GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

DESIDERATA LITURGICA

voor de geschiedenis van katholiek Nederland in de negentiende eeuw

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen de nederlandse katholieken zich opmaakten, het gouden priesterfeest van paus Leo XIII te vieren, besloot het feestcomité tot "een eigenaardig Nederlandsch geschenk". Het werd de reuzenfoliant Neerlandia Catholica, "een vrij volledig overzicht van de geschiedenis en den staat der Utrechtsche Kerkprovincie". Men vindt er inderdaad van alles, behalve . . . over liturgie O. Toen de nederlandse katholieken meenden niet achter te mogen blijven bij de viering van Keerlands honderdjarige onafhankelijkheid, liet een feestcomité een, heel wat handzamer, boek samenstellen: Het katholieke Nederland 1813-1913. Van de 56, nog steeds lezenswaardige, bijdragen handelde er een over Liturgie en Kerkmuziek} natuurlijk van praeses Van Schaik 2 K

En toen het nederlands katholicisme zich opmaakte, honderd jaar kromstaf te herdenken, schonken rector De Rooy en professor Rogier ons het roemruchte standaardwerk In vrijheid herboren. Van de 616 bladzijden die de periode tot 1914 beschrijven, gaan er een tiental over liturgie, elf over kerkelijke bouwkunst en negen over kerkmuziek 3) .

Met deze drie niet geheel willekeurige voorbeelden is meteen de problematiek geschetst van de sector liturgie in het kerkhistorisch métier. Van de ene kant is er een duidelijk groeiende belangstelling te constateren voor die wezenlijke component van kerkelijk leven; want "wie de Kerk wil zien, moet haar bezig zien: daar waar zij samenkomt om haar Heer te gedenken, zijn woord te.horen en zijn

geheim te delen" . (Legt men naast de genoemde nederlandse overzichten een serie handboeken van algemene kerkgeschiedenis, dan zal men bemerken dat dit besef, met name in de behandeling van de Nieuwe Tijd, nog lang niet overal is doorgedrongen). Maar tegelijk kan dit overzichtje tonen, hoe moeilijk het is, de geschiedenis van de eredienst te integreren in het historisch verhaal van dè Kerk. Liturgische gebouwen en liturgische muzieken lenen zich gemakkelijker voor een schets van historische realia, dan de feitelijke eredienst zelf. En toch: "dat de Kerk bijeenkomt en haar Heer herdenkt, is een historisch feit dat in wezen veel voornamer is dan alle liturgie-historische jaartallen kunnen suggereren". De onbescheiden auto-citaten mogen bewijzen dat schrijver dezes zelf met dit probleem geworsteld heeft; en ook al is dan l/10de van De Jong-Post V aan "eredienst en gebed" gewijd, het blijven "topics, uit-stekende, uitzonderlijke gebeurtenissen", en niet de saora mysteria van Woord en Tafel waarom het in de liturgie gaat.

Als hier dan ook enige desiderata worden geformuleerd voor het historisch onderzoek van de eredienst in ons land, dan is het vanuit de overtuiging dat de hedendaagse gelovige (ën ongelovige) meer behoefte heeft aan inzicht en aanvoelen dan aan externe feitenkennis; hij zou willen weten wat er werkelijk 'gebeurd' is in die dagelijkse en wekelijkse diensten, wat er gedacht en gevoeld en gebeden is door onze grootouders en voorvaderen. Alleen dan kan hij zien, vanwaar hij gekomen is, en - misschien - waarheen hij op weg is.

Aanwijzen van dergelijke onderzoeksterreinen en aangeven van mogelijke richtingen en aandachtsvel-

den is het enige doel van deze korte schets, waarin - op verzoek - alleen de katholieke liturgie in Nederland tijdens de negentiende eeuw aan bod komt. Relaties met protestantse eredienst (Réveil) , betrekkingen met het 'buitenland' (Vlaanderen, ook na 1830; de duitse invloedssfeer; en zelfs 'Rome') en vertakking of uitbloei in de achttiende resp. twintigste eeuw - Aufklarungsliturgie en de officiële Liturgische Beweging - blijven dus nadrukkelijk buiten beschouwing (al is dit alles voor kerkgeschiedenis natuurlijk een onmogelijke, onmenselijke en zeer onkerkelijke amputatie . . .).

1. Een synthetische studie over katholieke liturgie in Nederland zal veel materiaal kunnen vinden in historische overzichten van de liturgische situatie in het algemeen.

Al met al is er in katholieke eredienst meer kat'holon, van de hele wereld, dan nationaal eigens 5), Toch geldt juist van Nederland, dat de vrij desolate toestand van zielzorg en parochiële bediening in de eerste helft van de eeuw èn de minderheidspositie van de katholieken op maatschappelijk en cultureel en dus theologisch en liturgisch gebied, een eigen cachet gaven aan de feitelijk gevierde eredienst. Schamele kerken, slecht geschoolde voorgangers, achttiende-eeuwse koren, en contrareformatorisch opgevoede beminde gelovigen nuanceren het algemene beeld van de europese liturgie tot een toch typisch vaderlands gebeuren, dat waarschijnlijk nog het meest lijkt op de situatie van het engelse katholicisme medio negentiende eeuw.

De vier genoemde elementen - de liturgische ruimte, de liturgische muziek, het ambt in de liturgie en

de liturgie vierende gemeente zelf - geven meteen een mogelijke verdeling aan van onderzoeksvelden; waarbij we voor deze schets onmiddellijk de eerste twee zouden willen elimineren, om alle aandacht te vragen voor de twee laatste.

Over de geschiedenis van het kerkgebouw is n.1. nogal wat geschreven; sinds de studies van Kalf en Brom kunnen we ons een behoorlijk beeld scheppen van de feitelijke ruimte waarin de liturgie gevierd werd 6)j ai zouden juist voor de negentiende eeuw over de utensilia in die kerkjes (misgewaden, altaarbenodigdheden, kerkmeubilair) nog wel détailstudies te verrichten zijn 7).

En voor het tweede element, de muziek tijdens de eredienst, beschikken we over een in vele opzichten voorbeeldige monografie, die nog wel aangevuld maar voorlopig wel niet overtroffen zal worden 8). De studie van Kat is o.a. daarom zo boeiend, omdat ook de gewone 'zangzolder' en het dorpskoor erin voorkomen. Juist de kerkmuziek heeft practisch steeds geleefd bij de gratie van 'amateurs' 9).

2. Heel wat moeilijker ligt het voor de voorganger in de liturgie.

Van hem hing voor een groot deel de feitelijke praxis af; tot diep in de twintigste eeuw geldt, dat goede of slechte liturgie staat of valt met hem ('Zij' komt in de katholieke liturgie van de negentiende eeuw niet aan bod; ze mag - officieel sinds 1865 - niet eens op het koor en zeker niet op het priesterkoor) Tenminste twee aspecten zijn er die hier extra aandacht zouden verdienen: Wat wisten deze voorgangers van liturgie? En: wat dachten en wat maakten en wat zeiden zij er van? Het eerste is een vraag naar de liturgische

opleiding, het tweede naar de liturgische praxis, maar dan gezien vanuit het priesterkoor en/of vanaf de preekstoel.

Ook zonder onderzoek zou men geneigd zijn om op de eerste vraag, althans voor de negentiende eeuw, een vrij negatief antwoord te geven. Zij wisten waarschijnlijk niet veel, want ze 'kregen' niet veel. Vermoedelijk beginnen op de meeste grootseminaria de liturgie-lessen pas eind negentiende of zelfs pas in de twintigste eeuw. Wat er wel gebeurde, was waarschijnlijk hoofdzakelijk rubricistische scholing (o.a. het Mis leren 'lezen', door de zgn. 'houteren mis') 11). Een systematisch onderzoek zou echter eerst alle in het seminarieonderwijs gebruikte handboeken moeten opsporen, de frekwentie ervan nagaan, en de liturgica eruit destilleren 12). Daarnaast zouden via de (overigens schaarse) seminarie-literatuur en uit seminariearchieven de diverse dagordes en instructies geconsulteerd moeten worden, om de dagelijkse (? ) liturgische praxis tijdens de opleidingsjaren te kunnen achterhalen. En tenslotte zou men moeten nagaan, wat de officiële kerkelijke leiding in ons land aan liturgica bij haar priesters veronderstelde of eiste (via de bepalingen van het provinciaal concilie van 1865, de diverse diocesane synodes, aartspriesterlijke en bisschoppelijke richtlijnen, en - wellicht ooit - de maandelijkse conferentie-onderwerpen) 13). Zou men dit alles aan kunnen vullen met liturgica, aanwezig in privé - en pastoriebibliotheken (maar wat weten we in feite van het boekenbezit van een gewone parochiegeestelijke van honderd of honderdvijftig jaar geleden? ), dan zou men althans de basisgegevens hebben voor een voorzichtig oordeel over de feitelijke liturgische kennis van de doorsneepriester.

3. Maar dan nog is de tweede reeks van vragen niet beantwoord: de vraag naar zijn feitelijk voorgaan in de eredienst, naar het al dan niet liturgische karakter van zijn verkondiging op de preekstoel en in de katechetische instructie, en naar de persoonlijke waarde die hij in zijn pastoraal functioneren hechtte aan dit onderdeel van zijn ambtsbediening.

Een gericht onderzoek van preekhulpmiddelen, tijdschriften voor de clergé, katechetisch materiaal en eyentueel nog bestaande preekbundels uit die tijd zou een concreet antwoord kunnen bieden op een deel van deze vragen l^). Ook de onder 2 genoemde voorschriften en richtlijnen kunnen, veelal door positieve lezing van uitdrukkelijke verboden en door negatieve conclusies uit nadrukkelijke geboden, enig inzicht bieden in het feitelijk functioneren van "de bedienaren van het heiligdom". Maar de eigenlijke beleving van de res saovae en de persoonlijke waardering van het functioneren als voorganger der gelovige gemeente zouden vooral uit persoonlijke getuigenissen en notities moeten worden achterhaald.

(En hoe schaars clericale autobiografica zijn in ons land, weet ieder die ooit gezocht heeft) Ook van deze curë de campagne zal alleen een gefingeerd journal mogelijk zijn.

Al met al een veld van onderzoek, waarop zo ongeveer alles nog te doen staat en waarvan de oogst moeilijk voorspelbaar is. Wat er her en der nog leeft aan liturgische verhalen over 'vroeger' (vaak uitermate 'sterke verhalen', die voor huidige jongeren post Vaticanum II ongelooflijk klinken) 16 ) suggereert niet direct een verheffend beeld van de liturgische practijk van die dagen. Des te meer reden om, met historische methodes, alsnog een eerlijke

reconstructiepoging te ondernemen, om werkelijk zicht te krijgen op die celebrant (ook al staat hij, letterlijk en figuurlijk, met de rug naar ons toe). Want hoe dan ook, hij ïs er: als officiant, als predikant, en vooral als pastor onder de kinderen van ons volk.

4. Om deze laatsten gaat het in de liturgie, maar juist zij zijn in een historisch onderzoek nog moeilijker in het zicht te krijgen dan die priester aan het altaar. Zij vullen wel de ruimte van het schip der kerk - zij zijn de Kerk, al zei men dat toen nog niet zo - , maar als wij thans vanaf de historische gaanderijen op hen neerkijken, vormen ze een grauwe niet te onderscheiden massa, stil en onbeweeglijk (behalve op het moment van de collectes en bij de communie-voór-de-Mis). Je ziet ze wel, maar je hoort ze nauwelijks - zïj zien of horen trouwens ook niet veel - , je kent hen niet en je kunt hun gedachten niet raden. Tenzij . . . ! Een wetenschappelijk onderzoek naar de liturgische beleving van deze beminde gelovigen zou zich voornamelijk moeten bedienen van de methoden en middelen van de spiritualiteitsgeschiedenis (tenminste voorzover die aandacht schenkt aan de religieuze esprit van de gewone man of vrouw). Dat wil in concreto zeggen: de meest gebruikte teksten opsporen, die analyseren op inhoud en emotionele waarden, en vervolgens trachten de receptie en de repercussie daarvan te achterhalen.

Tekstonderzoek wil in dit geval zeggen: kerkboekenonderzoek (het echte volksmissaal doet pas in de twintigste eeuw zijn entree). Een voor de negentiende eeuw nagenoeg onontgonnen terrein afschrikwekkend door kwantiteit en op het eerste gezicht niet zo appetijtelijk van kwaliteit. Na

een eerst noodzakelijke inventarisatie en classificatie (herkomst, frekwentie, aard en inhoud) zou aan al deze boeken en boekjes de vraag gesteld moeten worden: Wat zeggen jullie over liturgie? Hoe beleven jullie de Mis (compleet met alle laatmiddeleeuwse allegorieën, die tot in de twintigsteeeuwse kerkboeken figureren)? Hoe begeleiden jullie het Kerkelijk Jaar? En is liturgische devotie bij jullie alleen individuele vroomheid of heeft deze 'godsvrucht' ook resonnanties buiten het kerkgebouw? Dit alles naar categorieën van historische herkomst, extern spreidingsgebied en interne inhoudelijke relatie 18). Een enorme onderneming - het gaat alleen voor de negentiende eeuw om tenminste 3300 titels.' - die practisch het beste via een gerichte steekproef kan geschieden, al is juist het opstellen van een verantwoorde sample een niet geringe zaak Een gelijksoortige bron, zij het waarschijnlijk minder relevant dan de persoonlijk gelezen gebeden, vormen de liederen; zij zouden op dezelfde wijze onderzocht en ondervraagd kunnen worden. Conclusies zullen hier echter nog voorzichtiger gehanteerd moeten worden, omdat door de overheersing van het latijnse gregoriaans het nederlandse lied als liturgisch element in de katholieke eredienst van de negentiende eeuw nauwelijks gefunctioneerd heeft (tenzij in paraliturgische diensten, waarover hierna) ^0)< tenslotte is er, opnieuw, het materiaal dat boven reeds genoemd werd: datgene wat tot gelovigen gezegd werd in prediking en katechese. Afgezien van de moeilijkheid, hoe men de receptie van het gesproken woord kan of mag valoriseren, ligt hier de enige mogelijkheid, om beleving en gevoelens van de grote groep die niet lezen kan of het nauwelijks doet, historisch te sonderen. En dit

niet zozeer vanuit het axioma; Fides ex auditu} maar vanwege het feit dat de invloed van de zichtbare elementen in de cultus (denk aan de sollemnele Mis, feestgewaden, licht en versiering) 21) helemaal niet meer te achterhalen is, tenzij uit de schaarse afbeeldingen en beschrijvingen.

5. Die laatstgenoemde bron, waardoor het totale liturgische gebeuren voor ons invoelbaar, inleefbaar zou kunnen worden, wordt hier niet dan vragenderwijs aangeduid, omdat schrijver dezes, zeker op dit punt, eenvoudigweg niet weet of er reële mogelijkheden zijn: Worden er ergens in volksromans, balladen of stichtelijke lectuur beschrijvingen geboden van gewone katholieke diensten, waarin wij thans iets na kunnen proeven van sfeer en beleving van toen 22)? vraag zou gericht moeten worden aan neerlandici die de negentiende-eeuwse populaire literatuur kennen, In de katholieke pers kan men de obligate Kerst-, Paas-en Pinksterartikelen (Judocus Smits schreef ze in De Tijd altijd zelf) in elk geval nauwelijks als bron voor liturgiehistorische kennis waarderen,

Waarschijnlijk zal het beeld van de gewone dagelijkse en wekelijkse eredienst, ondanks een dergelijk moeizaam onderzoek, toch nog wat vaag en schimmig blijven. Maar des te meer reden om elke verheldering en nadere belichting dankbaar te benutten vanuit welke lichtbron dan ook,

6. Tot slot van deze beperkte schets moge nog kort gewezen worden op drie (bewuste) inperkingen, - In het bovenstaande is alleen gesproken over Eucharistieviering, en niet over andere liturgische of paraliturgische activiteiten zoals Sacramentsprocessie, Lof, Rozenkransoefening, Kruisweg,

Heilig Vuur etc. Dat is bewust gebeurd, omdat hier mutatis mutandis dezelfde methoden van onderzoek gelden; alleen zou daarbij extra aandacht besteed moeten worden aan betekenis en functie van Broederschappen en Confraterniteiten (bijv. van het Allerheiligste Sacrament) die vaak, juist op dit grensgebied tussen liturgie en spiritualiteit, een grote rol hebben gespeeld in het persoonlijk ën het persoonlijk èn maatschappelijk leven van vele katholieken, groter in elk geval dan in de gangbare handboeken naar voren komt 23).

- Men heeft zich wellicht verbaasd, dat hier geen desideratum is opgenomen t.a.v, de geschiedenis van de liturgische beweging in ons land. Ook dat is bewust niet gedaan, omdat het 1° vanzelfsprekend is dat dit moet gebeuren, 2° omdat die geschiedenis in grote lijnen wel bekend is en vrij gemakkelijk aangevuld kan worden 24), 3° omdat Dë Liturgische Beweging pas echt goed op gang komt in de twintigste eeuw (De Violier wordt in 1901 gesticht en F.C. van Beukering wordt pas in 1909 pastoor in Rotterdam).

Wel zou het de moeite waard zijn, meer te weten over het spreidingsgebied in Nederland van pionierstudies als van Guëranger en van de Mainzer-Kreis (Maar dat is opnieuw de vraag naar 'het katholieke boekenbezit' in de negentiende eeuw! welke bibliothecaris gaat er aan staan? ).

- En tenslotte is hier niet gesproken over de liturgie van een groep katholieken die, getrouwer dan vele roomsen, hebben getracht de katholieke liturgische traditie te handhaven en die als enige, maar belangrijke afwijking, de volkstaal hebben ingevoerd (1895): de katholieken van de Oud-Bisschoppelijke Cleresie, die zozeer vergeten groep in onze vaderlandse kerktuin. Het zou te betreuren

zijn, als zij niet betrokken werden in een historisch onderzoek naar liturgische ervaring en beleving; wie van welke kerk waagt zich aan een vergelijking 25 > ?

Vragen stellen is gemakkelijker dan antwoorden geven. Het formuleren van desiderata heeft iets van het maken van een verlanglijstje: men hoopt dat Sinterklaas zal komen (al is zijn feest sinds 1969 tot een commemoratio non obligatoria gereduceerd) en men wacht, gespannen doch passief, af ! Wie twijfelt aan het nut van dit Documentatieblad, heeft zeker zijn twijfels over de practische waarde van deze desiderata. Maar men weet nooit. Al zou er maar één door geïnspireerd worden tot een goed détailonderzoek, onze kennis van de Kerk, die kudde des Heren, zou er door kunnen groeien. Het is ook historisch een evangelie, dat verloren schapen er zijn om opgespoord te worden.

Nijmegen, nov. 1976.

Jan van Laarhoven.


1) Neerlandia Catholioa. Het katholieke Nederland . . .3 ed. Het Nederlandsch Feestcomité (Utrecht, 1888). Op 765 folio-zijden vindt men aan 'liturgica' slechts vermeld: voor Utrecht de invoering van het Rituale Romanum en, in 1856, van een nieuw proprium (4), en Zwijsens zorg voor kerken en kerkzang (9-10); voor 's-IIertogenbosch de stijging van het aantal Hl. Communiën (148); en voor Roermond de goedkeuring, in 1867, van een nieuw proprium (277) en de afschaffing van het Simultaneum, dit is het gezamenlijk kerkgebruik door katholieken en protestanten (280-281).

2) J. v. Schaik "Liturgie en Kerkmuziek". Het katholieke Nederland 1813-1913 ... II (Nijmegen, 1913) 107-124 (Zie over 'zijn' liturgie de meesterlijke schetsen van Frits van der MEER, Praeses Van Schaik3 Utrecht 1943, 30-61).In hetzelfde deel van Het katholieke Nederland twee goede overzichten van Victor de STUERS en Jan BROM over Dr. P.J.H. Cuypers (127-133), resp. De katholieken en de beeldende kunst 1813-1913 (133-141/142).

3) Niek de ROOY en Louis ROGIER, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 ('s-Gravenhage, 1953). Voor de negentiende eeuw vindt men liturgica: 17-18, 192-194, 209, 211, 263, 404-406 en 598-599; kerkbouw: 196-197, 255-261, 402-404, 600-602; en kerkmuziek: 223, 261-266, 404 en 602- 607.

4) Jan van LAARHOVEN, De Kerk Van 1770 - 19703 Handboek van de kerkgeschiedenis V (Nijmegen, 1974) 19. Voor de liturgische situatie in andere landen en kerken moge verwezen worden naar gegevens en

literatuur in de par. 4, 14, 24, 34 en 44 aldaar.

5) Voor de geschiedenis van de Mis, waartoe we ons hier beperken, blijft het standaardwerk: Josef JUNGMANN, Missarum sollemnia. Eine genetische Erklarung der römischen Messe, 2 dln. (Wien, 1962 5 ); zie met name het algemene historische overzicht in band I, 1. en 2. Teil.

6) Jan KALF, De Katholieke Kerken in Nederland, dat is de tegenwoordige staat dier kerken met hunne meubeling beschreven en afgebeeld3 ed. o.l.v. P. Cuypers (Amsterdam, 1906-1914).

Gerard BROM, Romantiek en katholicisme in Nederland, 2 dln., (Groningen-'s-Gravenhage, 1926) speciaal I 235-430 (Gotiek), cf. II 134-142 (Liturgie); maar vooral ID., Herleving van de kerkelike Lsicllkunst in katholiek Nederland (Leiden, 1933).

7) Wat er juist van dit 'klein materiaal' nog over is - vooral uit de Waterstaatsperiode is veel verdwenen! - wordt thans in elk geval geregistreerd in de uitvoerige enquêtering van de commissie-Wellen-t Voor de rijkdom aan varianten, zie Glossarium artis. Deutsch-französisches Wörterbuch zur Kunst: Fasz. 2. Liturgische Gerate3 Kreuze und Reliquiare der christlichen Kunst; Fasz. 4. Paramente und Bücher der christlichen Kirchen (Tübingen-Strasbourg, 1972 resp. 1973).

8) Aloysius KAT, De geschiedenis der kerkmuziek in de Nederlanden sedert de Hervorming (Hilversum, 1939).

9) Cf. J. van LAARHOVEN, "Amateurisme en kerkmuziek", Gregoriusblad 95 (1971) 115-124. In dit tijdschrift dat onlangs zijn honderdjarig bestaan vierde (zie de jubileumbij dragen in 100 (1976)

113-135), vindt men uiteraard veel literatuur en, voor de eerste 25 jaar, echt bronnenmateriaal.

10) Het uitdrukkelijk verbod voor Nederland in het Provinciaal Concilie van 1865: V 6 "De cantu ecclesiastico" (in een eerste ontwerp heette dit caput "De cantu eucharistico"!) Aota et Deoreta . (St. Michielsgestel, 1866) 217-221; voor de door de vroede vaderen zeker niet vermoede onmuzikale gevolgen, zie KAT, l.c. 240-245.

Het verbod van misdienaressen in hetzelfde concilie: V 2 (ed. ait. 198), waar verwezen wordt naar een van de bronnen voor de nu nog vigerende canon 813 par. 2 van de Codex iuris oanonici.

11) F. van de BURGT schreef een tractaatje De oelebratione missarum (1871); het is het enige 'liturgische' werk dat P. van den TEMPEL in zijn ongeveer alles noemende overzicht "Roomsche Theologie in Nederland van 1813 - 1913" (Het katholieke Nederland ... I 57-86) kon vermelden.

12) Of bijv. het internationaal bekende mechelse werk van P. de HERDT, Saorae liturgiae praxis iuxta ritum romanum (Leuven, 1851, 1902 10), ook op nederlandse grootseminaria effectief in gebruik was, is niet bekend; het is een uitgesproken voorbeeld van rubricistische casuïstiek (Wat moet/mag waar wanneer door wie? !).

Overigens hoede men zich voor te vlotte conclusies: ook in een tractaat Dg Saoramentis en zelfs in zgn. Nota morales kunnen liturgica 'verstopt' zitten.

13) Dat richtlijnen niet zonder meer vertaald mogen worden als 'praxis', kan geïllustreerd worden met de merkwaardige vraag die Zwijsen aan Rome voor-

legde: of bij de Mis-met-uitstelling een extra zegen met het Allerheiligste gegeven mocht worden reeds bij het begin van de plechtigheid (en op Sacramentsdag bovendien nog midden onder het Lauda Sion ! Dat er twee maal "negative" op kwam, gaf hem een wapen in de hand om bepaalde pastoors, zo niet mansuete dan fortiter3 tot afschaffing van oude misbruiken te dwingen. Cf. Statuta dioeoesis busooduoensis (St. Michielsgestel, 1858): Appendix 6 185-186.

14) Het in n. 11 gesignaleerde manco aan liturgische literatuur werd wellicht gecompenseerd door artikelen in De Godsdienstvriends De Katholiek, Thiim's Jaarboekje e.d.; Van SCHAIK, art. cit. 114-115, vermeldt alleen historisch-liturgische verhandelingen.

15) Het ware te wensen dat er in de Memo-reeks waarmee het Katholiek Documentatie Centrum tracht "Herinneringen aan personen en gebeurtenissen uit het Katholieke leven" vast te leggen, ook een paar goede "liturgische herinneringen" zouden komen van de oudste clergë, waarin iets van sfeer en beleving zou kunnen worden opgeroepen van de liturgie rond de eeuwwisseling (Hoe moeilijk dit ook is na alles wat er sinds vijftig jaar gebeurd is); cf. ook volgende noot.

16) Reeds Van SCHAIK, art. oit. 110-111, noteerde in 1913 een aantal curiosa, gretig aangehaald door Rogier, o.o. 263. De wens van noot 15 gaat niet primair in deze richting !

17) Dymphna de GRAAF is bijna gereed met een eerste bestandsoverzicht van het enorme materiaal; grote collecties bevinden zich in het Kath. Documentatie Centrum en het Titus Brandsma Instituut, beide te

Nijmegen.

18) Historische herkomst (van de auteurs), om eindelijk te weten waar onze voorvaderen - vaak onbewust - hun vroomheid haalden, uit een duits Aufklarungskatholicisme, uit een frans laat-jansenisme, of uit italiaanse devotiesentimenten. Spreidingsgebied (van uitgevers-boekhandelaren), om te weten waar in Nederland deze kerkboeken primair terecht kwamen.

Interne relatie (van de kerkboekjes zelf), om te weten hoe de verhouding is van liturgica, devotionalia, dogmatica en/of moralia.

19) Vandaar de noodzaak van een eerste overzicht naar diverse categorieën (n.18). De invloed te onzent bijv. van een Sailer c.s., door Rogier terecht geconstateerd, o.a. 186-188, krijgt pas echt reliëf, als we kwantitatieve en kwalitatieve gegevens hebben over dergelijke 'verlichte' kerkboekjes .

20) Of en in welke mate er ook in ons land tijdens de zgn. stille missen (dus zonder latijnse zang van koor en celebrant) nederlandse liedjes gezongen zijn door de beminde gelovigen, zou nader onderzocht moeten worden; nog in 1894 vaardigde de Ritencongregatie een algemeen verbod uit, liederen in de volkstaal te zingen tijdens de eredienst (Nederlandse scherpslijpers pasten dit ook toe op paraliturgische vieringen; vandaar de practijk, tot diep in de twintigste eeuw, van "het liedje-nahet-Lof").

21) De motieven van pastoors die veel zorg (en geld!) besteedden aan de externe luister van de eredienst, zouden nader onderzoek verdienen. Het is te gemak-

keiijk dit alles af te doen met zucht naar opsmuk of pralerij (en, soms ook, broederlijke concurrentie); wellicht hebben zij, zonder heel veel theorie, toch meer pastoraal besef gehad van de rol en betekenis van visibilia, dan wij thans vermoeden of aanvoelen.

22) Dat dit a fortiori ook geldt van de 'officiële letterkunde', is eigenlijk zo vanzelfsprekend dat het niet meer gezegd moest worden. Men denke bijv. aan de fijngevoelige beschrijving van de indruk die liturgische diensten maken op de kleine Willem in Van Deyssel's Kleine Republiek (1889), Wie verzamelt dergelijke 'liturgische schetsen' in onze literatuur? (Iets voor de nieuwe Werkgroep negentiende eeuw van de Mij. der Ned, Letterkunde? ),

23) Het zegt iets, dat bijna 1/3 van Neerlandia Catholioa (supra n.1) gewijd is aan "sodalitia, instituta et sooietates" 425-584. Voor de functie van het Lof - dat curieuze restant van een Vesperdienst, ingebed in eucharistische en mariale devoties - , zij verwezen naar Herman SCHMIDT, Introduatio in liturgiam oooidentalem (Roma-Freiburg, 1960) 109-130 en de lit, aldaar; een studie over het "vervesperde vaderlandsche lof" was reeds een desideratum van Van Schaik (art. cit, 112).

24) Lucas BRINKHOFF, "Liturgische Beweging" I, in Liturgisch Woordenboek II (Roermond, 1968) 1598-1606, en "Nederland" in L, c, 1866-1879, met lit, en verwijzingen (Hij laat de nederlandse lit. bew. in ruime zin beginnen in 1874, toen Michael LANS zijn Handboekje publiceerde: het begin van de St, Gregoriusvereniging (Kat, o, c, 245-249).

25) De doodzwijgpolitiek van de negentiende-eeuwse bisschoppen mag in historicis nog minder gecontinueerd worden dan de diffamatiepolitiek van negen-

tiende-en twintigste-eeuwse katholieke scribenten (Van Schaik, III, is - wederom - een gunstige uitzondering), Een studie bijv. naar oorsprong en ontwikkeling van hun meest gebruikte kerkboek, Christelijke onderwijzingen en gebeden (Utrecht, 1865, 1894 3 ) thans, helaas in sterk gereduceerde vorm: Gebed en sacrament (Utrecht, 1952^) zou veel interessante parallellen en wijzigingen kunnen opsporen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1977

DNK | 85 Pagina's

DESIDERATA LITURGICA

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1977

DNK | 85 Pagina's