertoevende broeders; daarna in nauw overleg met elkaar en met behulp van op Soemba opgeleide krachten deze post of posten te betrekken, en onderwijl de gemeenten op te wekken getrouw te worden in de uitvoering van het zendingsbevel en de voorbereiding daartoe?

Wat West-Bomeo betreft, meent de schrijver, dat daar wellicht eenige verwachtingen gewekt zijn bij de bevolking en. God verbiedt ons niet aldaar het Evangelie te brengen, integendeel al de volken moeten het hooren. Laat daarom het werk op bescheiden voet voortgang vinden, zou hij adviseeren, zeker totdat onze missionnaire predikant na eenige jaren tot een verantwoorde conclusie komt en de „verkenning" als geëindigd beschouwd kan worden. Op een volgende Synode zou dan over het al of niet handhaven gerapporteerd kunnen worden. Maar wèl hoopt hij, dat West-Bomeo geen blok aan het been worde en schade berokkene aan een verantwoorde voortzetting van het zendingswerk op Soemba en omgeving, en de uitvoering van de zendingsroeping elders in de Oost. Natuurlijk laat de vraag zich niet verdringen:

a) tot hoever strekt zich concreet onze zendingsroeping uit en

b) waardoor moeten wij ons laten leiden bij het zoeken van een nieuw arbeidsveld?

In Mattheus staat: tot al de volken strekt zich concreet onze zendingsroeping uit.

Men zal zeggen: daartoe zijn wij niet in staat en bovendien er zijn nog meer kerken behalve de Giereformeerde in Nederland, dat woord is gesproken tot den apostelkring. Maar onze schrijver herinnert er aan, dat de gemiddelde Nederlander (vrouw en kinderen inbegrepen) voor meer dan ƒ 50, — per jaar aan een bepaald genotsmiddel (roken) besteedt, welk vaststaande bedrag in 1950 meer dan ƒ 10.— hooger lag dan in 1949. En wat het tweede betreft: met hoe weinig kerken oefenen we buiten Nederland correspondentie? Het zijn of worden alleen maar de emigrantenkerken in Canada, Zuid-Afrika, Australië en de 7 (4 bruine en 3 blanke) in Indonesië. Onze maatstaven zijn misschien niet te eng; eerder die van anderen (gezien hun gedrag). Hebben wij dan soms stil gezeten en te weinig met anderen gesproken, zoodat ons een gebrek aan kennis te verwijten is? Natuurlijk weten we uiterst weinig van de verdrukte geloovigen achter het ijzeren gordijn, maar deze krijgen toch ook niet de kans buiten dat thans wel zeer groot geworden gebied hun zendingsroeping te vervullen.

Maar overal, waar Vrijgemaakte Gereformeerden zich tijdelijk of blijvend vestigen, waren ze met de artt. 27—29 N.G.B, werkzaam. Zelfs in de rimboe op Nieuw-Guinee is het gesprek er geweest met „Protestanten", Syn. Gereformeerden, Baptisten en 7-Daags Adventisten, helaas met de eerste twee groepen zonder dat gebleken is, dat ze naar Gods Woord wilden gaan wandelen. Huiveren we niet voor de enorme vlucht, die de falsificatie der „kerk" g e n o m e n h e e f t ? Wat komt er van Christus' zendingbevel terecht? Sociale voorzieningen, ja! Medische hulp, inderdaad! Maar verder?

Kort geleden is er over Nieuw-Guinee een aardig boekje verschenen (draaiboek van Nieuw-Guinee door G. L. Tichelman, ƒ 2.45). De hoofdstukken over de R.K. Missie en Prot. Zending, geschreven door daarbij betrokken werkers, leveren een goed beeld van de „comprehensive approach", zooals deze de laatste decennia zich heeft ontwikkeld. Maar welke kracht oefent het Evangelie daar? Oud-en Nieuw Testamentische voornamen treft men overal aan, maar, zoo nog aanwezig, is de kennis uiterst gering en oppervlakkig. Wat zou U zeggen — om een voorbeeld te noemen —, wanneer iemand belijdenis des geloofs aflegt, zonder b.v. te weten, wat bij het kerstfeest herdacht wordt en men uitsluitend de moderne formuleering „feest van het licht" ten a n t w o o r d krijgt? Heeft de Nederlandsche (thans synodocratisch geleide) zending op Java, die ook vóór den oorlog reeds verworden was, ons na den oorlog niet de vruchten daarvan laten zien? Wat wil dan nu, zoo vraagt de schrijver, de Syn. Geref. Zending, die gemeene zaken maakt met de revolutie? Hoe is ze niet afhankelijk van de rood-witte allures, ook financieel! En gaat het de Oegstgeestzending met z'n doorbraak-zendelingen anders? Hoe wil men het Evangelie ingang doen vinden bij een onder terreur levende massa, wanneer men vriendelijk lonkt met de terroristenkliek ?

Als men eens de afschuwelijke vruchten wil zien van een niet-Schriftuurlijke Evangeliebediening, dan moet men eens eenige jaren lang wonen in een heidensche omgeving, waar men om ingang te verschaffen den Bijbel „aangepast" heeft. Eén conclusie rest dan slechts: beter geen zending dan een dergelijke. De moderne zendingsarbeider, wijzer dan zijn Opdrachtgever, heeft zoo z'n eigen psychologische methodes en fiasco's.

Want er zijn reactieverschijnselen bü de enkelen, uit de heidenwereld, die den Biibel wèl trouw lezen en dan — als ze den moed hebben — hun nieuwe leidslieden moeilijke vragen stellen. B.v.: Gods Woord zegt het daar zus en zoo, en U zijt niet consequent gehoorzaam en leeft maar van het compromis! Dat klonk in Indonesië uit den mond van Chineezen en oudere Ambonneezen. Onze Savoeneesche broeders maakten zich daarom los van de Prot. kerk. En heeft de Minahassa-kerk, en nog veel taaier de Moluksche kerk zichnietverzettegen opname in de o r g a n i s a t i e van den Wereldraad der Kerken?

Moeten wij dan gering denken over het antwoord op de vraag, tot waar onze concrete zendingsroeping zich uitstrekt? Mogen we eigenlijk wel spreken van zendings, , velden" of zendings, , terreinen"? Dat behoort tot onze vroegere dwaasheden, toen men landen en eilanden verdeelde om zgn. „dubbele zending" te voorkomen. Dubbele zending, wat is dat voor begrip? Zouden onze Soembaneesche broeders het Evangelie niet mogen en moeten brengen op het Roomsche Flores, waar de menschen steenen voor brood krijgen en verleid worden tot „vervloekte afgoderij"?

Terwille van de plaatsruimte (die ons wekelijks parten speelt) houden we hier halt. Volgende week, hopen we, nog meer uit het bedoelde stuk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDINGSVRAGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's