GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van het graf van «Vader Brummelkamp" brengt de Bazuin ons nog rijke mededeeling, waaruit we tweeërlei opnemen.

Vooreerst de pijnlijke ure, die Prof. Van Velzen doorleefde.

In vele bladen lazen wij, dat Prof. Van Velzen «door twee broeders gesteund, " tot de menigte sprak. Dit is zoo ; en ZEw. was ook zóó zwak, door een zenuwaanval in de spraakorganen, dat hij den Rector zijne beurt reeds had afgezegd Op aanhouden heeft hij het toch gedaan. De intonatie van den geachten grijsaard deed die belemmering en zwakheid bemerken, doch was daardoor des te aangrijpender. — De standplaats, al te dicht bij den grafkuil, om de groote menigte — een twee duizend menschen — voegde hier echter ook toe bij: ook andere broeders moesten soms gesteund worden. — Men verontruste zich voorts niet. Vader Van Velzen is tot op heden eiken dag gebeterd, en welvarend, en gaat heden weder even rechtop, door Gods goedheid, en geeft nog zijne colleges.

Niettegenstaande de groote voortstuwende en opdringende schare — die de politie niet kon beletten — heerschte de grootste eerbied en stilte op het graf. Dit, ook door den ijver der politie en van het Dagelijksch bestuur, waarvan de twee Wethouders, de heeren Mr. Gallé en Mr. v. d, Dussen, ook op de begraafplaats aanwezig waren.

En dan de keurige, hartelijke woorden, die de Doe. Mulder hem wijden wilde.

Wat ik, na zooveel goede woorden van zulke mannen, aan deze groeve te zeggen heb, is eensdeels van te teederen aard voor het openbaar gehoor.

Toch moet ik iets zeggen om kwaden schijn te vermijden; want gansch Kampen weet, welk een eere ik van dezen dienstknecht des Heeren genoot.

Dikwerf heett men ons samen wandelende of op publieke vergaderingen gezien. Ja ik had soms de eere met den overledene in de pers beschimpt te worden.

Ik mag mij nog verblijden in het bezit van eigen ouders, en ik acht hen hoog en heb hen lief — doch hier zonk mijn tweede vader, mijn «huisvriend" in het graf.

Wat heb ik een liefde en achting van hem genoten!

Wat hem daartoe bewoog, die in leeftijd en levensgeschiedenis zoo ver boven mij stond; met wiens zonen te verkeeren mij een eere zou zijn, — weet ik niet.

Maar hij had mij niet noodig als zijn rechterhand als gezegd werd; hij, wiens linkerhand ik nauw kon wezen; o, hadde ik eenmaal zijn student kunnen zijn!

Wel weet ik, waarom ih hem zoo innig lieihad en hoogachtte, dat mijn harte bloedt van weedom bij dit verlies.

Ik versta door hem iets van lonathans liefde; van wat Pierson zeide: Vriendschap is heiliger dan liefde.

Daar ligt een Christen zonder bedrog; daar ligt een allergétrouwst gezant van Christi-wege.

Nooit, nooit, nooit heb ik mij in die 21 jaren moeten afvragen: Wat zou er bij Ds. Bmmmelkamp zijn? Zou hij iets tegen mij hebben? Wat houdt hij achter?

Hij had een karakter als goud, als diamant! Daar kan men doorheen zien! Daarmede kan men in brozer glas graveeren, het snijden.

Hij had een hart vol van voorkomende zorg en liefde en uitlokkend medelijden.

Mijn eigen vader kent niet zooveel van mijne hartsgeheimen, schoon ook omdat ik nu reeds een kwarteeuw niet meer bij hem ben — als deze vader in Christus.

Maar ook hij kon zoo verti; ouwvol zich mededeelen.

Kampen weet: hij was een menschen-minnaar, een kindervriend, om Jezu's wil.

Hoe lief, met welk innig genoegen groette hij kinderen op straat, en zag hij hun spel!

En daar ligt nu die prachtige, fiere man; wiens voorkomen lederen wandelaar opviel, zoodat ik zelf er trotsch op was aan zijne zijde te gaan. Daar ligt hij in een planken huis bij de wormen neergezet. Hij riekt aireede!

Maar dat is hij, dat is Prof. Brummelkamp niet meer. Hij is daarboven; van gezant tot koning bevorderd. Hij draagt eeu kroon!

Daarom, Kampens ingezetenen! die dezen getuige in uw midden hadt; vooral gij ougeloovigen! eenmaal zult gij het te verantwoorden hebben, indien gij zóó sterft, dat gij dezen profeet door Kampens straten hebt zien wandelen, en hooren spreken, ja zingen, zonder hem na te volgen, zonder u te bekeeren.

De realist, die aan geen kwaad of goed, deugd of ondeugd, zonde of vroomheid gelooft, overdenke en zegge ons — waar dan zulk een man — onberispelijk van gedrag, ja voorbeeldig in minzaamheid en liefdadigheid als mensch en burger — zijn grootheid vandaan haalde ; en waartoe? Hij was een geheel-onthouder, niet om zichzelven, maar om zijn naaste! Dus niet om stoffelijk genot was hij vroom !

Maar wij, die hem zoo gaarne zagen en hoorden spreken, laat ons zijn lessen en voorbeeld steeds voor oogen houden, — wij: zonen en kleinzonen, leeraren en studenten, vrienden en vereerders van den nu zaligen Ds. Brummelkamp.

Hij voor zich, naar hij in zijn laatste dagen zei, had 't al heel ver gebracht — nu hij als een arm zondmar kon sterven.

Alleen daarin schsol al zijn kracht en mannelijke majesteit.

Geve de Heere mij, en mijn eenigen, geliefden zoon, óók eenmaal Evangeliedienaar naar ik hope, ja geve Hij ons allen één, ja twee deelen van dezen ootmoedigen geest.

En gij, o stoffelijk omhulsel van mijn vriend en vader Ds. Brummelkamp, rust niet! o Neen, dat is een heidensche wensch! En dat stof werkt reeds vreeselijk ook! Hij, zijn ziele rust van de zonde, maar werkt ook, voor Jezus' troon! Doch deze aardsche, tijdelijke tabernakel ontbinde, verderve en vertere, maar kieme, zuivere en verwissele tevens tot de onverderfelijke en onverwelkelijke heerlijkheid der eeuwige tabernakelen van een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, waar alleen gerechtigheid wonen zal.

Gegroet dan tot dien eeuwigen morgen!

Zoo hebben ook wij »Vader Brummelkamp" gekend, en zijn naam is er ons dierbaar om geweest.

Hem, dit gevoelde men aan elk trillen van zijn woord, hem bezielde, hem dreef, hem prikkelde niets dan hartgrondige overtuiging.

Schoon en roerend is het woord van Ds. Holster uit Leiden in de Bamin van de vorige week.

Hij schrijft:

Jarenlang was het mij eene behoefte des hartea, dat de Heere zijn volk mocht vereenigen in ons dierbaar vaderland. Met ingenomenheid ontvingen wij de vriendelijke uimoodiging om den loden April j.l. de Conferentie bij te wonen. Zondags te voren hield ik met mijne gemeente een biduur naar aanleiding van I Joh. 5 : I4.

Wij zijn op de Conferentie geweest en hebben daar veel met ingenomenheid gehoord. Inzonderheid deed ons de hartelijke en schoone toespraak van onzen waarden Prof. Kuyper goed. Gaarne had ik in die samenkomst mijn hart lucht willen geven, maar ben er niet toe gekomen, hetgeen mij daarna niet aangenaam stemde.

Thans neem ik de vrijmoedigheid het door deze letteren te doen. Mijne innige overtuiging is: ij moeten vereenigen omdat de Heere het wil, (Joh, 17:21.) Deze bede alleen moest voor ons drangreden genoeg zijn. Mannen broeders, er zijn zoovele redenen voor de vereeniging.

Wij die wedergeboren zijn, hebben éénen God en Vader, die ons heeft liefgehad met eene eeuwige liefde. Wij hebben éénen Heere Jezus Christus, die ons gekocht heeft met zijn dierbaar bloed. Wij worden door éénen Geest geleid, die ons aan den Heere en aan elkander met zoete banden verbonden heeft. Wij reizen naar hetzelfde Vaderhuis om eenmaal samen den Heere eeuwig te verheerlijken.

Wij moeten vereenigen, omdat wij één belijdenis en kerkenorde hebben. Wij mogen niet langer gescheiden blijven. Wij zijn immers een lichaam en er mag geene verdeeldheid zijn in het lichaam des Heeren. Wij hebben den Heere en elkander noodig. Mochten wij meer in de gemeenschap des Heeren leven, wij zouden harlelijker verlangen één te worden. Wij hebben wel eens gezegd: «Indien er in den hemel smart kon zijn, dan zou het zijn hierom, dat Gods kinderen zoo menigmaal elkander hebben bedroefd en hier zoo gescheiden hebben geleefd, ja zoo verkeerd elkander hebben beoordeeld."

Komt, mannen broeders, bidden wij te zamen den Heere om de vereeniging. Hij hoort het gebed zijns volks. Moge dit jaar het jaar eens zijn van het welbehagen des Heeren tot vereeniging. Het zou een zegen zijn voor de Gemeente Gods, en voor Nederland. Dan zullen wij den ijjsten Psalm nog eens hartelijk kunnen zingen.

Maar bovenal onze geachte Vader Van Velzen zal zich verblijden, hij die het nog zoo gaarne zoude zien, eer (hij uit de strijdende kerk heengaat naar de triumfcerende daar boven. I)

Maar het is of hij mij vraagt: »Zijn er geen bezwaren meer tusschen ons en de doleerende kerken'?

Wij antwoorden: die ons mogen gescheiden houden, neen !

Wij kennen de steentjes wel, die in den weg liggen. Maar die kunnen, neen die moeten door de handen der liefde weggenomen worden,

Nu, die steentjes zullen ook wel wegkomen.

Niet door onze handigheid, maar door dien Geest der genade, die den wijngaard des Heeren uitsteent.

Boos, boos schrijft N. J. E. weer in de Reeper.

I) De schrijver noemde ook Vader Brummelkamp, die smds verscheiden is,

Weet ge, al wat den laatsten tijd op kerkelijk gebied voorvalt, is het politieke spel van een

RED.

listigerd, die er niets van meent, maar politieke plannen smeedt.

Hoor slechts.

Er wordt druk gesproken en geschreven over de vereeniging tusschen de nieuw-en de oude afgescheidenen. Maar bedriegt mij niet alles wat er zoo al omgaat, dan zullen wij er vooreerst nog niets van zien komen, tenzij dat de Christelijke Gereformeerde kerk een zelfmoord bega en Gods werk verwoeste om alzoo in het politieke plan van Dr. Kuyper te passen.

Het politieke plan van Dr. Kuyper? Zonder twijfel. Wat de Dr. noemt »de reformatie der kerken, " is niets anders dan een politiek plan. Naar dat plan moest de Hervormde kerk zooals zij reilt en zeilt, slechts van haar tegenwoordig bestuur en reglement worden ontslagen. Het net dat over de kerken lag moest worden weggenomen en dan was alles in orde, want de Hervormde gemeenten zijn ware kerken. Gelukte dit, dan moesten de gescheiden gemeenten zich ontbinden, hare ontijdige scheiding als schuld erkennen en de leden der gemeenten weer individueel genadig worden opgenomen in de Gereformeerde kerken.

De Classicale bom in Amsterdam deed dit politieke plan uiteenspatten en er moest wat nieuws voor in de plaats komen. De talentvolle veldheer was spoedig met een nieuw plan gereed en de afscheiding begon onder den naam van »doleeren."

Die nieuwe afscheiding viel echter niet mede. Dat viel bitter tegen. Van de 28 predikanten in Amsterdam gingen er maar zes mede; in Rotterdam en Utrecht maar twee; in Schiedam en Arnhem maar één en in al de overige steden niet één. Velen die zelfs op het Congres nog voorstanders waren geweest, die hard hadden geroepen, trokken terug en lieten met verbreking van hun eigen woord de nieuw afgescheidenen in den steek.

De toestand waarin men door de kerkbesturen was gebracht en door de rechtbanken — wat wel te voorzien was — zou gebracht worden, maakten het noodzakelijk om tegen de Christelijke Gereformeerde Kerk eene andere houding aan te nemen. Men gevoelde, neen men zag meer dan men gevoelde bij de nieuw afgescheidenen dat men de «gescheiden Kerk" noodig had.

Wat zullen we tot deze dingen zeggen ?

Ze aanhooren, er over bedroefd zijn, en ze vergeven om Christus' wil, is zeker verre het beste.

Toch moest de Roeper zich om Christus' wil schamen, zoo iets zwart op wit te laten drukken,

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's