GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wetende de Schriften en de kracht Gods (Pasen)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wetende de Schriften en de kracht Gods (Pasen)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEL

Zo pas zat ik te bladeren in het nummer van verleden week „In Memoriam Prof. Dr Klaas Schilder". Wat een verdriet kwam over al onze kerken samen. Niemand kan het nog verwerken.

Voorts heeft nog elk hart zijn eigen leed.

Zo gaan we ook dit jaar weer naar Pasen toe: we treuren, omdat het ene graf na het andere gedolven wordt. De bazuin sloeg nog niet. En onze ogen hebhen ook thans de vervulling nog niet aanschouwd van het woord: De dood is verslonden tot overwinning.

Pasen is ook op dit ogenblik nog slechts geloofsartikel.

Christus Jezus is nog altijd de Enige, die het wonder der opstanding heeft ondergaan; , en als Eerstgeborene uit de doden verbeidt ook Hij zijn toekomst, waarin degenen, die van Christus zijn, om Hem en door Hem en met Hem zullen levend gemaakt worden.

Doch nu we de gedachtenis weer gaan vieren van Christus, die tot de glorie der aanschouwing gekomen is, terwijl we zelf nog staan in de strijd des gelóól^, willen we ons herinneren, dat we in die strijd toch niet alleen staan, omdat we in Christus hebben de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs; Christus, die Leidsman en Voleinder kan zijn, omdat Hij weet wat gelóven is, en ook weet wat het zeggen wil in het geloof aangevochten te worden.

Want dezelfde brief, die Hem Leidsman en Voleinder noemt, zegt ook, dat Hij in alle dingen evenals wij verzocht is geweest, hoewel zonder zonde. En juist daarom kan en wil Hij ons in onze verzoekingen te hulp komen.

Immers, op het ogenblik, dat Hij sterven ging, hebben zijn broeders-van-de-kerk de opstanding geloochend en voor die verloochening zich beroepen op de Schrift, alsmede op de kracht van God.

Christus was, zo zegt het Evangelie (Mc. 12 : 18 —27), naar Jeruzalem gekomen voor de laatste maal, en Hij wist zelf dat het voor het laatst was. Over alles wat Hij die laatste dagen in Jeruzalem beleven ging, over elk gesprek en iedere ontmoeting lag voor Hem de benauwing van de dood, die Hij als een vijand zag.

En toen Hij zich bereiden ging om zijn geest in des Vaders handen te kunnen bevelen, kwamen tot Hem de mensen, Farizeën eerst en Sadduceën daarna; en ze waren vanwege het verbond allen zijn broeders. De Fazizeën trachtten hem een onvoorzichtig woord te ontfutselen omtrent de keizer; de Sadduceën zochten zijn opstandingsgeloof te breken.

Over het dogma der opstanding hebben ze reeds vele malen met de Farizeën gedebatteerd, en hun „neen" gesteld tegenover het „ja" der andere zijde.

Ditmaal willen ze over dit vraagstuk de Nazarener interpelleren, en indien enigszins mogelijk. Hem als profeet Gods doen verstommen. Ze hebben zich dan ook voor de ontmoeting duchtig geprepareerd; want ze weten: Jezus is een tegenstander, met wie niet te spelen valt; Hij is in het debat een „zware" partij.

Maar ze hebben gelukkig een tekst, een prachttekst; zo'n woord dat echt met de kwestie te maken heeft, en waar geen speld tussen te krijgen is. Ze gaan Christus dus bestrijden met wapens uit zijn eigen arsenaal: dé Schriften!

Nietwaar? Daar staat in de wet iets over het Leviraatshuwelijk. Als iemand kinderloos sterft, moet zijn broer de weduwe nemen, en het eerste kind dat uit dat tweede huwelijk geboren wordt zal voor God en mensen gelden als kind en erfgenaam van de overledene.

Dat dit een tekst is, die regelrecht het dogma der opstanding raakt, kan niemand betwisten. Het gaat hier toch maar over de dood, die iemand wegmaait, vóór hij een eigen kind kon krijgen. En hier wordt toclj maar geregeld, wat er in zo'n geval van een heel tragisch sterven gebeuren moest. En dat is niet maar een sympathieke regeling van mensen; o neen, het is door Mózes geschreven, en wat Mozes zegt, dat is afkomstig van God zélf. Dat betekent dus, dat God hier iets zegt over de dood en zijn gevolgen; dat God een woord spreekt, en een zeer beslissend woord, over de mogelijkheid der opstanding.

Wat God dan zegt? Nu, zeggen de Sadduceën, dat is duidelijk: de eerste man is dood. God zette achter zijn leven een punt, voorgoed! Want Hij wil, dat de broer de weduwe zal trouwen. Dat houdt in, dat de eerste man weg is, radicaal weg. Zijn spulletjes gaan in andere handen over; zélfs zijn vrouw wordt door een ander genomen. Als er nu een opstanding was, hoe staat het dan met de aanspraken van die eerste man op die vrouw ? Heeft h ij recht op haar, dan wel zijn broer, die haar van hem overnam?

Ja, zeggen ze, het behoeft niet eens bij een geschil tussen twee partijen te blijven. Want het leven is gecompliceerd, en het kan soms vreemd lopen. Zo deed zich bij ons een geval voor van zeven broers. De eerste stierf kinderloos, en zijn broer nam de vrouw; want Gód zei: ze is nu van u. Maar hij stierf ook, en toen volgde nummer drie, en God zei: thans is ze voor u. En zo hebben ze achtereenvolgens alle zeven dezelfde vrouw gehad; God had haar als met zijn hand tot ieder van die zeven gebracht.

Stel u nu eens een opstanding voor! NatuurUjk, als er géén opstanding is, dan heeft deze geschiedenis uiteraard geen vervolg, en baart dat vervolg straks ook geen moeilijkheden. Doch als er wél een opstanding komt, staan daar straks zeven broeders naast elkaar, en ze maken allen aanspraken op die ene vrouw. Hoe komen zij daaruit?

En vooral: hoe komt Gód daaruit? Hij heeft haar aan alle zeven gegeven, en ze ook aan al die zeven weer ontnomen. Ze hebben dus allen precies evenveel recht op haar. Indien er dus een opstanding zou zijn, dan betekent dat onmiddellijk de chaos in de hemel, een rechtsgeding, dat niet meer op te lossen is. Want uit zo'n vraagstuk komt geen mens meer uit. Daar komt Gód ook niet uit. Opstanding betekent dus, dat God verward raakt in het garen van zijn eigen wet. Immers, Hij heeft zelf bepalingen gemaakt, opdat op de aarde na zulk een sterfgeval alles goed verlopen zou. Doch Hij zou dat nooit hebben gedaan, als na de opstanding deze wet in de hemel een eindeloze chaos ontketenen zou.

En dus, gij Nazarener, ziet ge niet, dat wie de opstanding belijdt een God heeft, die hier door zijn wet wel alle kluwens ontwart, doch daarboven in de draden verstrikt raakt? Het is niet de kwestie van opstanding, ja dan neen. Maar eigenlijk is de vraag: gelooft gij in God, ja of neen? Als er een opstanding komt, is er geen plaats meer voor het geloof in God, de Vader, de Almachtige. Als er een opstanding is, dan is de bijbel waardeloos, en de Schrift is dan gebroken. Kort en goed: opstanding houdt in, dat God machteloos is, en dat de Schrift liegt.

Twee dingen dus: tegen het dogma der opstanding verzet zich het dogma der Schrift; en tevens het dogma der almacht Gods.

We zullen maar niet lang stystaan bij de vraag, wat we van dit optreden der Sadduceën moeten zeggen. Ik geloof: het was dom en slecht.

Maar een andere vraag houdt ons wel bezig: wat dit voor Christus heeft betekend in het uur, waarin Hij zich voorbereidde tot de dood. Daar was, toen de dood voor Hem een verschrikkelijke realiteit ging worden, een kring om Hem heen van theologen, die zwaar boomden over de dood, maar voor wie tenslotte alles een luchtig spel was. Christus had niemand, die Hem op zijn doodsweg kwam troosten met de Schriften. Integendeel, in die Sadduceën komt de duivel tot Hem, met teksten nog wel, om als het kón zijn geloof met de Schrift te breken. Het leven gaat Hij verliezen; indien mogelijk, moet Hij ook het geloof nog verliezen, opdat de angst der hel Hem alle troost zou doen missen. Hij is in het aangezicht van de dood bestookt met teksten. En daarom kan de brief aan de Hebreen dan ook zeggen, dat Hij in alle dingen verzocht is geweest, zoals wij.

Maar nu weet Hij er dan ook alles van; van de moeite om het leven vaarwel te zeggen; én van de aanvechting des geloofs daarbij. En daarom kan ieder in doodsnood en aanvechting zich uitnemend vertroosten.

Want Christus heeft deze tegensprekers niet zonder antwoord heengezonden. We zouden zeggen: Hij had toen meer dan genoeg aan zichzelf. Mocht men Hem ophouden met een theologisch debat, dat toch slechts een luchtig steekspel was?

Ja, maar Christus móest spreken, omdat men de Vader in het debat genoemd had. Opstanding kon er niet zijn — zo was gezegd — vanwege de Schrift en vanwege de kracht Gods. Daarom zei Christus: dwaalt gij niet, daarom, dat gij de Schriften niét weet, noch de kracht Gods?

Gij zegt: opstanding zou betekenen de machteloosheid van God. Ik zeg u: de opstanding zal het bewijs zijn van de almacht Gods. Dit zal zijn almacht zijn, dat Hij bij de opstanding niet gebonden is aan het leven en de verhoudingen van nu. Ginds zullen ze niet trouwen noch ten huwelijk worden gegeven, doch zijn als de engelen Gods.

God heeft hier de mens gemaakt, man en vrouw, en ze hier tot elkander gebracht in 't huwelijk, en hun geboden vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen. Maar dat betekent niet, dat God aan die verhoudingen vast zit, zodat Hij ginds weer dat onderscheid zal naoeten maken, en weer 't mensenleven zal moeten ordenen in de relatie van man tot vrouw, en van ouders tot kinderen? Almacht? Dat betekent eerst, dat Hij het leven zo schept, als we het thans kennen. Maar het betekent straks, dat Hij het leven anders herschept dan één van ons het nog ooit heeft gezien. Ze zullen zijn als de engelen Gods, die wel een gemeenschap vormen, doch het huwelijk niet kennen; die liefhebben, maar wier liefde nimmer sexueel is gekleurd en bepaald.

Onwillekeurig zijn dat ook de vragen, die ons op deze dag bezighouden, vooral wanneer we gestaan hebben tegenover de verschrikkelijke majesteit van de dood. Hoe zal het ginds zijn? Zul je elkaar daar herkennen. Dus elkaar weer ontmoeten als man en vrouw, als vader en dochter? Omdat je elkaar hier slechts in die bloedsverhouding gekend hebt, en de liefde daarin een intimiteit bereikte die aan het leven glans gaf, denken we onvsdllekeurig ons de opstanding in de verhoudingen en vormen en verbanden van het leven nu. En heimelijk begeren we dat misschien ook.

Maar Christus zegt ons, dat het anders zal zijn. Als de engelen Gods!

O neen, nu weet ik nog niet veel. Maar toch precies genoeg. Dezelfde mensen in andere bestaansvorm; dezelfde mensen in hoger gemeenschapsverband; dezelfde mensen in opperste liefdesverhouding.

Het leven ginds betekent niet een radicale breuk met het leven hier; we blijven dezelfde mensen; en in de opstanding zet God geen streep onder ons verleden, doch Hij verlengt het en trekt het door tot in alle eeuwigheid. En tóch is het ginds ook geen voortzetting van dit leven op de oude voet en in dezelfde stijl, in de vormen en verbanden van deze wereld. Want we zullen zijn als de engelen Gods.

De man ontmoet ginds haar, die hier zijn vrouw was, en hij herkent haar, en zij hem; want er kwam geen breuk met het verleden. Maar hij krijgt haar, en zij hem in een andere verhouding, waarvan het fijnste huwelijk hier nog slechts schaduw was.

De vader ontmoet er zijn dochter, en de dochter haar vader; en beiden weten ze van vroeger, hoe schoon het was: er kwam geen streep onder het verleden. Maar toch verlangen ze niet terug; want hij ontvangt haar als meer-dan-dochter, en zij hem als meer-dan-vader; de liefde is volgroeid en de vreugde verzadigd. Het zal verrukking van blijdschap zijn, precies zoals de zon die stralen gaat de glans van de sterren doet verbleken. Paulus gebruikt ook een beeld: ge zaait tarwe, d.w.z. wat korrels. Straks hebt ge diezelfde tarwe op de akker staan, wuivend en golvend; hetzelfde graan in rijker pracht.

En tot die volgroeide gemeenschap brengt ons de almacht Gods. Zij is het, die ons gekneusde en gebroken leven opheft uit alle vormen van de dood tot de glorie des hemels. En daarom kunnen we allen verder, met onze misschien kleine vreugden en met ons mogelijk heel zware verdriet; met ons verlangen en met ons heimwee naar de verzadiging. Hoe het kan, begrijp ik niet; maar de garantie is de almacht Gods.

Daarom blijft het voor ons toch wel geheel geloofsartikel! Maar nu is het zo rijk, dat Christus uit de Schriften ons de opstanding bewezen heeft.

Hij behoefde niet eens te zoeken. Maar Hij dacht aan Mozes, aan het stuk van de brandende braambos, aan de naam waarmee de Here zich toen noemde: Ik ben de God Abrahams, de God Izaks en de God Jacobs.

En Hij zei tot de theologen, die al maar redeneerden óver de bijbel: hebt gij het niet gelezen? Hoe bestaat het! Gij, die, zo gemakkelijk zegt, dat iets onmogelijk is, weet gij niet, dat aan het begin van uw historie het teken van de brandende braambos staat? Ja, bij mensen is veel onmogelijk. Laten ze vuur houden bij dorre struiken: de boel vliegt onmiddellijk in brand; daar is geen houden aan. Maar niet alzo bij God, want wat bij mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij Hem. De struiken stonden in brand, en verteerden niét! Dat is almacht.

En voorts: hebt gij z ij n Naam niet gelezen ? Wonderlijk, wonderlijk. Hij komt tot Mozes om grote dingen te doen. Hij gaat zijn volk nu uitleiden uit Egypte, het diensthuis. Op dat moment, waarop Hij zijn glorie tonen gaat, kiest Hij met zorg zijn Naam; déze naam: God van Abraham, Izak en Jacob.

Abraham was allang gestorven; Izak rustte al eeuwen in een spelonk; Jacob had ook al honderden jaren terug zijn voeten geschikt op zijn bed, en de geest gegeven. Maar de God der almachtige verlossingen noemt zijn naam. Hij wil hun God heten, ook nu ze allang gestorven zijn; Hij schaamt zich daarvoor niet, want Hij had hun een stad bereid.

Kan de levende God zich naar doden blijven noemen? Want een God van doden — dat betekent tenslotte een dode God. Een machteloze, die zich aan mensen verbond, maar de dood van hen niet weren kon; een God, die in hun leven tot mensen kwam, doch ze uit de macht des doods niet redden kon. God van Abraham, Izak en Jacob, God van doden: dit kost Hem zijn Naam. T e n z ij er een opstanding is. Daarom durfde God het aan zich op dit moment naar deze drie te noemen: Hij was niet beducht voor zijn eigen naam, niet bevreesd om als de Levende zich te noemen naar doden. Want Hij vsdst het heel zeker: niet zij zouden Hem neertrekken in hun dood, doch Hij ging hen opvoeren tot zijn leven! Toen ze al zolang geleden gestorven waren, zei Hij niet: nu kan Ik me naar hen niet meer noemen, want dat kost Mij mijn naam. O neen. Hij kwam tot Mozes, en zei: Ik ben de God van Abraham. Zeg ijiet in uw hart: Abraham is dood, wat betekent dan zijn God? Is hij gestorven? Dat raakt Mij niet; Ik leef, en hij zal leven met Mij. Ik weet wel, wat Ik doe, en Ik weet ook hoe Ik Mij noem. God van doden? Maar zij zullen leven tot in alle eeuwigheid!

Wat is dus het bevwjs der opstanding ? De naam van God. Hij schaamt zich niet mijn God te heten, hoewel ik sterven moet. Dat bewijst dat ik leven zal, anders zou God zijn naam aan mij verliezen en verspelen.

Zo groot is het, en zo simpel tevens. Geen diepzinnig betoog, geen redenering met heel veel schakels. Doch zijn naam!

God van Abraham, Izak en Jacob. Alleen die drie? O neen, want als wij in de naam des Vaders gedoopt worden, dan verzekert ons God de Vader, dat Hij óns tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt. Hij noemt zich naar óns! We zouden zeggen: wat een waagstuk! Want wij gaan allen sterven. Dit kost Hem zijn naam. Doch Hij laat de doopvont rustig staan, en zegt het elke keer weer: Ik ben uw God. Dag in, dag uit worden verse graven gedolven, maar Hij laat weer het formulier lezen boven het hoofd van een kindje, welks leven toch niet anders is dan één gestadige dood. Dat wij sterven' gaan, wij, die in zijn naam gedoopt werden, dat kost Hem zijn naam niet. Maar dat wij, die sterven gaan, gedoopt worden: dat redt ónze naam.

Wij liggen midden in de dood; maar een paar druppels water, de stem van een dominee, en de eed van God: dit m ij n kind!

Christus had, toen Hij sterven ging, niet meer dan wij. Hij moest wandelen door geloof, en niet door aanschouwen. Maar Hij geloofde de almacht Gods, en klemde zich vast aan de Schriften. En zelfs in zijn grootste verlatenheid, noemde Hij die ene naam: M ij n God, mij n God

Ik heb het nu begrepen, geloof ik. Het moment komt, waarop mijn tong niet meer spreken zal, en ik niet eens meer zeggen kan: mijn God. Maar op dat ogenblik zal Hij zich voor mij niet schamen, en mijn naam belijden voor zijn heilige engelen: daar ligt Mij n kind!

Ik wil eraan denken, als ik weer naar het kerkhof ga; en daar zie de graven van Hoekstra, Honig, Dam, Greijdanus, Schilder, Zusje; en van velen, wier naam ik niet ken, doch die de Vader belijden blijft.

Hij s c h a a m t zich niet hun God te heten. W a n t Hij had hun een

s t a d b e r e i d !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Wetende de Schriften en de kracht Gods (Pasen)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's