GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GROENE KAMER, door C. Th. Jongejan-de Groot. Uitgave vsin G. F. Callenbach N.V. te Nijkerk.

Het is een verkwikking, wanneer men een boek in lianden krijgt als dit, en men eens een keer niet vermoeid wordt met tragedies van mislukte, gestrande, kapot-gemaakte huwelijken. Ik geef toe, dat we niet klaar zijn met een roman te waarderen om wat hij niet is. Maar wanneer men lang achtereen niet anders dan in rotte, aangestoken, wormstekige, of verkurlite appelen zijn tanden heeft moeten zetten, kan het een blijde verrassing zijn in een appeltje te bijten, dat nu eens rondom gaaf is, ook al behoort het nu niet direct tot de klasse van de^edele Oranje-pippings, uit Zuid- Bevisland, of de volmaakte Goudreinetten uit de Betuwe. Mijn lezers willen me de vrij prozaïsche, lucullische beeldspraak, die in deze rubriek misschien wat uit de stijl is, wel vergeven.

In ieder geval: De Groene Kamer is een gezond, fris boek. De Uitgeefster schrijft in haar introductie aan de binnenzijde van de stofomslag: „Het is verheffend en inspireert tot blijdschap". Ik weet wel, met aanbevelingen van Uitgevers, die hun eigen waar aanprijzen, moet men altijd een tikje voorzichtig zijn, maar in dit geval is er geen woord te veel gezegd.

Deze ronaan speelt aan het eind der achttiende eeuw, en het verhaal begint ergens in de mooie Vechtstreek, waar een amsterdams koopman, Van Batenburg, evenals zovele amsterdamse kooplieden, zijn weelderig buitengoed heeft neergezet en daar d© zomerse dagen met vrouw en dochter, Annemarie, doorbrengt. Door de ongunst der tijden, oorlog met Frankrijk, besluit hij ook in de winter op dit buitenverbUjf te blijven wonen en dan maakt Annemarie een reisje met de trekschuit naar de Domstad, in die dagen een opzienbarende gebeurtenis voor een meisje alleen en in die trekschtiit begint de romance.

Annemarie maakt kennis met de theologische student, Lodewijk, een arme, berooide kerel, m.aar die het eerlijk meent. In Utrecht ontmoeten ze elkander weer en ze vatten liefde op voor elkaar. Maar Lodewijk trekt zich terug, want hij weet: dit weeldevrouwtje past niet in zijn armelijke pastorie en hij weigert van haar weelde mede te delen. Eerst wanneer ze afstand doet van de rijkdommen van haar vader en zijn armoe delen wil, trouwt hij haar. De enige concessie, die hij doet is, haar één kamer in de grote Veluwse pastorie afstaan, waarin ze als enige bruidsgift uit het ouderlijk huis wat luxe meubeltjes mag neerzetten. Dat vertrek wordt dan de „Groene Kamer".

Het wordt een mooi huweUjk. Zij gaat op in zijn pastorale arbeid, en er is een schier volmaakte harmonie tussen die twee. Ze begrijpt hem wel niet steeds in zijn grote afkeer van de rijkdommen van haar ouders, maar ze berust er In, ook wanneer hij weigert him talrijk kroost iets van die rijkdommen te doen erven. De hele erfenis gaat dan ook naar de armen. En eerst aan het eind van haar leven komt ze er achter, dat Lodewijk uit een angst voor zichzelf zo handelt, vrezende in velerlei verzoekingen te vervallen, waarvoor de Schrift hen waarschuwt, die rijk willen worden. Want, toen hij haar de eerste keer ontmoette in de trekschuit, was er direct de verzoeking geweest: trouw dit meisje en je bent met één slag rijk.

Het is een zonnig huwehjk, vol levensgeluk, wat niet zeggen vsdl, dat de smarten aan het paar voorbij gaan. De pokken-epidemie neemt enkele van hun kinderen weg en schendt één dochter het mooie gezichtje, wat deze tot een levensverdriet dreigt ts worden. Maar boven alle verdriet uit reikt het geloof, dat krachten geeft. Het zwaarste verdriet wordt tenslotte nog, dat twee kinderen, een zoon en een dochter, wanneer ze volwassen zijn, geen genoegen kunnen nem-en met het besluit tot vrijwillige armoede van hun vader. Ze verlaten het ouderlijk huis, de één gaat in Indië en de ander in Frankrijk zich schatten verzamelen. Ontroerend en typerend voor Annemarie, is het briefje, dat ze vlak voor haar dood schrijft aan een van deze kinderen, waarin deze regels bizonder treffen: „Je schreef, dat jij net zoveel van deze beuzelachtige weeldedingen kunt kopen, als je maar wilt, want je hoort nu bij de fijne waereld en dat vmd je oostelijk, mijn kind. Je neemt je leven in dat zweterige land dan maar op de koop toe. Het is wel, vergader je schatten. Er staat ^ergens geschreven, dat het niet geoorloofd is. Maar weet, dat aardse rijkdom geen werkelijke rijkdom is. Waar ons hart is, Geziena, daar zal ook onze schat zijn "

Er zijn ongetwijfeld enkele bezwaren tegen dit boek in te brengen.

Een bezwaar is, dat de schrijfster wel wat oppervlakkig aan het werk gegaan is, wat betreft de historische' achtergronden, waartegen haar figuren moesten uitkomen. De paar regels uit het hier boven geciteerde briefje bewijzen dit reeds. Een beetje ridicuul doet het aan, daarin de allerlaatste spelling, waarvan we, helaas vandaag gebruik moeten maken, hier door Annemarie al gebezigd wordt met een paar achttiende-eeuwse uitdrukkingen. We zouden daar nog niet zo'n groot bezwaar tegen maken, wanneer dit niet typerend was voor andere verfstreekjes op dit doek, dat een 18eeeuwse schilderij bedoelt te zijn. We worden wat de entourage, het milieu, de sfeer enz. aangaat te weinig in de tijd van verval van de tweede helft der achttiende eeuw verplaatst. Het bhjft bij enkele vage aanwijzingen over de Voetiaanse en Coccejaanse twisten. En daarin speelt de jonge dominé Lodewijk, helaas geen 18e-eeuwse, maar een 20ste-eeuwse rol, wanneer hij, in de trekschuit zegt: „Er wordt te veel gevochten op de wereld. Soms strijden er Remonstranten en Contra-Remonstranten. De Doopsgezinden worden berispt, dewijl ze niet zweren en geen wapens wensen te dragen. De Roomsen werden, nadat ze jarenlang de Protestanten vervolgd hadden, zélf eei; i achterbuurt ingejaagd om een verboden godsdienstoefening te houden. De voorgangers roepen: hier is het en daar is het. En de Synoden vechten en verduisteren de zon van het Evangelie. De strijd van de Coccejanen met hun geloofsbroeders ligt gelukkig grotendeels achter ons. Er zullen weer nieuwe partijen komen met nieuwe namen. Het kan mij niet nadelig zijn. Ik denk me niet als een kemphaan in de strijd te moeien. Ik acht slechts één ding nuttig en nodig, namelijk de énige Troost te kennen "

Wanneer we deze jongeman zo horen praten, we^.en we uit welke hoek de wind" waalt. Hij. spreekt geen taal van zijn tijd, maar hier laat de schrijfster een jongeman in een jas van groen laken, en een vest van geelgestreept ripsfluweel en met een lichtgele zeemleren broek en met een kanten chabot, de taal van de 20ste-eeuwse Ireniek en het modem en kerkelijk dogmatisch-indifferentisme spreken.

Dit is, afgezien van de vraag, of, wanneer de auteur hier haar romanheld tot haar spreekbuis maakt, zij geen ongeoorloofd literair glippertje maakt, in 'n historische roman niet op zijn plaats. Bij wat diepgaande studie van dit tijdperk, zou de schrijfster te maken hebben gekregen met de „Tachtigers", niet die van de 19e, doch die van de 18e eeuw. En dan zou ze gemerkt hebben, dat men in deze 18e eeuwse „moderne" tijd, zich heus niet meer druk maakte over Voetius en Coccejus. Het is de tijd, waarin Rousseau, Schiller, Goethe, Voltaire hun stempel gezet hebben en welker ideeën door de jeugd dier dagen als de hoogste wijsheid werden ingedronken. De , , tvyisten" van de zeventiende eeuw waren al lang als verouderde rommel naar de zolderkast verhuisd. God werd niet meer gezocht in Zijn Woord, en men maakte zich niet meer druk om de dogmatiek en de Kerk. De wijsheid werd gezocht in de mens zelf en in de natuur, en dat alles gemengd met wat romantieke mystiek, zodat' er zelfs door de vrijzinnigen dier dagen hete tranen geschreid werden bij het lezen van Klopstook's Messiade. Er was, met name onder de jeugd dier dagen, volstrekt geen theologische belangstelling meer, ook niet onder de theologische studenten zelf. Men zong ook in de , , Tachtiger-jaren" der achttiende eettw van een „nieuwe lente en een nieuw geluid".

En het is natuurlijk het goed recht van deze schrijfster haar Lodewijk een gunstige uitzondering op de regel te doen zijn. Maar dan had zij ook die regel behoorlijk moeten accentueren. Nu is haar Lodewijk een jongmens uit de 20ste eeuw, die een beetje onwezenlijk en weltfremd in de wereld der 18e eeuw rondzweeft.

Literair is dit een ernstig tekort.

Maar met deze restrictie willen we het boek toch aanbevelen ter lezing. Want als verhaal zonder meer is het een fris boek, zonnig, gezond, een prettige tijdspassering, voor wie aan tijdspassering behoefte heeft.

R. V. R.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's